13 MEI 1996. - Koninklijk besluit houdende procedure tot vaststelling van de inbreuk en het uitspreken van de administratieve geldboete van toepassing op de rustoorden voor bejaarden en de erkende rust- en verzorgingstehuizen. (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij BVR2018-11-30/16, art. 627,1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-07-1996 en tekstbijwerking tot 28-12-2018)
Art. 1-5
Artikel 1. De vaststellingen waaruit het bestaan van een in artikel 168, vijfde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde inbreuk kunnen blijken, worden gedaan door de personen die bevoegd zijn tot het opstellen van proces-verbaal krachtens artikel 169 van voornoemde wet.
Art.2. Een afschrift van het proces-verbaal dat de inbreuk vaststelt wordt, op straffe van nietigheid, bij een ter post aangetekende brief, ter kennis gebracht aan de in artikel 168, vijfde lid, van voornoemde wet bedoelde verantwoordelijke persoon, hierna "de overtreder" te noemen, binnen een termijn van veertien dagen volgend op de vaststelling.
De overtreder wordt bij een ter post aangetekende brief verzocht binnen de vijftien dagen zijn verweer schriftelijk te doen gelden bij de overheid bedoeld in artikel 3.
Art.3. De administratieve geldboete wordt opgelegd door de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of de door hem aangewezen ambtenaar.
Een afschrift van deze uitspraak wordt aan de overtreder ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief. Deze kennisgeving bevat de motivering van de uitspraak, het bedrag van de administratieve geldboete en de wijze van betaling aan het voornoemde Rijksinstituut. Zij vermeldt tevens dat de uitspraak vatbaar is voor beroep bij de arbeidsrechtbank, alsmede onder welke vorm en binnen welke termijn dat beroep moet worden ingesteld.
Art.4. De administratieve geldboete moet worden voldaan binnen dertig dagen vanaf de dag dat de overtreder de in artikel 3 bedoelde kennisgeving heeft ontvangen. Deze wordt geacht te zijn ontvangen de eerste werkdag nadat zij ter post is afgegeven.
Art. 5. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.