4 APRIL 1996. - Besluit van de Waalse Regering tot machtiging van het ringen van vederwild voor wetenschappelijke doeleinden (VERTALING).
Art. 1-6
Artikel 1. De machtigingen tot ringen van vogels gerangschikt als wild overeenkomstig artikel 1bis van de jachtwet van 28 februari 1882 voor het wetenschappelijk onderzoek van de trek van de vogels worden bij de inspecteur-generaal van de Afdeling Natuur en Bossen gesolliciteerd door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen voor de rekening van zijn vorsers en medewerkers.
Om recht te hebben op een in het eerste lid bedoelde machtiging mag de aanvrager niet veroordeeld zijn geweest bij een beslissing in kracht van gewijsde gegaan binnen vijf jaar voor de aanvraag tot machtiging wegens enig misdrijf met geweld of weerspanningheid of wegens een inbreuk op de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, op de jachtwet van 28 februari 1882, op de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij, op de wet van 14 augustus 1986 inzake bescherming en welzijn van de dieren en op het Boswetboek van 19 december 1854, alsook op de uitvoeringsbesluiten van deze wetgevingen.
Voor iedere vorser of medewerker van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen bevatten de in het eerste lid bedoelde machtigingsaanvragen de volgende gegevens :
1° de identiteit van de belanghebbende;
2° de handeling waarvoor de machtiging gevraagd wordt;
3° de betrokken vederwildsoorten;
4° het gebied bedoeld bij de machtigingsaanvraag.
§ 2. De inspecteur-generaal van de Afdeling Natuur en Bossen neemt een beslissing betreffende de machtigingsaanvragen en bepaalt de daarvoor geldende voorwaarden.
De uitgereikte machtigingen moeten vermelden :
1° de identiteit van de belanghebbende;
2° de aard van de gemachtigde handeling;
3° de betrokken vederwildsoorten;
4° het gebied waar de gemachtigde handeling kan plaatsvinden;
5° de periode tijdens dewelke de gemachtigde handeling kan plaatsvinden en de geldigheidsduur van de machtiging;
6° welke in artikel 3 vermelde uitrustingen, methodes of middelen gemachtigd zijn.
Art.2. Het ringen van het vederwild kan enkel gebeuren met de schriftelijke instemming van de eigenaar van het betrokken terrein of van zijn rechthebbende. Behalve andersluidende bindende bepaling mag deze instemming niet gegeven worden zonder het akkoord van de houder van het jachtrecht.
Het dokument waarbij de in het eerste lid bedoelde instemming gegeven wordt vermeldt volgende gegevens :
1° de naam en het adres van zijn opsteller;
2° de percelen waarvoor de instemming is gegeven;
3° de geldigheidsduur van de instemming.
De in het eerste lid bedoelde instemming is niet vereist voor de bossen en wouden onder bosregeling. Hij die ringen aanbrengt moet evenwel hiervan schriftelijk kennisgeven aan de ingenieur-hoofd van de houtvesterij van het ambtsgebied. Deze kennisgeving vermeldt de volgende gegevens :
1° de naam en het adres van de persoon die overgaat tot het ringen;
2° de nauwkeurige aanduiding van de plaats waar het ringen zal gebeuren;
3° de dagen tijdens dewelke dit zal gebeuren.
Art.3. Het ringen van het vederwild voor een wetenschappelijk doeleinde kan uitgevoerd worden met volgende uitrustingen, methodes of middelen :
1° netten, vogelnetten, kooien, vallen;
2° hoogstens vijftien lokvogels, eventueel voorzien van een boombeschermer, op basis van maximum twee vogels per soort;
3° bandopnames van vogelzangen en -geluiden;
4° hoogstens vijf opgezette vogels;
5° lichtbronnen.
Uitgezonderd de vogels die als lokvogel dienen in de zin van het eerste lid, 2°, moeten de vogels losgelaten of in hun nest gelaten worden onmiddellijk nadat zij geringd zijn.
Tijdens het ringen moeten de middelen en uitrustingen voortdurend en rechtstreeks onder toezicht blijven van de persoon die de ringen aanbrengt.
De houders van een in artikel 1 bedoelde machtiging mogen het gereedschap en de vogels bedoeld in artikel 1, 1° tot 5°, bezitten en vervoeren.
Art.4. Elke vogel die toevallig omkomt tijdens het aanbrengen van de ringen mag vervoerd worden door de houders van een in artikel 1 bedoelde machtiging.
Art.5. Wanneer zij overgaan tot het ringen voor een wetenschappelijk doeleinde moeten de houders van een in artikel 1 bedoelde machtiging in het bezit zijn van hun persoonlijke machtiging voor het ringen van vederwild evenals, in voorkomend geval, van de in artikel 2 van dit besluit bedoelde schriftelijke instemming.
Zij zijn gehouden deze stukken te tonen op elk verzoek van één der personen vermeld in artikel 24 van de jachtwet van 28 februari 1882.
Art. 6. De Minister tot wiens bevoegdheden de jacht behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 4 april 1996.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, KMO's, Toerisme en Patrimonium,
R. COLLIGNON
De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw,
G. LUTGEN