17 JULI 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister.
Art. 1-4
Artikel 1. Artikel 9 van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 9. De werkgever dient het aanwezigheidsregister of de documenten bedoeld in artikel 7 en het individueel aanwezigheidsboekje te bewaren tijdens de hele periode die aanvangt op de datum van inschrijving van de laatste verplichte vermelding en die eindigt vijf jaar na het einde van de maand die volgt op het kwartaal waarin die inschrijving is verricht.".
Art.2. Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 januari 1995, dat de artikelen 11 tot 14 bevat, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"Hoofdstuk II. - Bijzondere bepalingen.
Art. 11. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteren.
Art. 12. Onverminderd de bepalingen van artikel 3 moeten volgende vermeldingen in het aanwezigheidsregister opgenomen worden :
1° de piekdagen, zoals door Ons bepaald krachtens artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, door middel van het plaatsen van een letter "P" onderaan in het vak dat de aanduiding van de dag bevat;
2° de gelegenheidsarbeiders, zoals door Ons bepaald krachtens artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, door middel van het plaatsen van een letter "S" in de kolom opmerkingen;
3° de studenten bedoeld in Titel VI van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, door middel van het plaatsen van het woord "student" in de kolom opmerkingen.
In afwijking van artikel 3, § 1, 2°, c), dient de werkgever geen tijdstippen van begin en einde van de rusttijden in te schrijven.
Art. 13. In afwijking van artikel 5 mag de werkgever geen individueel aanwezigheidsboekje bijhouden maar moet hij een aanwezigheidsregister bijhouden op iedere plaats waar werknemers worden tewerkgesteld ongeacht de duur van tewerkstelling op eenzelfde plaats.
In afwijking van het eerste lid, mogen de werkgevers van de ondernemingen voor het aanleggen en/of onderhouden van parken, tuinen, sportterreinen, recreatieparken, groene zones, begraafplaatsen met inbegrip van begraafplaatsen van vreemde militairen in België, een aanwezigheidsregister of een individueel aanwezigheidsboekje bijhouden onder de voorwaarden en de nadere regelen bepaald in de artikelen 4 en 5.
Art. 14. § 1. De werkgever is voor de gelegenheidsarbeiders die hij op piekdagen tewerkstelt, vrijgesteld van het bijhouden en bewaren van een personeelsregister, bedoeld in artikel 3 van het voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1980, voor zover volgende bijkomende vermeldingen in het aanwezigheidsregister worden ingeschreven :
1° het adres;
2° de geboortedatum;
3° de nationaliteit.
§ 2. De werkgever is voor de studenten bedoeld in Titel VI van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, die hij tewerkstelt, vrijgesteld van het bijhouden en bewaren van een personeelsregister, bedoeld in artikel 3 van het voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1980, voor zover volgende bijkomende vermeldingen betreffende de studenten in het aanwezigheidsregister worden ingeschreven:
1° het adres;
2° de geboortedatum;
3° de nationaliteit.
Art. 14bis. Het aanwezigheidsregister bedoeld in dit hoofdstuk, kan aangewend worden als een geschikt register bedoeld in artikel 165 van de Programmawet van 22 december 1989, voor zover de werkgever, in afwijking van artikel 12, tweede lid, voor de deeltijdse werknemers de tijdstippen van begin en einde van de rusttijden inschrijft."
Art.3. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 4. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 juli 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN