27 FEBRUARI 1997. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 56, zevende lid van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen. (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 30-05-1997 en tekstbijwerking tot 13-12-2006)
Art. 1-11
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
1° "het personeelslid" : het personeelslid dat, met toepassing van artikel 56 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, overgedragen is van de Brusselse Agglomeratie naar de diensten van de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of naar een openbare instelling en dat zijn loopbaan bij de diensten van die Regering of bij die openbare instelling beëindigt. Voor het personeelslid dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een nieuwe overheveling overeenkomstig het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 oktober 1993 tot overheveling omwille van functionele noodzakelijkheid van het personeel van het Bestuur van Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu naar het Brussels Instituut voor Milieubeheer, wordt verondersteld dat deze nieuwe overheveling werd doorgevoerd met ingang van 1 april 1993, zodat de vorige overheveling geacht wordt nooit te hebben plaatsgevonden;
2° "het Ministerie" : het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;
3° "de openbare instelling" : de instelling van openbaar nut die aangesloten is bij de pensioenregeling ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden;
4° "de Administratie" : de Administratie der Pensioenen van het Ministerie van Financiën;
5° "het gewaarborgd totaal pensioen" : het pensioen waarop, met toepassing van de in artikel 56, zesde lid van voormelde bijzondere wet van 12 januari 1989 bedoelde waarborg, het personeelslid aanspraak had kunnen maken overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op hem van toepassing waren op de datum van de overdracht, maar rekening houdend met de wijzigingen die deze bepalingen later zouden hebben ondergaan krachtens algemene op de Brusselse Agglomeratie toepasselijke maatregelen.
Art.2. Het Ministerie of de openbare instelling bepaalt het oorspronkelijk nominaal bedrag van het gewaarborgd totaal pensioen en deelt dat bedrag mee aan de Administratie bij het overzenden van het pensioendossier van het personeelslid.
Art.3. De Administratie bepaalt het oorspronkelijk nominaal bedrag van het pensioen waarop het personeelslid aanspraak kan maken hetzij met toepassing van artikel 87, § 3 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, hetzij met toepassing van de bepalingen van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.
Art.4. De Administratie deelt aan het Ministerie of aan de openbare instelling het verschil mee tussen de uit de toepassing van de artikelen 2 en 3 voortvloeiende pensioenbedragen alsook het percentage dat dit verschil vertegenwoordigt ten opzichte van het in artikel 2 bedoelde pensioenbedrag.
Art.5. In afwijking van artikel 4 en zolang het gepensioneerde personeelslid effectief een supplement geniet dat zijn gewaarborgd totaal pensioen opvoert tot het gewaarborgd minimum bedoeld in artikel 121 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, worden het in artikel 4 bedoelde verschil en percentage vastgesteld rekening houdend met enerzijds het gewaarborgd minimumbedrag waartoe het gewaarborgd totaal pensioen wordt opgevoerd en anderzijds met het gewaarborgd minimumbedrag dat aan het personeelslid zou zijn toegekend met toepassing van artikel 87, § 3 van voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980 of van de bepalingen van voormelde wet van 28 april 1958.
Art.6. De Centrale Dienst der Vaste Uitgaven van het Ministerie van Financiën keert het gewaarborgd totaal pensioen uit.
Art.7. Het bedrag ten laste van het Ministerie of de openbare instelling wordt verkregen door de som van de werkelijk in de loop van een bepaald jaar aan ieder personeelslid betaalde maandbedragen van het gewaarborgd totaal pensioen te vermenigvuldigen met het voor dat personeelslid overeenkomstig artikel 4 of 5 vastgestelde percentage.
Art.8. Het Ministerie en de openbare instelling zijn ertoe gehouden aan (de Pensioendienst voor de overheidssector) maandelijkse voorafbetalingen te storten waarvan het bedrag door de Administratie meegedeeld wordt en die vastgesteld worden op basis van een raming van de uitgaven die te hunnen laste zullen worden gebracht. Die voorafbetalingen moeten bij (de Pensioendienst voor de overheidssector) aankomen uiterlijk de laatste werkdag van de maand waarop zij betrekking hebben. <KB 2006-12-03/34, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Elk kalenderjaar zendt de Administratie aan het Ministerie en aan de openbare instelling een overzicht enerzijds van de in de loop van het voorgaande jaar gestorte voorafbetalingen en anderzijds van het totaal van de voor elk personeelslid voor datzelfde jaar verschuldigde sommen. De voor het voorgaande jaar verschuldigd blijvende sommen moeten bij (de Pensioendienst voor de overheidssector) aankomen uiterlijk de laatste werkdag van de tweede maand die volgt op de mededeling van het verschuldigd blijvend bedrag. De teveel gestorte sommen worden in aanmerking genomen om het overzicht van het volgende jaar vast te stellen. <KB 2006-12-03/34, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Art.9. Indien het Ministerie of de openbare instelling de in artikel 8 bedoelde stortingen niet binnen de bepaalde termijnen uitvoert, zijn zij van rechtswege aan (de Pensioendienst voor de overheidssector) nalatigheidsintresten verschuldigd op de niet-gestorte bedragen. Deze intresten, waarvan het percentage op elk ogenblik gelijk is aan de wettelijke intrestvoet, verhoogd met 2 t.h., beginnen te lopen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de storting had moeten worden verricht. <KB 2006-12-03/34, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Art.10. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1993, met uitzondering van de artikelen 8 en 9 die in werking treden de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 11. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 27 februari 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Pensioenen,
M. COLLA