23 JANUARI 1997. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van 21 januari 1993 betreffende het investeringsprogramma en de investeringstoelagen inzake openbare vervoerinfrastructuren (VERTALING).
Art. 1-5
Artikel 1. Artikel 2 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 21 januari 1993 betreffende het investeringsprogramma en de investeringstoelagen inzake openbare vervoerinfrastructuren wordt als volgt gewijzigd :
" Art. 2. Er kunnen toelagen worden verleend voor investeringen i.v.m. de volgende infrastructuurwerken :
1° de aanleg en de uitrusting van zowel bovengrondse als ondergrondse eigen banen voor het openbaar vervoer;
2° de inrichting en de uitrusting van haltes, pleisterparken en autobus- of overstapstations;
3° de plaatsing van wachthuisjes;
4° de bouw en de uitrusting van vaste of mobiele installaties voor de aanleg en de exploitatie van een metronet;
5° het grote onderhoud van bovenbedoelde banen en installaties;
6° demonstratieprojecten die nodig zijn voor het testen van nieuwe vervoermiddelen;
7° de ontmanteling van uitrustingen en de afbraak van infrastructuren die niet meer nuttig zijn voor de exploitatie, alsook het herstel van de plaats;
8° de verplaatsing van de kabels en leidingen die nodig zijn voor bovenbedoelde werken;
9° het onderhoud van de niet geëxploiteerde werken.
Wat de bovenvermelde investeringen betreft, kunnen eveneens toelagen worden verleend voor :
1° de aankoop van de onroerende goederen die nodig zijn voor de uitvoering van de werken;
2° de conceptuele studies die nodig zijn voor de modernisering en de verbetering van de netten voor openbaar vervoer;
3° de prijsherzieningen die de opdrachtgever verplicht moet uitvoeren, overeenkomstig de wettelijke, reglementaire en contractuele voorschriften terzake;
4° de werken die uitgevoerd worden boven de vooropgestelde hoeveelheden die voorkomen in de posten waarvoor prijsborderellen bestaan, voor zover de waarde van deze werken niet hoger ligt dan 10 % van het totaalbedrag van de opdracht, exclusief BTW, en behalve redelijkerwijs onvoorspelbare omstandigheden;
5° de werken die besteld zijn overeenkomstig artikel 42 van de algemene aannemingsvoorwaarden van overheidsopdrachten en de concessie voor de uitvoering van openbare werken;
6° de specifieke kosten die verbonden zijn aan prestaties van derden, met name geologische en geotechnische studies, de erelonen van de ontwerpers, de aanbestedingskosten, het toezicht en de oplevering van de materialen, de verzekeringskosten, met uitzondering van degene die de verantwoordelijkheid van de ondernemingen dekken, de kosten van authentieke aktes en van de landmeters-experts, rekening houdende met het feit dat het geheel van deze kosten echter beperkt is tot 10 % van het totaalbedrag van de overeenkomstig dit artikel te subsidiëren werken;
7° de wegens uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden uit te voeren werken;
8° de kosten die verbonden zijn aan het faillissement van de opdrachtnemer, voor zover ze hem niet in rekening kunnen worden gebracht;
9° de aan de aannemers verschuldigde schadevergoeding, voor zover ze haar oorsprong niet vindt in een daad van de Gewestelijke maatschappij;
10° de niet invorderbare BTW en, in het algemeen, elke belastingheffing die de in dit besluit bedoelde te subsidiëren uitgaven bezwaart;
11° de moratoire rente i.v.m. budgettaire verbintenissen van vóór 1 januari 1993. "
Art.2. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd :
" Art. 5. De Gewestelijke maatschappij legt jaarlijks vóór 15 mei een meerjarig investeringsprogramma inzake infrastructuur van het openbaar vervoer ter goedkeuring voor aan de Minister, waarin de subsidiabele investeringsontwerpen voor de vier volgende jaren voorkomen.
Voor elk ontwerp wordt een dossier met de volgende gegevens aangelegd : een algemeen overzicht, een financiële studie, een uitvoeringsplanning, de programmering van de opdrachten die nodig zijn voor de uitvoering ervan en de financiële programmering van de verbintenissen en betalingen.
Het meerjarige programma wordt, samen met de financiële programmering van de verbintenissen en betalingen, jaarlijks door de Minister herzien en aangepast, na advies van de Gewestelijke maatschappij. "
Art.3. Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd :
" Art. 7. Op grond van de beschrijvende teksten en van het meerjarige programma legt de Gewestelijke maatschappij uiterlijk 15 mei van elk jaar het jaarlijkse programma van de voor het volgende begrotingsjaar te subsidiëren opdrachten ter goedkeuring voor aan de Minister.
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.
De vóór 1 januari 1997 bekendgemaakte opdrachten blijven echter onderworpen aan de verordeningsbepalingen die vóór die datum toepasselijk waren.
Art. 5. De Minister van Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 23 januari 1997.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, KMO's Toerisme en Patrimonium,
R. COLLIGNON
De Minister van Ruimtelijke Ordening, Uitrusting en Vervoer,
M. LEBRUN