24 DECEMBER 1996. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 28 december 1993 betreffende het accijnsstelsel van minerale olie.
Art. 1-3
Artikel 1. Artikel 21 van het ministerieel besluit van 28 december 1993 betreffende het accijnsstelsel van minerale olie, wordt door de volgende bepaling vervangen :
" Art. 21. § 1. Toevoeging in het belastingentrepot van furfurol aan kerosine en gasolie en, wat gasolie betreft, toevoeging van rood kleursel, moet geschieden uiterlijk bij de uitslag van die produkten uit het belastingentrepot.
Deze toevoegingen dienen manueel te geschieden in een binnen het belastingentrepot gelegen vaste tank, ofwel via een automatisch injectiesysteem.
In uitzonderlijke gevallen en voor zover de dienst het toelaat, kan de Directeur-generaal of een door hem aangestelde ambtenaar toestaan dat de toevoeging manueel in het vervoermiddel geschiedt onder ambtelijk toezicht.
§ 2. Bij invoer of bij binnenbrengen uit een andere lidstaat, ter bestemming van een geregistreerd bedrijf of van een niet-geregistreerd bedrijf, moet de toevoeging van furfurol aan kerosine en gasolie en, wat gasolie betreft, toevoeging van rood kleursel, manueel geschieden onder ambtelijk toezicht vóór het inreiken van de aangifte ten verbruik, tenzij de voorgeschreven herkenningsmiddelen reeds in het buitenland aan de minerale oliën werden toegevoegd. "
Art.2. Artikel 22 van hetzelfde ministerieel besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
" Art. 22. § 1. Voor toepassing van artikel 21, wordt verstaan onder :
- vaste tank : een tank gebruikt voor de toevoeging van herkenningsmiddelen aan gasolie en kerosine, die daartoe door de erkende entrepothouder wordt bestemd en waarin voormelde minerale oliën, bestemd voor één van de aanwendingen vermeld in artikel 20, 1°, op de voorgeschreven manier werden vermengd;
- automatisch injectiesysteem : een injectiesysteem dat, als het in werking is, het technisch onmogelijk maakt dat door de leiding waarop het is gemonteerd, olie stroomt wanneer er geen of onvoldoende injectie van herkenningsmiddelen plaatsvindt.
§ 2. De houder van een inrichting met automatisch injectiesysteem moet steeds kunnen aantonen dat de hoeveelheid geïnjecteerde herkenningsmiddelen in verhouding staat met de aanwezige te injecteren olie. Bovendien moet de totale hoeveelheid al dan niet gefurfuroleerde olie die door de leiding stroomt, kunnen worden vastgesteld.
§ 3. Het automatische injectiesysteem dient vóór de ingebruikname of wederingebruikname te worden goedgekeurd door de hoofdcontroleur. Daarbij kan hij voorschrijven bepaalde delen van het systeem te verzegelen of zelfs te doen onderbrengen in een afgesloten ruimte. De hoofdcontroleur kan tevens het advies inwinnen van de Metrologische Dienst van het Ministerie van Economische Zaken.
§ 4. De bestaande automatische injectiesystemen mogen verder worden gebruikt in afwachting van hun goedkeuring overeenkomstig de procedure vermeld in § 3. "
Art. 3. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1997.
Brussel, 24 december 1996.
Ph. MAYSTADT