Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

19 SEPTEMBER 1996. - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van het besluit van het College van 22 december 1994 tot vaststelling van de wijze van subsidiëring die van toepassing is op de pedagogisch-medisch-sociale instituten voor gehandicapten (VERTALING).



Inhoudstafel:


Art. 1-5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1996031389 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit regelt een aangelegenheid bedoeld in de artikelen 115, 116, 121, 127, 128, 129, 131, 132, 135, 137, 141 en 175 van de Grondwet krachtens de artikelen 138 en 178 van de Grondwet.

Art.2. § 1. Artikel 1, § 2, van het besluit van het College van 22 december 1994 tot vaststelling van de wijze van subsidiëring die van toepassing is op de pedagogisch-medisch-sociale instituten voor gehandicapten wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "De jaarlijkse werkingstoelage dient om de werkingskosten te dekken, alsook de bezetting van de gebouwen, de afschrijving van de gebouwen waarvan de instelling eigenaar of erfpachter is, de afschrijving van het meubilair en van het medisch en niet medisch materieel.
  Het maximumbedrag per type van erkenning dat in aanmerking moet worden genomen komt overeen met :
  - 114 245 frank voor de internaten en tehuizen,
  - 46 200 frank voor de dagcentra en de semi-internaten voor niet schoolgaande personen,
  - 42 000 frank voor de semi-internaten voor schoolgaande personen.
  Ieder bedrag moet worden vermenigvuldigd met de erkende capaciteit.
  Met ingang van 1 januari 1996 wordt het bedrag van de jaarlijkse werkingstoelage gewogen door een coëfficiënt a/b die wordt bepaald als volgt :
  a = dagen van werkelijke en gelijkgestelde aanwezigheden van het voorgaande jaar met inbegrip van de dagen die zijn opgetekend in het raam van de overschrijding met 10% van de capaciteit die erkend is in semi-internaat en dagcentrum
  b = dagen van theoretische aanwezigheden vermenigvuldigd met de erkende capaciteit.
  - 200 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de semi-internaten,
  - 200 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de internaten,
  - 250 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de tehuizen voor volwassen gehandicapten,
  - 270 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de verpleegtehuizen,
  - 200 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de dagcentra,
  - 180 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de erkende instellingen die instaan voor de opvang van personen met een ernstige gezichts-, spraak- en gehoordeficiëntie.
  De coëfficiënt van aanwezigheidsdagen is niet van toepassing wanneer hij groter is dan of gelijk aan 1.
  Ligt hij tussen 0,8 en 0,99 dan wordt hij verhoudingsgewijs toegepast.
  Is hij kleiner dan 0,8 dan wordt 0,8 genomen tot een herstructurering van de instelling wordt voorgesteld. Met ingang van 1 januari 1997 wordt deze maximumcoëfficiënt teruggebracht tot 0,7."
  § 2. Artikel 1, § 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "Voor de berekening van de toelage voor de kosten voor collectief vervoer van een dagverblijf, een semi-internaat voor niet schoolgaande personen en gedurende de schoolvakanties in een semi-internaat voor schoolgaande personen, bedraagt het maximumbedrag :
  - voor 1994, het bedrag van de reële kosten van het jaar 1993 ten belope van de werkelijk gedane uitgaven en op grond van bewijsstukken;
  - vanaf 1 januari 1995 wordt, voor de instellingen die over hun eigen vervoermiddelen beschikken, rekening gehouden met de reële kosten, voor de instellingen die niet over eigen vervoermiddelen beschikken, wordt rekening gehouden met een toelage, per kilometer, die vastgesteld is op maximum 40 frank, BTW exclusief, of op 70 frank, BTW exclusief, voor een aangepast voertuig.
  Onder bewijsstukken dient te worden verstaan :
  A. Voor de instellingen die over eigen vervoermiddelen beschikken :
  1° een boordregister met dagelijkse vermelding van de vertrek- en aankomsturen aan de instelling, de afstand en de reisweg voor elke ronde, alsook de naam en het adres van de gehandicapten die in- en uitstappen aan elke stopplaats.
  2° de facturen of de documenten die uitsluitend betrekking hebben op de levering of diensten die noodzakelijk zijn voor de werking van het vervoer in kwestie.
  B. Voor de instellingen die niet over eigen vervoermiddelen beschikken : de facturen § 3.
  § 3. Artikel 1, § 5, 2°, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "Voor de instellingen die instaan voor de opvang van volwassen gehandicapten of niet leerplichtige gehandicapte kinderen wordt de toelage voor de personeelskosten berekend op basis van de bezettingsnormen die zijn opgesteld op grond van de categorie van de handicap en de regeling van de instelling waarin is voorzien in bijlage 1.
  Voor de instellingen die voor het eerst zijn erkend vóór 31 december 1992 mag elke aanwerving van bijkomend personeel ten opzichte van de bestaande situatie op 22 december 1992 enkel betrekking hebben op paramedisch, sociaal en opvoedend personeel.
  Voor de instellingen die voor het eerst zijn erkend na 1 januari 1993 worden de aanwervingen die geen betrekking hebben op paramedisch, sociaal en opvoedend personeel, beperkt tot de minimumnormen die zijn vastgesteld in de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor de plaatsing in gezinnen voor gehandicapten waarbij ten hoogste één voltijds opsteller of klerk mag worden toegevoegd.
  Voor de instellingen die instaan voor de opvang van leerplichtige gehandicapte kinderen worden de bijzondere maatregelen behouden die voorzien zijn voor 1994 en 1995 op basis van een analyse van hun erkende capaciteit, de bezettingsgraden en de specifieke initiatieven die deze instellingen wensen te nemen. Voor die instellingen worden de aanwervingen op 31 december 1995 geblokkeerd en worden de aanwervingen die gedurende de voornoemde periode zijn gebeurd verlengd tot na 31 december 1995 voor zover de besluiten van de analyse er niet toe leiden dat een wijziging van hun erkenning noodzakelijk is."
  § 4. Artikel 1, § 5, 3° van dat besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "De toelage voor personeelskosten wordt vastgesteld op basis van de erkende capaciteit en gewogen door een coëfficiënt a/b die als volgt wordt bepaald:
  a = dagen van werkelijke en gelijkgestelde aanwezigheden van het voorgaande jaar met inbegrip van de dagen die zijn opgetekend in het raam van de overschrijding met 10% van de erkende capaciteit in semi-internaat en dagcentrum
  b = dagen van theoretische aanwezigheden vermenigvuldigd met de erkende capaciteit.
  - 200 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de semi-internaten,
  - 200 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de internaten,
  - 250 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de tehuizen voor volwassen gehandicapten,
  - 270 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de verpleegtehuizen,
  - 200 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de dagcentra,
  - 180 dagen vermenigvuldigd met het aantal erkende plaatsen voor de erkende instellingen die instaan voor de opvang van personen met een ernstige gezichts-, spraak- en gehoordeficiëntie.
  De coëfficiënt van aanwezigheidsdagen is niet van toepassing wanneer hij groter is dan of gelijk aan 1.
  Ligt hij tussen 0,8 en 0,99 dan wordt hij verhoudingsgewijs toegepast.
  Is hij kleiner dan 0,8 dan wordt 0,8 genomen tot een herstructurering van de instelling wordt voorgesteld.
  Met ingang van 1 januari 1996 wordt de coëfficiënt van de aanwezigheidsdagen niet toegepast wanneer hij groter is dan of gelijk aan 1.
  Ligt de coëfficiënt tussen 0,91 en 0,99 dan wordt 1 genomen.
  Ligt de coëfficiënt tussen 0,81 en 0,9 dan wordt 0,9 genomen.
  Is de coëfficiënt kleiner dan of gelijk aan 0,8 dan wordt 0,8 genomen.
  Vanaf 1 januari 1997 wordt 0,7 genomen als de coëfficiënt kleiner is dan of gelijk aan 0,7.
  Voor de instellingen die voor het eerst zijn erkend na 1 januari 1993 wordt de coëfficiënt van de aanwezigheidsdagen niet toegepast gedurende de eerste twee kalenderjaren dat ze werkzaam zijn."
  § 5. Artikel 2, § 3 van dat besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "De werkingskosten van de dienst geven aanleiding tot een forfaitaire dagtoelage van 84,66 frank per rechthebbende, met inbegrip van alle verplaatsings- en verblijfskosten van het personeel.
  Vanaf 1 januari 1996 wordt het bedrag van die forfaitaire dagtoelage op 128 frank gebracht."
  § 6. Artikel 4 van dat besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  "De toelagen zoals bepaald in de artikelen 1 en 2 worden jaarlijks aangepast aan het schommelingspercentage van de gezondheidsindex die op 1 januari 1994 vastgesteld is op 115,65."
  § 7. In artikel 6, § 1, 1e lid van dat besluit wordt 2° vervangen door:
  "van de diensten voor de bereiding van de maaltijden en de wasdiensten op voorwaarde dat dit geen banenverlies met zich brengt".
  Artikel 6, § 1 wordt aangevuld met de volgende leden :
  "Vanaf 1 juli 1995 mag de instelling arbeidspersoneel aanwerven ten belope van de uren die zijn voorbehouden in het raam van de normen voor de contracten die zijn gesloten met een maatschappij die diensten levert die overeenkomstig het vorige lid zijn opgezegd.
  Die maatregel valt buiten de bepalingen onder artikel 1, § 5, 4°.
  De betaling van uitgaven voor vorming en supervisie van het personeel wordt aanvaard als verantwoording van de toelage voor personeelskosten en dit vanaf 1 januari 1996, op basis van de facturen die naar behoren zijn opgemaakt en ten belope van maximum 1 % van de globale loonmassa.
  Die vorming moet vervat zijn in een globaal proces van navorming van het hele personeel van de instelling en moet worden verantwoord op grond van het project van de instelling en met betrekking tot de functie.
  De aard van de gevolgde vorming alsook het aantal uren moeten worden vermeld in het individueel dossier van de werknemer."
  § 8. Artikel 9, § 1 van dat besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen:
  "De instellingen die erkend zijn op grond van het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de instellingen, tehuizen en diensten voor de plaatsing in gezinnen voor gehandicapten of op grond van het koninklijk besluit van 2 juli 1973 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de dagcentra voor meerderjarige, niet werkende gehandicapten of op grond van het besluit van 9 februari 1987 van de Executieve van de Franse Gemeenschap tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 houdende de oprichting van een Fonds voor pedagogisch-medisch-sociale verzorging van gehandicapten blijven erkend tot 31 december 1996.
  Met het oog op de hernieuwing van de erkenning vanaf 1 januari 1997 moeten de instellingen uiterlijk tegen 31 oktober 1996 verschaffen:
  - een verslag van een dienst gekwalificeerd krachtens het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende de organisatie, in vredestijd, van de gemeentelijke en gewestelijke diensten voor brandbestrijding en coördinatie van de hulpdiensten in geval van brand, na 1 september 1993;
  - een afschrift van het contract van de "brand"-verzekering en de betaalbewijzen;
  - een afschrift van het contract van de verzekering voor "burgerlijke aansprakelijkheid" en de betaalbewijzen."
  § 9. Artikel 15 van het besluit wordt vervangen door de volgend bepalingen:
  "Onverminderd de bepalingen waarin is voorzien in artikel 1, § 5, treedt dit besluit in werking op 1 januari 1994 met uitzondering van artikel 7 dat in werking treedt op 1 januari 1995."

Art.3. In een dagcentrum en in semi-internaat mag de erkende capaciteit met 10% worden overschreven.

Art.4. Dit besluit treedt in werking op 31 december 1995.

Art. 5. Het Lid van het College bevoegd voor de aangelegenheid bedoeld in dit besluit is belast met de uitvoering ervan.
  Brussel op 19 september 1996.
  Namens het College :
  Ch. PICQUE,
  Lid van het College belast met Bijstand aan Personen.
  H. HASQUIN,
  Voorzitter van het College.