31 DECEMBER 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht.
Art. 1-4
Artikel 1. Artikel 5 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 december 1994 en 16 december 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 5. Voor het toekennen van de tussentijdse verhogingen komen in aanmerking :
1° voor het personeelslid van de rijkswacht beneden de officiersrang, het totaal van de werkelijke diensten die hij, na de leeftijd van 20 jaar, als personeelslid van de rijkswacht heeft verricht;
2° voor de officier, de luitenant-leerling en de onderluitenant-leerling niet bedoeld in 3° :
a. het totaal van de werkelijke diensten die hij, na de leeftijd van 21 jaar, heeft verricht in een graad van officier bij de rijkswacht;
b. twee derden van de werkelijke diensten die hij, na de leeftijd van 21 jaar, als personeelslid van de rijkswacht, heeft verricht in een graad beneden die van officier;
c. zo hij reeds op 1 november 1993 personeelslid van de rijkswacht was als officier of kandidaat-officier :
- het totaal van de werkelijke diensten die hij, na de leeftijd van 21 jaar, als militair, in een graad van officier heeft verricht;
- twee derden van de werkelijke diensten die hij, na de leeftijd van 21 jaar, als militair, in een graad beneden die van officier heeft verricht;
3° voor de officier, de onderluitenant-leerling en de kandidaat-officier die aangeworven is op basis van een der diploma's of studiegetuigschriften die in aanmerking worden genomen voor de aanwerving in de betrekkingen van niveau 1 bij de Rijksbesturen :
a. het totaal van de werkelijke diensten die hij, na de leeftijd van 21 jaar, heeft verricht als officier of als kandidaat-officier bij de rijkswacht;
b. twee derden van de werkelijke diensten die hij, na de leeftijd van 21 jaar, als personeelslid van de rijkswacht die geen kandidaat-officier is, heeft verricht in een graad beneden die van officier. ".
Art.2. De toepassing van artikel 1 van dit besluit mag geen aanleiding geven tot nabetaling van de wedde voor de periode die de inwerkingtreding van dat artikel voorafgaat.
Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 november 1993.
Art. 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Ciergnon, 31 december 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Begroting,
H. VAN ROMPUY
De Minister van Binnenlandse Zaken,
J. VANDE LANOTTE