11 OKTOBER 1997. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende de keuring der hier te lande geslachte dieren.
Art. 1-6
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende de keuring der hier te lande geslachte dieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1960, 28 april 1965, 15 december 1965, 5 januari 1968, 5 april 1968, 30 augustus 1968, 9 juni 1970, 15 juni 1970, 1 augustus 1973, 17 juni 1976, 25 juni 1976, 23 maart 1977, 9 september 1981, 30 november 1982, 30 juli 1986, 26 april 1991, 14 november 1991, 11 mei 1992, 30 december 1992, 22 juni 1993 en 14 september 1993, bij de wet van 14 juli 1994 en bij het koninklijk besluit van 4 juli 1996, wordt een artikel 21ter ingevoegd luidend als volgt :
" Art. 21ter. § 1. In de volgende gevallen is een aanvullend laboratoriumonderzoek vereist, waarvan het voorwerp hierna bepaald wordt :
1° bij een noodslachting of een daarmee gelijkgestelde slachting : een bacteriologisch onderzoek en een onderzoek voor het opsporen van stoffen met kiemgroeiremmende werking;
2° indien bij het gezondheidsonderzoek voor de slachting of bij de keuring na de slachting symptomen of letsels worden vastgesteld die kunnen wijzen op koliek, op een ongeval bij het baren, op een acute of ernstige chronische infectieuze aandoening of op een behandeling : een bacteriologisch onderzoek en een onderzoek voor het opsporen van stoffen met kiemgroeiremmende werking;
3° bij geslachte dieren waarvan het identificatie- of vervoersdocument door de Veterinaire Dienst van het Ministerie van Middenstand en Landbouw op grond van artikel 4 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking, op een bijzondere wijze is gemerkt : een laboratoriumonderzoek gericht op het opsporen van residuen van farmacologisch werkzame substanties of van hun metabolieten. De precieze aard van de uit te voeren onderzoeken blijkt uit het merkteken aangebracht op het document;
4° bij geslachte dieren waarvan bij het identificatie of vervoer document een attest is gevoegd als bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking : een laboratoriumonderzoek gericht op het opsporen van residuen van farmacologisch werkzame substanties of van hun metabolieten. De precieze aard van de uit te voeren onderzoeken blijkt uit de aard van de toegediende stoffen.
§ 2. De keurder mag evenwel niet tot een van de in § 1 bedoelde laboratoriumonderoeken besluiten, wanneer het louter organoleptisch onderzoek reeds tot de ongeschiktverklaring van het vlees geleid heeft.
§ 3. In de gevallen bedoeld in § 1, 3° en 4°, wordt het laboratoriumonderzoek uitgevoerd op één geslacht dier per 10 of fractie van 10 ter slachting aangeboden dieren uit eenzelfde veebeslag van herkomst waarvan de slachtingsaangifte gelijktijdig is gedaan.
Onverminderd de toepassing van § 1, 1° en 2°, wordt dit onderzoek steeds op alle ter slachting aangeboden dieren uitgevoerd in de volgende gevallen :
1° bij een noodslachting of een daarmee gelijkgestelde slachting;
2° bij slachting van dieren overeenkomstig artikel 5, § 2, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of produktiestimulerende werking;
3° bij slachting van dieren op bevel op grond van artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking.
§ 4. De monsters nodig voor de aanvullende laboratoriumonderzoeken worden door de keurder verpakt en verzegeld met materiaal geleverd door de eigenaar of de verantwoordelijke van het dier, en op diens kosten toegezonden aan het erkend laboratorium. In voorkomend geval kunnen de monsters door de keurder rechtstreeks worden overhandigd aan de verantwoordelijke van het erkend laboratorium of aan diens afgevaardigde. "
Art.2. In artikel 23 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden ", hetzij na een gunstig bacteriologisch onderzoek" geschrapt;
2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art.3. In bijlage 2 bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° hoofdstuk I, C, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juni 1970, wordt aangevuld als volgt :
" 21° koliek, baarmoeder-, darm-, uier- of uitgebreide buikvliesontsteking, die aanleiding hebben gegeven tot noodslachting. ";
2° in hoofdstuk I, D, wordt het punt d), ingevoegd bij koninklijk besluit van 1 augustus 1973, geschrapt;
3° hoofdstuk I wordt aangevuld met de rubrieken E en F luidend als volgt :
" E. Vlees waarin door laboratoriumonderzoek de aanwezigheid is vastgesteld van :
a) residuen van stoffen met kiemgroeiremmende werking;
b) residuen van stoffen met hormonale, antihormonale of betaadrenergische werking, onverminderd de toepassing van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of produktiestimulerende werking;
c) residuen van farmacologisch werkzame substanties waarvan de toediening aan dieren verboden is;
d) residuen van andere farmacologisch werkzame substanties boven het toegelaten maximumgehalte aan residuen;
e) residuen van bestrijdingsmiddelen of contaminanten boven het toegelaten maximumgehalte aan residuen.
F. Vlees waarvoor de keurder een andere reden aanhaalt waardoor het ongeschikt wordt bevonden voor consumptie. "
4° in hoofdstuk II wordt de rubriek VI opgeheven.
Art.4. Artikel 3, tweede lid, van het ministerieel besluit van 11 maart 1953 genomen in uitvoering van het koninklijk beluit van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende de keuring der in het land geslachte dieren, toegevoegd bij ministerieel besluit van 2 augustus 1973, wordt opgeheven.
Art.5. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 6. Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 oktober 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA