2 AUGUSTUS 1996. - Ministerieel besluit tot algemene afwijking van de bepalingen van de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 12 juni 1989 houdende uitvoering van de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake naadloze gasflessen, naadloze gasflessen van niet-gelegeerd aluminium en van een aluminiumlegering en gelaste gasflessen van ongelegeerd staal.
Art. 1-5
Artikel 1. In afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 juni 1989 houdende uitvoering van de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake naadloze gasflessen, naadloze gasflessen van niet-gelegeerd aluminium en van een aluminiumlegering en gelaste gasflessen van ongelegeerd staal, mogen gasflessen zoals bedoeld in artikel 1 van dit koninklijk besluit, welke niet beantwoorden aan de bepalingen van de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 van ditzelfde besluit, in België worden in de handel gebracht, aangewend en gevuld, voor zover zij in overeenstemming zijn met de bepalingen van de reglementering van de Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte overeenkomstsluitende EVA-lidstaat, waarin zij wettelijk werden vervaardigd of in de handel gebracht, dat deze bepalingen gelijkwaardige of voldoeninggevende waarborgen bieden ten aanzien van de veiligheidsdoelstelling van voormeld koninklijk besluit en dat de gasflessen desaangaande het voorwerp uitmaken van een, door de Directeur-generaal van de Administratie van de arbeidsveiligheid, goedgekeurd attest.
Art.2. § 1. De organismen bedoeld in artikel 13.1. van het koninklijk besluit van 12 juni 1989 houdende uitvoering van de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake naadloze gasflessen, naadloze gasflessen van niet-gelegeerd aluminium en van een aluminiumlegering en gelaste gasflessen van ongelegeerd staal worden gemachtigd om vast te stellen of de gasflessen beantwoorden aan de in dit artikel 1 bedoelde reglementaire bepalingen en zij gelijkwaardige of voldoeninggevende veiligheidswaarborgen bieden.
§ 2. De in § 1 bedoelde vaststelling gebeurt op basis van documenten zoals uitvoeringstekeningen, berekeningsnota's, materiaalattesten en verslagen of attesten opgesteld in het land van oorsprong. Het erkend organisme stelt een verslag op betreffende de gedane vaststellingen.
§ 3. Indien het erkend organisme van oordeel is dat de gasflessen gelijkwaardige of voldoeninggevende veiligheidswaarborgen bieden wordt een kopij van het in § 2 bedoelde verslag, ter goedkeuring, overgemaakt aan de Directeur-generaal van de Administratie van de arbeidsveiligheid.
Na goedkeuring van het verslag door de Directeur-generaal van de Administratie van de arbeidsveiligheid, stelt het erkend organisme een attest op waarin het verklaart dat de gasflessen voldoen aan de bepalingen van artikel 1 van dit besluit. Dit attest vervangt het attest bedoeld in punt 5 van de bijlagen I, II en III van het koninklijk besluit van 12 juni 1989.
§ 4. Indien het erkend organisme van oordeel is dat de gasflessen geen gelijkwaardige of voldoeninggevende veiligheidswaarborgen bieden, mag het in een verslag de voorwaarden vaststellen waaraan zou moeten worden voldaan om de nodige veiligheidswaarborgen te bekomen.
Na goedkeuring van het verslag door de Directeur-generaal van de Administratie van de arbeidsveiligheid, stelt het erkend organisme een attest op waarin het verklaart dat de gasflessen voldoen aan de bepalingen van artikel 1 van dit besluit. Dit attest vervangt het attest bedoeld in punt 5 van de bijlagen I, II en III van het koninklijk besluit van 12 juni 1989.
In principe mogen hogervermelde voorwaarden niet als gevolg hebben dat proeven of onderzoeken, welke bij de inontvangstname, reeds werden uitgevoerd onder het toezicht van een organisme van het land van oorsprong, terug worden herdaan.
Art.3. De bepalingen van dit besluit mogen ook worden toegepast op gasflessen welke reeds in dienst werden genomen in een der landen bedoeld in artikel 1. In dit geval voert het erkend organisme de proeven en onderzoeken uit welke worden nodig geacht om zich te vergewissen van de goede staat van bewaring van de gasflessen.
Art.4. Mits voorafgaand akkoord van de Directeur-generaal van de Administratie van de arbeidsveiligheid mogen de bepalingen van dit besluit ook worden toegepast voor gasflessen afkomstig van andere landen dan deze bedoeld in artikel 1.
Art. 5. Dit besluit doet geen afbreuk aan de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 12 juni 1989 houdende uitvoering van de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake naadloze gasflessen, naadloze gasflessen van niet-gelegeerd aluminium en van een aluminiumlegering en gelaste gasflessen van ongelegeerd staal.
Brussel, 2 augustus 1996.
Mevr. M. SMET