13 APRIL 1997. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art. 1-17
Artikel 1. Artikel 203, vierde lid, punt 10, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt aangevuld als volgt :
" en de dagen gedurende dewelke de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst of de gerechtigde is vrijgesteld van arbeid krachtens de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3°, 43, § 1, tweede lid, 2° of 43bis, tweede lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971. ".
Art.2. In artikel 205, § 1, 3°, b), tweede lid, punt 4, worden de woorden "met moederschapsrust" vervangen door de woorden "in een tijdvak van moederschapsbescherming".
Art.3. In artikel 211, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord "moederschapsrust" vervangen door het woord "moederschapsbescherming".
Art.4. De titel van afdeling VII van hoofdstuk III onder titel III van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende titel :
" Afdeling VII.
Bedragen en toekenningsvoorwaarden van de moederschapsuitkering gedurende de periode van moederschapsbescherming bedoeld in de artikelen 114 en 115 van de gecoördineerde wet".
Art.5. In artikel 216, eerste en tweede lid van hetzelfde besluit, worden de woorden "moederschapsrust" vervangen door de woorden "moederschapsbescherming".
Art.6. In artikel 217 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het eerste lid, worden de woorden "in moederschapsrust" vervangen door de woorden "in een periode van moederschapsbescherming bedoeld in de artikelen 114 en 115 van de gecoördineerde wet".
2° In het tweede en derde lid, worden de woorden "moederschapsrust" vervangen door de woorden "moederschapsbescherming".
Art.7. In artikel 218, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "moederschapsrust" vervangen door het woord "moederschapsbescherming".
Art.8. Artikel 219 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 219. Voor zover hiervan niet afgeweken wordt door deze afdeling en de afdeling VIIbis, zijn de bepalingen van onderhavig besluit die op de uitkeringsverzekering betrekking hebben, van toepassing op de moederschapsverzekering. ".
Art.9. Een afdeling VIIbis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hoofdstuk III onder titel III van hetzelfde besluit :
" Afdeling VIIbis.
Bedragen en toekenningsvoorwaarden van de moederschapsuitkering gedurende de periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet.
" Art. 219bis. De zwangere of bevallen gerechtigde, of de gerechtigde die borstvoeding geeft, voor wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst of die van arbeid is vrijgesteld krachtens de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3°, 43, § 1, tweede lid, 2° of 43bis, tweede lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971 kan aanspraak maken op een moederschapsuitkering, waarvan het bedrag vastgesteld is op 60 pct. van het gederfde loon, bedoeld in artikel 113, derde lid, van de gecoördineerde wet.
Het tijdvak waarover de gerechtigde die borstvoeding geeft, aanspraak kan maken op de bovenbedoelde moederschapsuitkering, mag een periode van vijf maanden vanaf de dag van de bevalling niet overschrijden.
De beperkingsmaatregel bepaald in artikel 217 is eveneens van toepassing op de deeltijdse werkneemsters met behoud van rechten, die een inkomensgarantieuitkering ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
" Art. 219ter. § 1. De zwangere of bevallen gerechtigde of de gerechtigde die borstvoeding geeft, die onder een maatregel valt als bedoeld in de artikelen 42, § 1, eerste lid, 1° of 2° of 43, § 1, tweede lid, 1°, van voormelde wet van 16 maart 1971 en van wie het loon, ontvangen na de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of risicogebonden werktijden of na de verandering van arbeidsplaats, lager ligt dan het loon uit haar gewone activiteit, heeft aanspraak op een moederschapsuitkering waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 60 pct. van het gederfde loon bedoeld in artikel 113, derde lid, van de gecoördineerde wet, dat zij verdiende vóór de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden of vóór de verandering van arbeidsplaats.
Die uitkering wordt beperkt tot het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen 75 pct. van het in het eerste lid bedoelde gederfd loon en het bedrag van het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen, dat de gerechtigde ontvangt, hetzij na de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden, hetzij na de verandering van de arbeidsplaats.
§ 2. De zwangere of bevallen gerechtigde, of de gerechtigde die borstvoeding geeft, die meerdere activiteiten in loondienst uitoefent en voor wie de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vrijstelling van arbeid krachtens de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3°, 43, § 1, tweede lid, 2°, of 43bis, tweede lid, van de voormelde wet van 16 maart 1971 slechts betrekking heeft op één of meerdere maar niet op al die activiteiten, heeft aanspraak op een moederschapsuitkering waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 60 pct. van het gederfd loon, bedoeld in artikel 113, derde lid van de gecoördineerde wet, dat voortvloeit uit de activiteit of activiteiten die de gerechtigde onderbroken heeft.
Die uitkering wordt beperkt tot het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen eensdeels 75 pct. van de som gevormd door het in het eerste lid bedoelde gederfd loon en het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen uit de activiteit in loondienst die de gerechtigde verder heeft uitgeoefend, en anderdeels het bedrag van het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen uit laatstgenoemde activiteit.
§ 3. De beperkingsmaatregel bepaald in artikel 217 is eveneens van toepassing voor de deeltijdse werkneemsters met behoud van rechten, die een inkomensgarantieuitkering ontvangen overeenkomstig de bepalingen van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
§ 4. Voor de toepassing van de §§ 1 en 2 moet onder beroepsinkomen worden verstaan, elk inkomen dat de gerechtigde zich door haar eigen activiteit in loondienst verschaft, alsmede elke uitkering, vergoeding of rente die haar wegens het derven van dat inkomen wordt verleend.
De premies, aandelen in de winst, dertiende maand, gratificaties en andere gelijkaardige voordelen die jaarlijks worden betaald, worden geacht deel uit te maken van het beroepsinkomen over het kwartaal, dat volgt op dat waarin ze zijn verleend.
§ 5. De moederschapsuitkeringen bedoeld in dit artikel zijn niet verschuldigd aan de zwangere of bevallen gerechtigden, of de gerechtigden die borstvoeding geven, die een activiteit aanvangen of voortzetten die niet onderworpen is aan de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971. ".
Art.10. In artikel 224, § 1, 2°, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden het woord en het cijfer "114bis" ingevoegd tussen het cijfer "114" en het woord en het cijfer "en 128".
Art.11. Artikel 231 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.12. In artikel 239, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° Artikel 239, § 1, 2°, wordt opgeheven.
2° Het huidige artikel 239, § 1, 1°, wordt artikel 239,§ 1.
Art.13. Artikel 240 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.14. In artikel 290, A, 2, 1°, worden de woorden "in moederschapsrust" vervangen door de woorden "in een periode van moederschapsbescherming".
Art.15. In artikel 353, eerste lid, a), worden de woorden "aantal gevallen van moederschapsrust" vervangen door de woorden "aantal gerechtigden in een periode van moederschapsbescherming als bepaald in de artikelen 114 en 114bis van de gecoördineerde wet''.
Art.16. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 6 oktober 1996.
Art. 17. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 april 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN