2 MAART 1995. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen (VERTALING).
Art. 1-21
Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunsten normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch, sociaal en psychologisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en op de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Het is evenwel niet van toepassing op de godsdienstleerkrachten en op de inspecteurs godsdienst in het lager en het secundair onderwijs."
Art.2. Artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 28 januari 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 18. Niemand kan als tijdelijk personeelslid worden aangesteld, indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden :
1. Belg zijn of burger van de Europese Unie, behoudens door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap toe te kennen vrijstelling;
2. een gedrag hebben dat overeenstemt met de vereisten van de beoogde betrekking;
3. de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4. voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
5. houder zijn van een door de Regering bepaald bekwaamheidsbewijs dat in verhouding staat tot het te begeven ambt;
6. bij de indiensttreding een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de leerlingen, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
7. voldoen aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling;
8. zijn kandidatuur hebben ingediend, in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten werden vastgesteld."
Art.3. Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.4. Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1983 en het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 21 augustus 1991, word vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 20. In afwijking van artikel 18 kan de Minister, bij gebrek aan kandidaten die de voorwaarde bedoeld bij artikel 18, 5° vervullen, tijdelijk een kandidaat aanstellen die niet in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs vereist voor het te begeven ambt.
Wanneer de kandidaat in de loop van het schooljaar echter één of meer aanstellingen op basis van voorafgaand artikel heeft gekregen, kan de Minister hem slechts in afwijking van artikel 18 aanstellen voor de totaliteit of een gedeelte van het schooljaar volgend op datgene tijdens hetwelk die aanstellingen hebben plaatsgevonden, indien de kandidaat gedurende dit schooljaar aan de verwachtingen heeft beantwoord van de inspecteurs en/of inrichtingshoofden onder wiens toezicht of autoriteit hij was gesteld.
Wanneer de kandidaat tijdens ten minste 2 schooljaar in afwijking van artikel 18 aangesteld werd, dan kan de Minister hem slechts in afwijking van bovengenoemd artikel opnieuw aanstellen, indien de kandidaat gedurende de bedoelde 2 jaar aan de verwachtingen heeft beantwoord van de inspecteurs en/of inrichtingshoofden onder wiens toezicht of autoriteit hij was gesteld.
Elke aanstelling op basis van voorafgaande leden 1, 2 of 3 geldt slechts voor een bepaalde termijn die echter ten laatste met het schooljaar eindigt tijdens hetwelk die aanstelling heeft plaatsgevonden.
Het inrichtingshoofd dat een op basis van de leden 1, 2 of 3 tijdelijk aangestelde persoon aanwerft, moet de bevoegde inspectie binnen acht dagen na de indiensttreding verwittigen."
Art.5. Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 26. De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel en van het psychologisch en sociaal personeel worden tijdelijk aangesteld door de Minister."
Art.6. Artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 28 januari 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 33. Niemand kan tot de stage worden toegelaten, indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden :
1. Belg zijn of burger van de Europese Unie, behoudens door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap toe te kennen vrijstelling;
2. een gedrag hebben dat overeenstemt met het beoogde ambt;
3. de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4. voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
5. houder zijn van een door de Regering bepaald bekwaamheidsbewijs dat in verhouding staat tot het te begeven ambt, of drie opeenvolgende afwijkingen, zoals bedoeld in artikel 20, genoten hebben;
6. de door de Regering bepaalde lichamelijke geschiktheid bezitten;
7. voldoen aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling;
8. ten minste tweehonderd veertig dagen dienst tellen in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap;
9. gedurende deze dagen zich op voldoende wijze van zijn taak hebben gekweten;
10. zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten zijn vastgesteld.
De onder 8 en 9 gestelde voorwaarden zijn niet vereist van de kandidaten voor en wervingsambt dat de begeven is in het kunstonderwijs."
Art.7. Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.8. Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 39. Voor het berekenen van het in de artikels 33 en 38 bedoelde aantal dagen :
a) worden slechts de werkelijke diensten in aanmerking genomen die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd zijn in een ambt van de betrokken categorie en voor zover de kandidaat in het bezit is van het bekwaamheidsbewijs dat voor dit ambt vereist wordt.
In de categorieën van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel en van het sociaal personeel worden evenwel slechts in aanmerking genomen, de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar.
In de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden evenwel slechts in aanmerking genomen de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar voor de wervingsambten te begeven in het kleuter- en lager onderwijs in het lager secundair onderwijs en de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar voor de wervingsambten te begeven in het hoger secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs.
In de categorie van het psychologisch personeel worden evenwel slechts in aanmerking genomen de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar;
b) bestaat het aantal dagen gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties uit al de dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode, met inbegrip van de ontspanningsverloven en de winter- en lentevakanties, indien zij in deze periode vallen;
c) worden de werkelijke diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige dienstprestaties, dat ten minste de helft telt van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige dienstprestaties, op dezelfde wijze in aanmerking genomen als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties. Het aantal dagen gepresteerd in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat niet dit aantal uren telt, wordt met de helft verminderd;
d) mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties dat tijdens dezelfde periode uitgeoefend wordt."
Art.9. Artikel 41 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 41. De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel en van het psychologisch en sociaal personeel worden door de Minister tot de stage toegelaten op de eerste dag van het schooljaar.
Een uittreksel van het besluit tot toelating tot de stage wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
De personeelsleden die tot de stage worden toegelaten, worden aangesteld in één van de na toepassing van artikel 32 vacant gebleven of geworden ambten."
Art.10. Artikel 50 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 50. De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel en van het psychologisch en sociaal personeel worden door de Regering in vast verband benoemd."
Art.11. Artikel 81 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 81. De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel en van het psychologisch en sociaal personeel worden door de Regering in de selectieambten benoemd."
Art.12. Artikel 84 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 84. Voor het berekenen van de in artikel 83, 4° bedoelde ambtsanciënniteit komen enkel in aanmerking de werkelijke diensten, die in welke hoedanigheid ook, door het personeelslid in het of de ambten, bedoeld in artikel 83, 1°, gepresteerd werden in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap.
In de categorieën van het opvoedend hulppersoneel; van het paramedisch personeel en van het sociaal personeel worden evenwel alleen in aanmerking genomen de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar.
In de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden evenwel alleen in aanmerking genomen, de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar voor de selectieambten die te begeven zijn in het kleuter- en lager onderwijs en in het lager secundair onderwijs en de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar voor de selectieambten die te begeven zijn in het hoger secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs.
In de categorie van het psychologisch personeel worden evenwel slechts in aanmerking genomen de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar."
Art.13. Het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk VIII van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende opschrift :
"Paragraaf 2. - Bestuurs-, onderwijzend en opvoedend hulppersoneel"
Art.14. Artikel 97 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 97. Niemand kan worden benoemd in een bevorderingsambt van de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel of van de categorie opvoedend hulppersoneel, indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden :
1° in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap vast titularis zijn van één der door de Regering bepaalde wervings- of selectieambten;
2° in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap een ambt met volledige dienstprestaties uitoefenen;
3° ten minste tien jaar dienstanciënniteit tellen;
4° ten minste zes jaar ambtsanciënniteit tellen;
5° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs, vereist voor het ambt bedoeld in punt 1°;
6° in de laatste beoordelingsstaat ten minste de vermelding "goed" gekregen hebben;
7° in het laatste inspectieverslag ten minste de vermelding "goed" gekregen hebben;
8° houder zijn van het bevorderingsbrevet dat overeenstemt met het te begeven ambt.
Een bijzonder bekwaamheidsbewijs kan ook worden geëist. Het wordt bepaald in het besluit van de Regering bedoeld in 1° van dit artikel.
Art.15. Artikel 98 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 98. Voor het berekenen van de in artikel 97, 3° bedoelde dienstanciënniteit komen de werkelijke diensten in aanmerking die door het personeelslid, in welke hoedanigheid en in welke personeelscategorie ook, in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd werden.
Komen evenwel alleen in aanmerking de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar voor de bevorderingsambten die te begeven zijn in het kleuter- en lager onderwijs, in het lager secundair onderwijs en aan de leden van het opvoedend hulppersoneel, en de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar voor de bevorderingsambten die te begeven zijn in het hoger secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs."
Art.16. Artikel 99 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 99. Voor het berekenen van de in artikel 97, 4° bedoelde ambtsanciënniteit komen enkel de diensten in aanmerking die door het personeelslid in welde hoedanigheid ook in het of de ambten bedoeld in artikel 97, 1°, gepresteerd werden in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap.
Komen evenwel alleen in aanmerking de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar voor de bevorderingsambten die te begeven zijn in het kleuter- en lager onderwijs, in het lager secundair onderwijs en aan de leden van het opvoedend hulppersoneel, en de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar voor de bevorderingsambten die te begeven zijn in het hoger secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs."
Art.17. Artikel 107 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 107. 1° Voor het berekenen van de in artikel 106, 4°, bedoelde dienstanciënniteit komen de werkelijke diensten in aanmerking die door het personeelslid, in welke hoedanigheid en in welke personeelscategorie ook, in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd werden.
Komen evenwel alleen in aanmerking, de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar voor de ambten die te begeven zijn bij de inspectie van het kleuter-, lager en lager secundair onderwijs en op het ogenblik van de benoeming tot de functie van inspecteur van het opvoedend hulppersoneel, en de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar voor de ambten die te begeven zijn bij de inspectie van het hoger secundair onderwijs en van het niet-universitair hoger onderwijs.
2° Voor het berekenen van de in artikel 106, 5° bedoelde ambtsanciënniteit komen enkel de werkelijke diensten in aanmerking die door het personeelslid, in welke hoedanigheid ook, in het of de ambten bedoeld in artikel 106, 1° gepresteerd werden in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap.
Komen evenwel alleen in aanmerking de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 22 jaar voor de ambten die te begeven zijn bij de inspectie van het kleuter-, lager en lager secundair onderwijs en op het ogenblik van de benoeming tot de functie van inspecteur van het opvoedend hulppersoneel, en de diensten gepresteerd vanaf de leeftijd van 24 jaar voor de ambten die te begeven zijn bij de inspectie van het hoger secundair onderwijs en van het niet-universitair hoger onderwijs.
3° Voor het berekenen van de duur der diensten die in aanmerking komen voor de dienstanciënniteit en de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 106, 4° en 5°, zijn de bepalingen van toepassing vastgesteld bij artikel 85, a, b, c, d, e en f van dit besluit."
Art.18. Artikel 110 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 110. Voor de berekening van de bij de artikelen 108 en 109 bedoelde ervaring komen de werkelijke diensten in aanmerking die door het personeelslid vanaf de leeftijd van 22 jaar, in welke hoedanigheid ook, gepresteerd werden in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, als lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel.
Voor de berekening der duur van de in aanmerking komende diensten zijn de bepalingen van toepassing vastgesteld in artikel 85, a, b, c, d, e en f van dit besluit.".
Art.19. Artikel 123, § 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 1. Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, de inrichtingshoofden uitgezonderd, voor de leden van het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het psychologisch personeel en het sociaal personeel worden :
1° de terechtwijzing, de berisping en de afhouding op de wedde voorgesteld door het inrichtingshoofd of het hoofd van de Afdeling die de persoonlijke dossiers van die inrichting beheert, en uitgesproken door de Minister;
2° de andere tuchtstraffen voorgesteld door het hoofd van de Afdeling die de persoonlijke dossiers van die inrichting beheert, en uitgesproken door de overheid die bevoegd is om te benoemen."
Art.20. In hetzelfde besluit worden volgende bepalingen opgeheven :
1° hoofdstuk VIII, paragraaf 3 dat artikel 103, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983, alsmede de artikels 104 en 105 omvat;
2° artikel 107bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 april 1980.
Art. 21. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1995, met uitzondering van artikel 4 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1990.
Eupen, 2 maart 1995.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
De Minister-President, Minister van Financiën, Volksgezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport, Toerisme, Internationale Betrekkingen en Monumenten en Landschappen,
J. MARAITE
De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur, Jeugd en Wetenschappelijk Onderzoek,
B. GENTGES