16 JULI 1996. - Besluit van de Vlaamse regering houdende wijziging van het koninklijk besluit van 16 december 1971 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn ofwel van de bemoeiing van de architect, ofwel van de bouwvergunning, ofwel van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar.
Art. 1-4
Artikel 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 december 1971 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn ofwel van de bemoeiing van de architect, ofwel van de bouwvergunning, ofwel van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 april 1973, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2. Geen bouwvergunning is vereist voor de volgende werken en handelingen:
1° de tijdelijke infrastructuurbouwwerken van een bouwterrein gedurende de duur van de werkzaamheden, met inbegrip van bouwketen, voor zover deze gelegen zijn in de gebieden van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, niet zijnde de groengebieden, waaronder kunnen worden onderscheiden de natuurgebieden, de natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of de natuurreservaten, de overstromingsgebieden, de bosgebieden met ecologische waarde, de bufferzones zoals bepaald in artikel 14.4.5. van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen, de valleigebieden en de agrarische gebieden met ecologisch belang;
2° de plaatsing van sanitaire, elektrische, verwarmings-, isolerings-, of verluchtingsinstallaties binnen een gebouw, voor zover ze noch de wijziging van het gebruik of van de bestemming of - wanneer het een woongebouw betreft - de wijziging van het aantal woongelegenheden met zich meebrengt. Wonen, kantoorfunctie, landbouw, handel en horeca, industrie en ambacht worden als van elkaar onderscheiden wijzen van gebruik of bestemming aanzien;
3° de inrichtingswerkzaamheden binnen een gebouw of de werkzaamheden voor de geschiktmaking van lokalen voor zover ze noch de oplossing van een constructieprobleem, noch de wijziging van het gebruik of van de bestemming of van het architectonisch karakter van het gebouw, of - wanneer het een woongebouw betreft - de wijziging van het aantal woongelegenheden met zich meebrengen. Wonen, kantoorfunctie, landbouw, handel en horeca, industrie en ambacht worden als van elkaar onderscheiden wijzen van gebruik of bestemming aanzien;
4° de bevestiging aan een vergund gebouw van maximum één niet verlicht of niet lichtgevend uithangbord dat niet groter dan 0,25 vierkante meter is;
5° de aanleg van tuinpaden in de achtertuinstrook en van terrassen bij vergunde woongebouwen, voor zover ze niet gelegen zijn in de voortuinstrook, minimum 2 meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen verwijderd blijven en in totaal niet groter zijn dan 30 vierkante meter en voor zover deze verhardingen worden aangelegd op de hoogte van het natuurlijke maaiveld;
6° de plaatsing van een ondergronds regenwaterreservoir of ondergrondse stookolietank voor huishoudelijk gebruik bij een vergunde woning, voor zover deze minimum 2 meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen verwijderd blijven;
7° de plaatsing van een brievenbus met een maximumhoogte van 1,60 meter en een maximumbreedte en -diepte van 0,50 meter;
8° de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, voor zover het geen beschermd of op een ontwerp van lijst opgenomen voor bescherming vatbaar monument of geen goed gelegen binnen een beschermd of op een ontwerp van lijst opgenomen voor bescherming vatbaar stads- of dorpsgezicht betreft, en voor zover :
a) de grondoppervlakte minder dan 30 vierkante meter bedraagt;
b) zij niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar domein;
9° de plaatsing van afsluitingen met een maximumhoogte van 2 meter, die bestaan uit betonnen of metalen palen en draad of draadgaas, uit één betonplaat met een maximumhoogte van 30 centimeter en draad of draadgaas, opgericht ter afsluiting van een goed;
10° de plaatsing van plastiektunnels met een maximumhoogte van 2 meter, voor zover ze dienen voor de teelt van landbouwgewassen en na de oogst worden verwijderd, en voor zover ze liggen in een agrarisch gebied, zoals vermeld in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
11° de plaatsing van zaken behorende tot de normale tuinuitrusting, zoals een tuinmuurtje, niet zijnde een afsluitingsmuur, met een maximumhoogte van 1,20 meter, een barbecue, een speeltoestel;
12° de oprichting van bijenstallen of bijenkorven, voor zover deze gelegen zijn in andere gebieden dan de woongebieden, zoals vermeld in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen."
Art.2. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 december 1971 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn ofwel van de bemoeiing van de architect, ofwel van de bouwvergunning, ofwel van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 april 1973, bij koninklijk besluit van 16 december 1981 en bij besluit van de Vlaamse regering van 16 maart 1983, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 3. Voor zover ze in overeenstemming zijn met de voor de plaats geldende bestemmingsvoorschriften is het advies van de gemachtigde ambtenaar niet vereist voor de volgende werken en handelingen :
1° de handelingen en werkzaamheden van geringe omvang waarvoor de gemeentelijke bouwverordening een bouwvergunning voorschrijft terwijl de wet zo'n vergunning niet eist;
2° de verbouwingswerkzaamheden binnen een vergund gebouw of de werkzaamheden voor de geschiktmaking van lokalen voor zover ze noch de wijziging van het gebruik of van de bestemming of van het architectonisch karakter van het gebouw of - wanneer het een woongebouw betreft - de wijziging van het aantal woongelegenheden met zich meebrengen. Wonen, kantoorfunctie, landbouw, handel en horeca, industrie en ambacht worden als van elkaar onderscheiden wijzen van gebruik of bestemming aanzien;
3° de werkzaamheden of handelingen aan de buitenvlakken van een vergund gebouw, zoals :
a) het aanbrengen, wijzigen en dichtmaken van raam- en deuropeningen;
b) het aanbrengen van een gevelsteen;
c) het aanbrengen van dakvlakvensters in het dakvlak;
d) het aanbrengen van een beperkt aantal in omvang beperkte dakuitbouwen, over maximum een tiende van de dakoppervlakte;
voor zover ze noch de wijziging van het gebruik of van de bestemming of van het architectonisch karakter van het gebouw of - wanneer het een woongebouw betreft - de wijziging van het aantal woongelegenheden met zich meebrengen. Wonen, kantoorfunctie, landbouw, handel en horeca, industrie en ambacht worden als van elkaar onderscheiden wijzen van gebruik of bestemming aanzien;
4° de volgende bouwwerken, gelegen in een woongebied vermeld in de gewestplannen, aangebouwd aan of, in geval van de punten b tot en met e, in de onmiddellijke omgeving van een vergund woongebouw :
a) verbouwingswerkzaamheden aan het woongebouw, voor zover ze noch de wijziging van het gebruik of van de bestemming, noch de wijziging van het aantal woongelegenheden, noch de wijziging van het architectonisch karakter van het gebouw met zich meebrengen. Een eventuele uitbreiding van het bouwvolume mag maximaal 20 % van het oorspronkelijke volume bedragen. Wonen, kantoorfunctie, landbouw, handel en horeca, industrie en ambacht worden als van elkaar onderscheiden wijzen van gebruik of bestemming aanzien;
b) een hok voor dieren met bijbehorende afrastering, een duiventil, een volière;
c) een tuinhuisje, een bergplaats, een garage;
d) een serre;
e) een veranda of overdekt terras.
De totale oppervlakte van de bijgebouwen, vermeld onder de punten b, c, d en e, is beperkt tot 21 vierkante meter; de kroonlijsthoogte is beperkt tot 2,50 meter; de nokhoogte is beperkt tot 3 meter.
Onder onmiddellijke omgeving dient te worden verstaan de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het woongebouw;
5° de volgende werken en handelingen, gelegen in een woongebied, vermeld in de gewestplannen, in de onmiddellijke omgeving van een vergund woongebouw :
a) een antenne voor zover deze niet hoger dan 4 meter boven het gebouw uitsteekt;
b) een schotelantenne met maximumdiameter van 1,20 meter;
c) verhardingen, opritten, parkeerplaatsen;
d) een siervijver met een maximumoppervlakte van 30 vierkante meter;
e) aanmerkelijke reliëfwijzigingen;
f) een bovengrondse gastank met een maximuminhoud van 2 000 liter;
g) ofwel maximaal één tennisveld ofwel maximaal één zwembad van maximum 150 vierkante meter in de open lucht.
Onder onmiddellijke omgeving dient te worden verstaan de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het woongebouw;
6° de plaatsing van een scheidingsmuur in baksteenmetselwerk met een maximumhoogte van 2,60 meter tussen twee eigendommen;
7° de plaatsing van niet in betonplaten of betonblokken uitgevoerde afsluitingen met een maximumhoogte van 2,60 meter;
8° de plaatsing van sleufsilo's met een totale maximumoppervlakte van 300 vierkante meter en een maximumhoogte van 2 meter, bij een bestaand landbouwbedrijf voor zover deze sleufsilo gelegen is in een agrarisch gebied, zoals vermeld in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
9° de plaatsing van een ingegraven watervoorraad of drinkplaats voor vee, met een maximumoppervlakte van 21 vierkante meter, voor zover deze gelegen is in een agrarisch gebied, zoals vermeld in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
10° de als bouwwerk beschouwde reclame-inrichtingen, voor zover esthetisch verantwoord en voor zover deze niet gelegen zijn binnen de landelijke gebieden, vermeld in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
11° de aanleg van opslagruimten voor minder dan vijf gebruikte voertuigen of minder dan vijf ton schroot, voor zover deze niet gelegen zijn binnen de landelijke gebieden, vermeld in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
12° de plaatsing van niet overdekte terrassen aan horecazaken, voor zover deze terrassen niet groter zijn dan 30 vierkante meter;
13° de oprichting van bijenstallen of bijenkorven voor maximaal 10 bijenvolken, voor zover deze gelegen zijn binnen de woongebieden, zoals vermeld in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
14° het slopen of verwijderen van gebouwen, gebouwonderdelen of constructies die vallen onder de overige bepalingen van dit artikel."
Art.3. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 4. Dit besluit treedt in werking op 1 augustus 1996.
Brussel, 16 juli 1996.
De minister-president van de Vlaamse regering,
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening,
E. BALDEWIJNS