Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

24 JUNI 1996. - Decreet betreffende het noodprogramma voor de schoolgebouwen van het door de Franse Gemeenschap ingericht of gesubsidieerd basisonderwijs en secundair onderwijs (VERTALING). (NOTA 1 : Opgeheven met uitwerking op een onbepaalde datum bij DFG2001-06-14/53, art. 13, 004; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-08-1996 en tekstbijwerking tot 12-02-2010)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Noodprogramma.
Art. 4-5
HOOFDSTUK III. - Toegangscriteria tot het noodprogramma.
Art. 6
HOOFDSTUK IV. - Geldmiddelen.
Art. 7
HOOFDSTUK V. - De financiële tegemoetkoming.
Art. 8
HOOFDSTUK VI. - Werkwijzen.
Art. 9-11
HOOFDSTUK VII. - Controle en toezicht.
Art. 12-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1997029029  1997041452  1998029091 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet regelt de tegemoetkoming van de Franse Gemeenschap inzake onroerende investeringen in het raam van een noodprogramma ten gunste van de schoolgebouwen van het basisonderwijs en secundair onderwijs dat de Gemeenschap organiseert of subsidieert.

Art.2. Enkel de werken die aan de fysieke en financiële normen van het decreet dd. 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het door de Franse Gemeenschap ingericht of gesubsidieerd niet-universitair onderwijs, worden in aanmerking genomen voor de tegemoetkoming van de Franse Gemeenschap.

Art.3. De Regering brengt jaarlijks verslag uit aan de Raad van de Franse Gemeenschap, vóór 31 maart, over de aanwending in de loop van het voorbije dienstjaar van de aan het noodprogramma verleende begrotingsmiddelen.

HOOFDSTUK II. - Noodprogramma.
Art.4. Het noodprogramma heeft als doel : 1° de toestanden te verhelpen die - zonder toepassing van artikl 24, § 2, 6e lid van de wet dd. 29 mei 1959 zorgwekkend zijn vanuit het standpunt van de veiligheid en/of gezondheid en een snelle reactie nodig maken wegens de verslechtering of de verouderde staat of de ongeschikte aard van de infrastructuren;
  2° bij voorrang aan de specifieke behoeften tegemoet te komen van de schoolgebouwen die kinderen opnemen met sociaal-culturele hindernissen;
  3° bij voorrang de schoolgebouwen te helpen die binnen hun net klaarblijkelijk lijden onder een gebrek aan geldmiddelen van hun inrichtende macht.

Art.5. Elk jaar maakt de Regering een lijst op van de schoolgebouwen die kunnen worden opgenomen in het noodprogramma op grond van de criteria bepaald in artikel 6.

HOOFDSTUK III. - Toegangscriteria tot het noodprogramma.
Art.6. De toegangscriteria tot het noodprogramma worden door de Regering vastgesteld op voorstellen van de Algemene Raad voor het secundair onderwijs, de Hoge Raad voor het Basisonderwijs en de (Algemene Overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs), elk wat hem betreft; bedoelde voorstellen worden gedaan samen met de deskundigencommissie krachtens het besluit van de Regering dd. 8 januari 1993 genomen ter uitvoering van bovenvermeld decreet d.d. 5 februari 1990. <DFG 2004-03-03/36, art. 257, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  Een inrichtende macht of een openbare bestuursmaatschappij voor schoolgebouwen mag enkel een beroep doen op een financiële tegemoetkoming van het noodprogramma voor een onroerend goed waarvan ze eigenaar is of waarop ze een reëel recht heeft dat haar het genot van het goed voor minstens dertig jaar garandeert en voor werken die aan de subsidiëringsvoorwaarden voldoen van het Fonds voor Schoolgebouwen waaronder ze ressorteert.

HOOFDSTUK IV. - Geldmiddelen.
Art.7.<DFG 2006-12-15/84, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De Regering bepaalt het globaal bedrag van de kredieten voor het noodprogramma op de begrotingsjaren 1996, 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, [1 2002, 2003, 2004, 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010]1. Deze kredieten worden uitgetrokken op een specifiek programma van de begroting van de Franse Gemeenschap.
  ----------
  (1)<DFG 2009-12-17/57, art. 18, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

HOOFDSTUK V. - De financiële tegemoetkoming.
Art.8. De financiële tegemoetkoming van de Franse Gemeenschap ten laste van het noodprogramma wordt vastgesteld op :
  1° 70 % van het bedrag van de investering in de inrichtingen voor basisonderwijs;
  2° 60 % van het bedrag van de investering in de inrichtingen voor secundair onderwijs.
  Het saldo van het bedrag der werken komt ten laste van de inrichtende macht of de openbare beheersvennootschap voor schoolgebouwen en wordt bij voorrang afgenomen op de gelden van de schoolgebouwen waaronder ze ressorteert.
  Het bedrag van de financiële tegemoetkoming, zoals bepaald in lid 1, kan per schoolinrichting worden beperkt. In dit geval is dit bedrag gelijk voor alle inrichtingen.

HOOFDSTUK VI. - Werkwijzen.
Art.9. De Regering richt een netoverkoepelende commissie op, hierna genoemd de commissie. De commissie heeft als taken :
  1° de geldmiddelen van het noodprogramma te verdelen overeenkomstig de in de hoofdstukken I t/m V bevatte bepalingen;
  2° te zorgen voor de goede gang van de dossiers bij de diensten die de gelden beheren voor de schoolgebouwen waaronder ze ressorteren;
  3° op eigen initiatief of op vraag van de Regering adviezen uit te brengen over elk vraagstuk omtrent de inhoud en het tot standbrengen van het noodprogramma.

Art.10. § 1. De commissie bestaat uit twaalf door de Regering benoemde leden. Hun mandaat is onbezoldigd en duurt drie jaar.
  Ze omvat :
  1° zes leden die de inrichtende machten van het niet-confessioneel onderwijs vertegenwoordigen;
  2° zes leden die de inrichtende machten van het confessioneel onderwijs vertegenwoordigen.
  § 2. De commissie kiest onder haar leden een voorzitter en een ondervoorzitter.
  De mandaten van voorzitter en ondervoorzitter worden beurtelings aan een van de in § 1 bovenbedoelde groepen toegekend voor een niet hernieuwbare duur van achttien maanden.
  § 3. In de commissie wordt een vast bestuur opgericht dat belast is met het voorbereiden en de follow-up van de dossiers.
  Het vast bestuur bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en twee leden die zo worden gekozen dat elke in § 1 bedoelde groep door twee leden wordt vertegenwoordigd.
  § 4. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op dat de datum en het aantal van de vergaderingen en de reis- en verblijfsvergoedingen van haar leden bepaalt.
  Deze kosten vallen ten laste van de begroting van het ministerie waaronder het beheer van het onderwijs ressorteert.
  Deze regeling wordt door de Regering van de Franse Gemeenschap goedgekeurd.
  § 5. De Regering mag om voor de goede gang van het secretariaat te zorgen, personeelsleden van haar diensten alsmede van het Communautair Waarborgfonds voor de Schoolgebouwen ter beschikking van bedoelde commissie stellen.

Art.11. Voor het beheer van de dossiers die onder het noodprogramma ressorteren, zorgen de diensten die de schoolgebouwen beheren, waarvan de inrichtende macht of de betrokken openbare bestuursmaatschappij voor de schoolgebouwen afhangen.

HOOFDSTUK VII. - Controle en toezicht.
Art.12. § 1. De commissie wordt onderworpen aan de controlemacht van twee door de Regering benoemde afgevaardigden, de een op de voordracht van het lid van de Regering, bevoegd inzake begroting en financiën, de andere op de voordracht van het lid van de Regering dat bevoegd is voor de fondsen voor schoolgebouwen en de openbare bestuursmaatschappijen voor de schoolgebouwen.
  De afgevaardigden wonen met raadgevende stem de vergaderingen van de commissie en van het vast bestuur bij en mogen kennis hebben van elk voor hun opdracht nuttig document.
  Iedere afgevaardigde beschikt over een termijn van vier volle dagen om een met redenen omkleed beroep aan te tekenen tegen elke beslissing van de commissie die hij in strijd acht met de wetgeving, met de geldende administratieve werkwijzen in de drie fondsen voor schoolgebouwen, met de bepalingen van dit decreet of met het algemeen belang.
  Het beroep is opschortend.
  De termijn van vier dagen loopt vanaf de dag waarop de beslissing van de commissie werd genomen, behoudens indien de betrokken afgevaardigde niet overeenkomstig het huishoudelijk reglement werd opgeroepen; in dat geval loopt de termijn vanaf de dag waarop de beslissing hem werd bekendgemaakt.
  Elke afgevaardigde tekent beroep aan bij het Regeringslid dat hij volgens door de Regering vastgelegde voorwaarden vertegenwoordigt.
  De Regering mag de beslissing van de Commissie nietig maken in een termijn van dertig dagen die begint op dezelfde dag als de in lid 3 bepaalde termijn.
  De beslissing tot vernietiging wordt aan de commissie medegedeeld.
  § 2. De Regeringsafgevaardigden mogen de terugbetaling van hun reiskosten en een verblijfsvergoeding genieten overeenkomstig de in artikel 10, § 4 vastgestelde bepalingen. Deze kosten vallen ten laste van de begroting van het ministerie dat bevoegd is voor het beheer van het onderwijs.

Art.13. Een gebouw of deel van gebouwen dat een tegemoetkoming genoot van het noodprogramma, moet bestemd worden voor schoolgebruik gedurende een periode van twintig jaar die loopt vanaf het ogenblik dat de in artikel 8 bedoelde toelage wordt verleend.
  Indien een beroep op de tegemoetkoming van het communautair Waarborgfonds wordt gedaan om het saldo van het investeringsbedrag te dekken, moet de in lid 1 van deze paragraaf bepaalde bestemmingsperiode minstens twintig jaar de terugbetalingsduur van de aangegane lening overschrijden.
  § 2. In geval van andere aanwending dan schoolgebruik, in geval van verkoop of afstand van het zakelijk recht dat aan de inrichtende macht het genot waarborgt van het gebouw of van een deel van het gebouw waarvoor een tegemoetkoming van het noodprogramma werd gevraagd gedurende de periode van twintig jaar die bij de toekenning van de in artikel 8 bedoelde toelage ingaat, mag de Gemeenschap de terugbetaling van haar financiële tegemoetkoming vorderen.
  In geval van vervreemding na die periode wordt de terugbetaling waarop de Gemeenschap aanspraak kan maken, met 5 %. verminderd per bijkomend jaar boven bedoelde periode.
  Om de terugbetaling van de in lid 1 of lid 2 bepaalde bedragen te bekomen mag de Franse Gemeenschap een beroep doen op de volgende verrichtingen in de volgorde waarin ze worden aangegeven :
  1° afhoudingen op de werkingstoelagen, verschuldigd aan de schoolinrichting die het gebouw bezet;
  2° afhoudingen op de werkingstoelagen verschuldigd aan de andere inrichtingen die onder dezelfde inrichtende macht ressorteren;
  3° invordering door het Bestuur der Registratie en Domeinen op het patrimonium van de inrichtende macht of de betrokken openbare bestuursmaatschappij voor schoolgebouwen.
  De bepalingen van lid 1 en lid 2 zijn niet van toepassing in geval van afstand van het zakelijk recht dat de inrichtende macht het genot van het gebouw of van een deel van het gebouw waarborgt, aan een andere inrichtende macht die het gebouw voor schoolgebruik blijft bestemmen.
  § 3. In geval van afstand van een gebouw dat het voordeel genoot van een tegemoetkoming van het noodprogramma, mag elke inrichtende macht, wat het net ook moge zijn waartoe ze behoort, of de openbare bestuursmaatschappij voor schoolgebouwen bedoeld gebouw verwerven, ofwel door voorkoop tegen de door een derde verkrijger aangeboden prijs, ofwel ten hoogste tegen de door het Aankoopscomité of de ontvanger der registratie vastgestelde waarde. Deze mogelijkheid mag slechts worden uitgeoefend om het schoolgebruik van het vervreemde gebouw te bewaren.
  § 4. Indien in een periode van drie maanden geen inrichtende macht, wat het net ook moge zijn waartoe ze behoort, of de betrokken openbare beheersmaatschappij voor schoolgebouwen, kandidaat is voor de aankoop van het betrokken gebouw, mag de eigenaar van het goed dit laatste afstaan aan de hoogste biedende.

Art. 14. Het toezicht over de bestemming van de middelen die aan een inrichtende macht worden toegekend bij toepassing van dit decreet, wordt namens de Regering uitgeoefend door commissarissen die, overeenkomstig de door de Regering vastgelegde voorwaarden, bij de openbare bestuursmaatschappij voor schoolgebouwen worden aangesteld.
  Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  Brussel, 24 juni 1996.
  De Minister-Voorzitster,
  belast met Onderwijs, Audiovisuele Media, Jeugdzorg, Kinderzorg en Gezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen,
  J.-P. GRAFE
  De Minister van Cultuur en Volwassenenscholing,
  Ch. PICQUE
  De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken,
  J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE