Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

30 JANUARI 1997. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.



Inhoudstafel:


Art. 1-9
BIJLAGEN.
Art. N1, N2, N3, N4, N5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In dit besluit, wordt verstaan onder :
  1° de Commissie : de Europese Commissie;
  2° de Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid Leefmilieu behoort;
  3° het Bestuur : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;
  4° de Cel : de intergewestelijke Cel voor Leefmilieu, bedoeld bij artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest inzake toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens;
  5° drempelwaarde voor de bescherming van de volksgezondheid : de in bijlage I, punt 1, vermelde waarde van de ozonconcentratie, die ter bescherming van de menselijke gezondheid bij langdurige periodes van verontreiniging niet zou mogen worden overschreden;
  6° drempelwaarden voor de bescherming van de vegetatie : de in bijlage I, punt 2, vermelde waarden van de ozonconcentratie, waarboven de vegetatie kan worden aangetast;
  7° drempelwaarde voor het informeren van de bevolking : de in bijlage l, punt 3, vermelde waarde van de ozonconcentratie, waarboven er bij een korte blootstellingsduur beperkte gevolgen van voorbijgaande aard optreden voor de gezondheid van bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen;
  8° drempelwaarde voor de alarmering van de bevolking : de in bijlage I, punt 4, vermelde waarde van de ozonconcentratie, waarboven er bij een korte blootstellingsduur een risico voor de volksgezondheid bestaat.

Art.2. De Minister is verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie aan de Commissie alsmede voor het coördineren van de uitvoering van de geharmoniseerde toezichtsprocedure, voor de informatie-uitwisseling, het informeren en de alarmering van de bevolking, wat betreft de luchtverontreiniging door ozon.

Art.3. De op het grondgebied van het Brusselse Gewest gelegen meetstations die deel uitmaken van het automatische meetnetwerk bedoeld in artikel 2, 1° van de samenwerkingsovereenkomst van 18 mei 1994 tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest inzake toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens, worden als meetstations aangewezen die bestemd zijn om de gegevens te verschaffen die nodig zijn voor de uitvoering van dit besluit.
  De Minister mag bijkomende meetpunten aanwijzen, volgens de bepalingen van bijlage II bij dit besluit.

Art.4. Om de ozonconcentratie te meten wordt gebruik gemaakt van de referentiemethode die in bijlage V bij dit besluit wordt omschreven.

Art.5. Bij overschrijding van de drempelwaarden voor het informeren en de alarmering van de bevolking, brengt de Cel de Minister en het Bestuur ervan op de hoogte. Het Bestuur treft de nodige maatregelen voor het informeren van de bevolking via de media, meer bepaald via de radio, de televisie of de geschreven pers, overeenkomstig bijlage IV.
  Deze informatie moet op een voldoende grote schaal en zo spoedig mogelijk worden verspreid om de betrokken bevolkingsgroep in staat te stellen alle nodige preventieve beschermingsmaatregelen te nemen.
  Als het Bestuur het noodzakelijk acht, kan het, na eventueel de Cel te hebben geraadpleegd, de Minister voorstellen aanvullende maatregelen te nemen.

Art.6. De Minister verstrekt de Commissie de volgende informatie :
  1° de voor de bepaling van de ozonconcentraties gebruikte methode;
  2° de geografische ligging van de meetstations, de beschrijving van het gebied dat door de stations wordt bestreken en de criteria voor de selectie van de locatie;
  3° de resultaten van de eventuele richtinggevende proefmetingen die overeenkomstig de bepalingen van bijlage II, punt 2, zijn uitgevoerd.

Art.7. § 1. De Minister verstrekt de Commissie uiterlijk zes maanden na de jaarlijkse referentieperiode de volgende informatie :
  1° het maximum, de mediaan en het 98-percentiel van de gemiddelde waarden over één uur en acht uur die gedurende het jaar in elk meetstation zijn opgemeten; de percentielen worden berekend volgens de in bijlage III vermelde methode;
  2° het aantal malen dat de in bijlage I, punten 1 en 2, bepaalde drempelwaarden zijn overschreden, de data waarop dit is gebeurd en hoe lang deze perioden hebben geduurd.
  § 2. Wanneer de drempelwaarde voor het informeren van de bevolking, bedoeld in bijlage I, punt 3, in de loop van een kalendermaand is overschreden, stelt de Minister de Commissie uiterlijk vóór het einde van de volgende maand in kennis van :
  1° de datum of data waarop de overschrijding(en) zich heeft (hebben) voorgedaan;
  2° de duur van de overschrijding(en);
  3° de maximale uurconcentratie die gedurende elke overschrijdingsperiode is waargenomen.
  § 3. Wanneer de drempelwaarde voor de alarmering van de bevolking, bedoeld in bijlage I, punt 4, in de loop van een week (van maandag tot en met zondag) is overschreden, stelt de Minister de Commissie uiterlijk vóór het eind van de volgende maand in kennis van :
  1° de datum of data waarop de overschrijding(en) zich heeft (hebben) voorgedaan;
  2° de duur van de overschrijding(en);
  3° de maximale uurconcentratie die gedurende elke overschrijdingsperiode is waargenomen.
  Deze informatie wordt aangevuld met relevante gegevens over de mogelijke oorzaken van de overschrijding.

Art.8. De Minister tot wiens bevoegdheid Leefmilieu behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art.9. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  Brussel, 30 januari 1997.
  Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering :
  De Minister-Voorzitter,
  Ch. PICQUE
  De Minister van Leefmilieu,
  D. GOSUIN

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. - Drempelwaarden voor de ozonconcentratie in de lucht *.
  De waarden worden uitgedrukt in micro g03/m3. Het volume moet worden omgerekend tot het volume bij een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 KPa).
  1. Drempelwaarde voor de bescherming van de volksgezondheid
  100 micro g/m3 voor de ge*iddelde waarde over acht uur e
  2. Drempelwaarde voor de bescherming van de vegetatie
  200 micro g/m3 voor de gemiddelde waarde over één uur
  65 micro g/m3 voor de gemiddelde waarde over 24 uur
  3. Drempelwaarde voor het informeren van de bevolking
  180 micro g/m3 voor de gemiddelde waarde over één uur
  4. Drempelwaarde voor de alarmering van de bevolking
  360 micro g/m3 voor de gemiddelde waarde over één uur
  * De concentraties moeten continu worden gemeten.
  ** Het gemiddelde over acht uur is een voortschrijdend gemiddelde zonder overlapping; het wordt viermaal per dag berekend op basis van de acht uurwaarden tussen 0 en 9 uur, 8 en 17 uur, 16 en 1 uur, 12 en 21 uur. Wat betreft de informatie die uit hoofde van artikel 7, lid 1, 1, dient te worden verstrekt, is het gemiddelde over acht uur een eenzijdig voortschrijdend gemiddelde : het wordt op elk uur berekend op basis van de acht uurwaarden tussen u en u-9.

Art. N2. Bijlage II. - Bewaking van de ozonconcentratie.
  1. De meting van de ozonconcentraties in de buitenlucht is bedoeld om :
  a) zo goed mogelijk het persoonlijke risico te kunnen beoordelen voor mensen die worden blootgesteld aan hogere concentraties dan de drempelwaarden voor de bescherming van de volksgezondheid;
  b) de blootstelling van de vegetatie (bijvoorbeeld bossen, natuurlijke ecosystemen en land- en tuinbouwgewassen) in samenhang met de in bijlage I vermelde waarden, te kunnen beoordelen.
  2. De meetpunten worden geïnstalleerd op locaties die in geografisch en klimatologisch opzicht representatief zijn en waar :
  a) het risico dat de in bijlage I vermelde drempelwaarden worden benaderd of overschreden het grootst is;
  b) het waarschijnlijk is dat een in punt 1 genoemde blootstelling plaatsvindt.
  In gebieden waar geen informatie beschikbaar is over de in de punten a) en b) genoemde locaties, worden proefmetingen uitgevoerd om te bepalen waar de meetpunten die de voor de toepassing van dit besluit noodzakelijke gegevens moeten opleveren, moeten worden geïnstalleerd.
  3. Extra meetpunten worden geïnstalleerd of aangewezen ten einde :
  a) bij te dragen tot de signalering en de beschrijving van de vorming van ozon en zijn precursoren;
  b) het verloop van de ozonconcentraties in de gebieden met achtergrondverontreiniging te volgen.
  De verplichte meting van de concentraties van stikstofoxiden en de aanbevolen meting van de concentraties van vluchtige organische verbindingen moeten zodanig worden verricht, dat informatie wordt verkregen over de ozonvorming en voor de controle op grensoverschrijdende verplaatsing van vluchtige organische verbindingen, en dat kan worden bepaald welke relaties er bestaan tussen de verschillende verontreinigingen.
  4. De uiteindelijke aflezing van de ozonmeetinstrumenten moet zodanig gebeuren dat de gemiddelden over één uur en over acht uur overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I en III kunnen worden berekend.

Art. N3. Bijlage III. - Berekening van de meetresultaten voor de jaarlijkse referentieperiode.
  1. De concentraties moeten continu worden gemeten.
  2. De jaarlijkse referentieperiode begint op 1 januari van een kalenderjaar en eindigt op 31 december van dat jaar.
  3. Voor een geldige berekening van de percentielen * moet 75 % van de mogelijke waarden beschikbaar zijn en moeten deze voor de desbetreffende meetlocatie zo uniform mogelijk over de hele meetperiode verdeeld zijn. Indien dat niet het geval is, moet zulks bij de mededeling van de resultaten worden vermeld.
  De berekening van het 50 (98)-percentiel uit de gedurende het hele jaar gemeten waarden gebeurt als volgt : het 50(98)-percentiel moet worden berekend uit werkelijk gemeten waarden. Deze gemeten waarden worden afgerond tot het dichtsbijzijnde gehele getal in micro g/m3. Voor elke locatie wordt een lijst opgesteld van alle waarden in oplopende volgorde :
  X1 =< X2 =< X3 ... =< Xk =<... XN-1 =< XN
  Het 50(98)-percentiel is de waarde van het element met rangnummer k, waarbij k als volgt wordt berekend :
  k = 0,50 (0,98).N Hierbij is N het aantal werkelijk gemeten waarden. De waarde van 0,50 (0,98).N wordt afgerond tot het dichtstbijzijnde gehele getal.
  * De mediaan wordt berekend als het 50-percentiel.

Art. N4. Bijlage IV. - Minimuminformatie die aan de bevolking moet worden verstrekt bij hoge ozonconcentraties in de lucht.
  1. Datum, tijd en plaats van overschrijding van de in bijlage I, punten 3 en 4, vermelde drempelwaarden.
  2. Vermelding van de type(n) overschreden communautaire waarden (informatie of alarmering).
  3. Verwachting :
  - verloop van de concentraties (verbetering, stabilisatie of verslechtering),
  - betrokken geografisch gebied,
  - duur.
  4. Betrokken bevolkingsgroep.
  5. Door de betrokken bevolkingsgroep te nemen voorzorgsmaatregelen.

Art. N5. Bijlage V. - Referentieanalysemethode.
  Voor de bepaling van ozon wordt de UV-absorptiemethode als referentieanalysemethode voor deze richtlijn gebruikt. Deze methode wordt momenteel door de ISO (International Standard Organisation) gestandardiseerd. Zodra de norm door deze organisatie wordt gepubliceerd, zal de daarin beschreven methode de referentiemethode voor deze richtlijn zijn.
  Wanneer meetmethoden en -instrumenten in het veld worden gebruikt, moet rekening worden gehouden met de volgende aspecten :
  1. Er moet eerst in het laboratorium en vervolgens in het veld worden gecontroleerd of de functionele karakteristieken van het meetinstrument, zoals geruis, de responstijd en de lineariteit, overeenkomen met de door de constructeur opgegeven karakteristieken.
  2. Het instrument moet regelmatig volledig worden gekalibreerd met referentie-UV fotometer, zoals aanbevolen door de ISO.
  3. In het veld moeten de instrumenten regelmatig, bij voorbeeld om de 23 of 25 uur, worden gekalibreerd. Bovendien moet de juistheid van de kalibratie worden gecontroleerd door regelmatig een overeenkomstig punt 1 gekalibreerd - instrument mee te laten lopen.
  Indien het inlaatfilter van het instrument vóór de kalibratie wordt vervangen, mag kalibratie pas gebeuren nadat het filter gedurende een afdoende periode (30 minuten tot enkele uren) aan de ozonconcentraties in de lucht is blootgesteld.
  4. De afstand tussen de bemonsteringskop en eventuele verticale wanden moet ten minste 1 meter bedragen om afschermingseffecten te voorkomen.
  5. De opening van de bemonsteringskop moet worden beschermd tegen binnendringende regen en insecten. Er mag geen voorfilter worden gebruikt.
  6. De bemonstering mag niet worden beïnvloed door de naburige installaties (klimaatregeling of datatransmissieapparatuur).
  7. Het bemonsteringskanaal moet van inert materiaal zijn (bijvoorbeeld glas, PTFE of roestvrij staal) dat niet door ozon wordt aangetast.
  Het moet vooraf aan passende ozonconcentraties zijn blootgesteld.
  8. Het bemonsteringskanaal tussen de bemonsteringskop en het analyse-instrument moet zo kort mogelijk zijn. In het bijzonder moet de tijd die het gasmonster nodig heeft om het bemonsteringskanaal te passeren zo kort mogelijk zijn (bij voorbeeld enkele seconden in aanwezigheid van andere reactieve gassen zoals NO).
  9. Condensatie in het bemonsteringskanaal moet worden voorkomen.
  10. Het bemonsteringskanaal moet afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden regelmatig worden gereinigd.
  11. Het bemonsteringskanaal mag niet lekken en het debiet moet regelmatig worden gecontroleerd.
  12. De bemonstering mag niet worden beïnvloed door gasverliezen uit het instrument of het kalibratiesysteem.
  13. Alle nodige voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om temperatuurverschillen die tot meetfouten kunnen leiden te voorkomen.
  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 30 januari 1997 betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.
  De Minister-Voorzitter,
  Ch. PICQUE
  De Minister van Leefmilieu,
  D. GOSUIN