Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

31 JANUARI 1996. - Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de administratieve en geldelijke situatie van de administrateur-generaal en de directeurs-generaal van de Nederlandse Radio- en Televisie-uitzendingen in België, Omroep van de Vlaamse Gemeenschap.



Inhoudstafel:


Art. 1-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Met ingang van de dag waarop de ambten van administrateur-generaal en directeur-generaal worden opgeheven, worden de personen die door de Vlaamse regering in deze ambten werden benoemd, in instantie van wedertewerkstelling geplaatst en na één jaar in disponibiliteit wegens ambtsopheffing, overeenkomstig de volgende modaliteiten :
  1° gedurende de periode dat genoemde personen in instantie van wedertewerkstelling zijn geplaatst, worden zij beschouwd als zijnde in actieve dienst;
  2° de instantie van wedertewerkstelling of de disponibiliteit wegens ambtsopheffing nemen van rechtswege een einde wanneer de betrokkene voldoet aan de voorwaarden om op rust gesteld te worden, en in ieder geval op de leeftijd van 60 jaar;
  3° gedurende het eerste jaar van disponibiliteit wegens ambtsopheffing genieten zij een wachtgeld dat gelijk is aan hun laatste activiteitswedde. Het wordt daarna met 20 % per jaar verminderd zonder dat het evenwel lager kan liggen dan het bedrag van het pensioen waarop zij op dat ogenblik aanspraak zouden kunnen maken.
  Onder activiteitswedde wordt verstaan de wedde, de premies, vergoedingen en toelagen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het statutaire pensioen.

Art.2. § 1. De personen genoemd in artikel 1 kunnen, als zij daartoe een aanbod hebben ontvangen en zij op dit aanbod ingaan, gedurende de periode dat zij in instantie van wedertewerkstelling of disponibiliteit zijn geplaatst, te allen tijde door de BRTN weer in dienst worden geroepen.
  In dat geval behouden zij minimaal de bezoldigingsregeling die verbonden is aan hun opgeheven ambt.
  § 2. Als de BRTN de genoemde personen opnieuw in dienst neemt met een arbeidsovereenkomst, conform de bepalingen van artikel 15, § 3, tweede lid, of artikel 16, § 3, van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, worden zij gedurende de gehele periode van contractuele tewerkstelling beschouwd als zijnde in disponibiliteit zonder toekenning van een wachtgeld. Genoemde periode van disponibiliteit wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Art.3. § 1. De personen genoemd in artikel 1 die overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, weer in dienst werden geroepen, worden, op het ogenblik dat aan deze tewerkstelling een einde wordt gemaakt, opnieuw in instantie van wedertewerkstelling of disponibiliteit, naar gelang van het geval, geplaatst.
  § 2. De bepalingen van de artikelen 1 en 2 zijn op hen van toepassing. De duur van de instantie van wedertewerkstelling, in één of meer keren, kan evenwel nooit meer bedragen dan 1 jaar. Voor de berekening van het wachtgeld worden de verschillende perioden van disponibiliteit samengeteld.
  § 3. De in § 1 genoemde personen die wedertewerkgesteld waren met een arbeidsovereenkomst die beëindigd werd, kunnen geen aanspraak maken op enigerlei wedde of wachtgeld gedurende de periode of de resterende periode van de opzeggingstermijn die in acht had moeten worden genomen en waardoor zij een overeenstemmende opzeggingsvergoeding ontvangen.

Art.4. Gedurende de periode van instantie van wedertewerkstelling of disponibiliteit met toekenning van een wachtgeld, zijn de bepalingen van het administratief personeelsstatuut van de BRTN inzake cumulatie van toepassing.

Art.5. De bepalingen van het administratief personeelsstatuut van de BRTN inzake disponibiliteit en inzonderheid inzake disponibiliteit voor bijzondere opdracht, zijn op de personen genoemd in artikel 1, van overeenkomstige toepassing. De andere bepalingen van het administratief personeelsstatuut zijn op hen niet van toepassing.

Art. 6. De Vlaamse minister bevoegd voor het mediabeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Brussel, 31 januari 1996.
  De minister-president van de Vlaamse regering,
  L. VAN DEN BRANDE
  De Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media,
  E. VAN ROMPUY