Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

4 APRIL 1996. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de inventaris van niet-bebouwde onroerende goederen waarop gebouwd kan worden volgens de geldende reglementaire bepalingen en van bebouwde onroerende goederen die bewoond noch uitgebaat worden.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De inhoud van de inventaris.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Eindbepalingen.
Art. 4-5
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. In de zin van artikel 179 van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw, dient men te verstaan onder :
  1° "niet bebouwde onroerende goederen waarop gebouwd kan worden" : alle openbare of private kadastrale percelen die niet bebouwd zijn en waarop gebouwd kan worden met toepassing van de geldende verkavelingsvergunningen en de in het artikel 2 van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw bedoelde gewestelijke en gemeentelijke plannen;
  2° "bebouwde onroerende goederen die bewoond noch uitgebaat worden" : alle openbare of private bebouwde onroerende goederen, waarvan er werd vastgesteld dat deze niet bewoond of uitgebaat worden sinds één jaar nadat de door het college van burgemeester en schepenen hiertoe gemachtigde gemeente-ambtenaar de vaststelling deed.

HOOFDSTUK II. - De inhoud van de inventaris.
Art.2. De gemeenten maken, in het Nederlands en in het Frans, een lijst op van alle niet bebouwde onroerende goederen waarop kan gebouwd worden volgens de geldende reglementaire bepalingen en van alle bebouwde onroerende goederen die bewoond noch uitgebaat worden, welke zich bevinden op hun grondgebied.
  Elk onroerend goed dat vermeld is op de lijst van de niet bebouwde onroerende goederen waarop gebouwd kan worden volgens de geldende reglementaire bepalingen maakt het voorwerp uit van een formulier dat gelijk is aan het in de bijlage I gevoegde exemplaar.
  Elk onroerend goed dat vermeld is op de lijst van de bebouwde onroerende goederen die bewoond noch uitgebaat worden, maakt het voorwerp uit van een formulier dat gelijk is aan het in de bijlage II gevoegde exemplaar.
  Een afschrift van de in de leden 2 en 3 bedoelde formulieren wordt verzonden naar het Bestuur van Ruimtelijke Ordening binnen twee maanden na de inschrijving van de onroerende goederen op de in het eerste lid bedoelde lijsten.

Art.3. De gemeenten maken de inschrijving van de onroerende goederen op de in het artikel 2 bedoelde lijsten kenbaar aan de houders van een zakelijk recht op deze laatste en dit binnen twee maanden na de inschrijving.
  De houders van een zakelijk recht kunnen, door middel van een aan het college van burgemeester en schepenen gericht aangetekend schrijven, vragen de inschrijving van hun onroerend goed te schrappen, binnen twee maanden na de in het eerste lid bedoelde bekendmaking of binnen de twee maanden nadat elk nieuw element aantoont dat een einde werd gemaakt aan de feitelijke toestand die, met toepassing van artikel 1, voorafging aan de inschrijving van het onroerend goed op de in het artikel 2 bedoelde lijsten.
  Wanneer het college van burgemeester en schepenen van mening is dat het niet onmiddellijk gevolg kan geven aan de aanvraag of dat het deze verwerpt, dan geeft het binnen een termijn van zestig dagen na de ontvangst van de aanvraag kennis van de redenen waarom het uitstelt of verwerpt. Bij ontstentenis hiervan wordt de aanvraag verondersteld aanvaard te zijn.
  In geval van uitstel kan de termijn niet verlengd worden met meer dan dertig dagen. Wanneer er geen kennis wordt gegeven van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen binnen deze termijn, dan wordt de aanvraag verondersteld aanvaard te zijn.

HOOFDSTUK III. - Eindbepalingen.
Art.4. De in het artikel 1, 2° bedoelde vaststellingen omtrent de niet bewoonde of niet uitgebate toestand, die werden gedaan vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit, kunnen dienen als basis voor de inschrijving van de betrokken onroerende goederen op de in artikel 179 van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw bedoelde lijst.

Art.5. De Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N. Bijlagen 1 en 2. (Tabellen niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 23/05/1996, p. 13420-13424.)
  Brussel, 4 april 1996.
  Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering :
  Ch. PICQUE,
  De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en Minister van Plaatselijke Besturen, Tewerkstelling, Huisvesting en Monumenten en Landschappen
  H. HASQUIN,
  De Minister van Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer