20 DECEMBER 1995. - Koninklijk besluit betreffende de inwerkingtreding van bepalingen van de wet van 9 december 1994 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rijkswacht en het statuut van haar personeel en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
HOOFDSTUK I. - Inwerkingtreding van twee bepalingen van de wet van 9 december 1994 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rijkswacht en het statuut van haar personeel.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
Art. 2-10
HOOFDSTUK I. - Inwerkingtreding van twee bepalingen van de wet van 9 december 1994 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rijkswacht en het statuut van haar personeel.
Artikel 1. De artikelen 34 en 35 van de wet van 9 december 1994 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rijkswacht en het statuut van haar personeel, treden in werking.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
Art.2. In artikel 17, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, worden de woorden "militair geneesheer " vervangen door de woorden "geneesheer van de medische dienst van de rijkswacht".
Art.3. Artikel 18ter, § 5, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 juni 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 5. Het personeelslid dat afwezig is om gezondheidsredenen draagt de verplaatsingskosten, de andere kosten die het ten behoeve van de controleprocedure heeft gemaakt en de kosten van de medische onderzoeken en expertises die hij op zijn verzoek heeft ondergaan. De terugbetaling van die kosten komt echter ten laste van de rijkswachtoverheid indien uit de controleprocedure, de medische onderzoeken of de expertises blijkt dat de hem verleende vrijstelling gerechtvaardigd was.
De rijkswachtoverheid draagt alle kosten van de medische onderzoeken en expertises die het personeelslid, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de medische dienst van de rijkswacht heeft ondergaan. ".
Art.4. Een artikel 26bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
"Art. 26bis. § 1. De werkingskosten van de onderzoeksraad zijn ten laste van de begroting van de rijkswacht.
§ 2. De werkende voorzitters van de kamers van de onderzoeksraad hebben recht op een toelage gelijk aan de weddebijslag toegekend aan een onderzoeksrechter met negen jaar ambtsuitoefening in een rechtbank van eerste aanleg waarvan het rechtsgebied ten minste 500.000 inwoners telt.
De plaatsvervangende voorzitters hebben recht op een presentiegeld per vacatiedag waarop meer dan vier uren werd gepresteerd. Dit presentiegeld wordt gehalveerd wanneer er niet meer dan vier uren wordt gepresteerd per vacatiedag. Onder vacatiedag moet worden verstaan de dag waarop de betrokken kamer van de onderzoeksraad zitting houdt. Het presentiegeld van de plaatsvervangende voorzitters is gelijk aan een vijftigste van de toelage waarvan sprake in het eerste lid.
§ 3. De toelage van de werkende voorzitters wordt per maandelijkse vervaltermijn betaald ten belope van een twaalfde van het jaarlijks bedrag. Bij overlijden, onbeschikbaarheid om gezondheidsredenen of om redenen van het beëindigen van het mandaat, blijft de maandelijkse toelage verschuldigd wanneer ten minste één vacatiedag plaatsvond tijdens de maand waarin één van die feiten plaatsgrijpt.
Het bedrag van de toelage is gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de bezoldiging van Rijksambtenaren; het is gekoppeld aan de spilindex 138,01.
De presentiegelden van de plaatsvervangende voorzitters worden maandelijks betaald voor de uitgevoerde prestaties. Het totaal bedrag van de aan een plaatsvervangende voorzitter uitbetaalde gelden voor vervulde vacaties in de loop van een burgerlijk jaar, mag echter het jaarlijks bedrag van de toelage uitgekeerd aan een werkende voorzitter niet overschrijden.
§ 4. De werkende voorzitters en de plaatsvervangende voorzitters genieten eveneens vergoedingen voor reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de ministeries. Zij worden in dit opzicht gelijkgesteld met ambtenaren van rang 17. ".
Art.5. Titel III van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 juni 1994 en 14 september 1995, wordt aangevuld met een nieuw hoofdstuk 4 met als opschrift : " De onregelmatige afwezigheid " en dat de artikelen 54 en 55 bevat, opgeheven door het koninklijk besluit van 17 juni 1994 en die opnieuw worden opgenomen in de volgende lezing :
"Art. 54. Zodra een lid van het beroepspersoneel zich in een toestand van onregelmatige afwezigheid bevindt zoals bedoeld in artikel 33 van de wet, wordt betrokkene door de eenheidscommandant verzocht, door tussenkomst van de plaatselijke rijkswachtdienst of bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, hem de redenen van zijn afwezigheid kenbaar te maken. Daarbij wordt de aandacht van het personeelslid gevestigd op de inhoud van artikel 33 van de wet en artikel 55 van dit besluit.
Eens de in artikel 33, eerste lid, van de wet gestelde termijn verstreken is, adviseert de commandant van de rijkswacht de Minister omtrent de onregelmatigheid van de afwezigheid bij een met redenen omkleed verslag.
Dit advies wordt betrokkene bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht. Bij deze kennisgeving wordt betrokkene nogmaals uitgenodigd de redenen van zijn afwezigheid kenbaar te maken aan de commandant van de rijkswacht die ze, in voorkomend geval, met zijn advies doorstuurt aan de Minister.
Oordeelt de Minister dat hij onvoldoende ingelicht is, dan kan hij de commandant van de rijkswacht bijkomende onderzoeksdaden voorschrijven.
Art. 55. Indien blijkt dat de voorwaarden van artikel 33 van de wet vervuld zijn, stelt de commandant van de rijkswacht de Minister voor dat het betrokken personeelslid uit zijn ambt zou worden ontslagen.
In dit geval wordt het advies van de onderzoeksraad niet ingewonnen.
De beslissing tot definitieve ambtsontheffing kan gepaard gaan met de verplichting voor het personeelslid dat er het voorwerp van uitmaakt, om aan de rijkswachtoverheid een vergoeding te betalen.
Die verplichting kan evenwel niet worden opgelegd aan het van ambtswege ontslagen personeelslid dat na zijn basisopleiding een minimum aantal dienstjaren heeft gepresteerd dat overeenstemt met anderhalve maal de duur van deze basisopleiding.
De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van de wedde, uitbetaald gedurende de basisopleiding. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen het minimum aantal dienstjaren, bepaald bij het vierde lid, en het aantal reeds gepresteerde dienstjaren. De noemer van dit breukdeel is het minimum bepaald bij het vierde lid.
Voor iedere bijkomende vorming van hoger onderwijs, wordt, per bijkomend jaar vorming genoten op kosten van de overheid, een bijkomend te presteren dienstjaar aangerekend. ".
Art.6. Titel III van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij dit besluit, wordt aangevuld met een nieuw hoofdstuk 5 met als opschrift " Het aangenomen ontslag " en dat artikel 55bis bevat luidend als volgt :
"Art. 55bis. De beslissing waarbij het ontslag van een personeelslid wordt aangenomen, kan gepaard gaan met de verplichting voor betrokkene om een vergoeding te betalen aan de rijkswachtoverheid wanneer hij, na zijn basisopleiding, het minimum aantal dienstjaren, bepaald bij artikel 55, vierde lid, niet heeft gepresteerd.
Deze vergoeding is degressief. Zij stemt ten hoogste overeen met het bedrag vastgelegd overeenkomstig artikel 55, vijfde en zesde lid. ".
Art.7. Artikel 56 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 17 juni 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 56. Op zijn aanvraag ontvangt het personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een tuchtprocedure of zijn verdediger, gratis een kopie van het tuchtdossier en van het proceduredossier.
Wenst het betrokken personeelslid bijkomende kopieën te ontvangen, dan dient het hiervoor een vergoeding te betalen die overeenstemt met de werkelijke kostprijs ervan. De commandant van de rijkswacht of de door hem aangewezen overheid stelt deze vergoeding alsook de betalingsvoorschriften ervan vast.
Deze kopieën mogen slechts aangewend worden om de verdediging voor te bereiden en te voeren. ".
Art.8. In artikel 57, 1°, van hetzelfde besluit, worden de woorden " van het actief kader " geschrapt.
Art.9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1994, met uitzondering van artikel 8 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1995 en de artikelen 1, 3, 5 en 6 die in werking treden de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 10. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 december 1995.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting,
H. VAN ROMPUY
De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken,
J. VANDE LANOTTE