1 APRIL 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het syndicaal statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel.
Art. 1-13
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende het onderhandelingscomite van het rijkswachtpersoneel.
Art. 14-15
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 22 december 1992 betreffende de oprichting van een commissie van advies voor het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
Art. 16-17
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 18-20
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel.
Artikel 1. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 1° en 3° worden de woorden "actief kader" vervangen door de woorden "operationeel korps";
2° in 2°, wordt het woord "Landsverdediging" vervangen door de woorden "Binnenlandse Zaken;".
Art.2. Artikel 3, 1°, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"1° de verantwoordelijke leiders van de syndicale organisatie die vermeld worden op de lijst bedoeld in artikel 12, 5°, van de wet, ten getale van de eerste tien en, ten getale van de eerste twintig als die organisatie een representatieve syndicale organisatie is, bedoeld in artikel 5 van de wet;".
Art.3. In artikel 5 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1°
§ 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 1. Het aantal als vaste afgevaardigden erkende personeelsleden bedraagt zes per representatieve syndicale organisatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, voor zover die een aantal bijdrageplichtige leden in actieve dienst telt van ten minste tien procent van alle personeelsleden.
De representatieve syndicale organisatie die het grootste aantal bijdrageplichtige leden in actieve dienst telt maar die niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde voldoet, beschikt over vier vaste afgevaardigden.
De representatieve syndicale organisatie die het tweede grootste aantal bijdrageplichtige leden in actieve dienst telt maar die niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde voldoet, beschikt over drie vaste afgevaardigden.
Het aantal als vaste afgevaardigden erkende personeelsleden bedraagt twee per erkende maar niet-representatieve syndicale organisatie, voor zover die kan aantonen dat zij een aantal bijdrageplichtige leden in actieve dienst telt van ten minste vijf procent van alle personeelsleden en voor zover zij van haar leden een syndicale bijdrage ontvangt die minstens de helft bedraagt van de syndicale bijdrage zoals bepaald bij artikel 3, derde lid, van het koninklijk besluit van 29 december 1984 betreffende de representativiteit van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel.
Een commissie gaat na of de voorwaarden bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, vervuld zijn. De Koning bepaalt de samenstelling van die commissie en de controleprocedure.";
2 ° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 3. De erkenning kan worden geweigerd op advies van het onderhandelingscomité.".
Art.4. In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid :
"Bij elke aanduiding van een vaste afgevaardigde beslist de commandant van de rijkswacht, na overleg met de betrokken syndicale organisatie, of de vaste afgevaardigde in zijn ondereenheid of eenheid al dan niet moet worden vervangen door een aangewezen of afgedeeld personeelslid.";
2° § 3, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Na afloop van zijn syndicaal verlof, wordt de vaste afgevaardigde aangewezen voor een vacante betrekking die overeenstemt met zijn graad. Indien die betrekking geen deel uitmaakt van zijn oorspronkelijke eenheid, kan de aanwijzing slechts geschieden na een voorafgaand overleg met de betrokken syndicale organisatie. Bij die gelegenheid wordt rekening gehouden met de betrekking die hij voordien vervulde en met zijn gezinstoestand.".
Art.5. In artikel 8, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord "Landsverdediging" vervangen door de woorden "Binnenlandse Zaken".
Art.6. In artikel 11, § 1, van hetzelfde besluit, wordt het woord "tweeëntwintig" vervangen door het woord "veertig".
Art.7. Artikel 12 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :
"§ 3. Onverminderd § 1, verkrijgen de leden van de representatieve syndicale organisatie die vermeld zijn op de lijst bedoeld in artikel 11, § 1, van rechtswege syndicaal verlof om de werkzaamheden van het onderhandelingscomité voor te bereiden. Dit syndicaal verlof bedraagt per syndicale organisatie en per dossier tien werkdagen. Binnen deze perken mag het syndicaal verlof over de voormelde leden en van zitting tot zitting worden overgedragen.
De in het eerste lid bedoelde leden leggen daartoe vooraf aan hun functionele meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping over. Deze oproeping vermeldt de dag van de zitting van het onderhandelingscomité, alsook de dag of dagen waarop het syndicaal verlof wordt genomen.".
Art.8. Artikel 13, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Deze lijst omvat :
1° groepsafgevaardigden van de representatieve syndicale organisaties, naar rata van ten hoogste twee afgevaardigden per provincie, uitgezonderd de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant. Voor het geheel gevormd door die twee provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, worden ten hoogste twee afgevaardigden van elk taalstelsel aangewezen;
2° lokale afgevaardigden, die deel moeten uitmaken van dezelfde eenheid als het personeel dat zij vertegenwoordigen, naar rata van ten hoogste :
- één afgevaardigde per groep voor het geheel van zijn diensten, uitgezonderd de groep Brabant-Brussel;
- één afgevaardigde per op 1 januari 1995 bestaand district, uitgezonderd het district Brussel dat twee afgevaardigden per taalstelsel telt;
- één afgevaardigde voor het Veiligheidsdetachement van de Nationale Luchthaven, één voor het detachement bij de SHAPE en één per bijzondere eenheid belast met de wegpolitie, uitgezonderd die van de groep Brabant-Brussel die één afgevaardigde per taalstelsel telt;
- per taalstelsel, één afgevaardigde voor het Detachement Koninklijke Paleizen, één voor het detachement belast met de uitoefening van de politie der militairen, één voor het Logistiek Centrum, één voor de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid en één voor het Speciaal Interventieëskadron;
- drie afgevaardigden per taalstelsel voor het geheel van alle andere eenheden en diensten van de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
3° ten hoogste één plaatsvervanger voor elke afgevaardigde bedoeld in 1° en 2°.".
Art.9. Artikel 14 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 14. De overeenkomstig artikel 13, § 1, tweede lid, 1° en 2°, erkende personeelsleden die vooraf aan hun functionele meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping of machtiging overleggen, verkrijgen, voor zover de behoeften van de dienst het mogelijk maken, gedurende de daartoe nodige tijd een vrijstelling van dienst voor het uitoefenen van één of meer prerogatieven.
De duur van deze vrijstelling van dienst wordt voor ten hoogste twaalf of zes dagen, naargelang het een groepsafgevaardigde dan wel een lokale afgevaardigde betreft, en per personeelslid, bedoeld in artikel 13, § 1, tweede lid, 1° en 2°, in aanmerking genomen voor de berekening van de arbeidstijd.
Art.10. Een artikel 14bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
"Art. 14bis. De overeenkomstig artikel 13, § 1, tweede lid, 1° en 2°, erkende personeelsleden van de representatieve syndicale organisaties, genieten een opleidingsverlof van twee dagen per jaar.
Binnen deze perken mag het verlof, bedoeld in het eerste lid, ook aangewend worden voor de opleiding van vakbondsafgevaardigden die niet bedoeld worden in artikel 13, § 1, tweede lid, 1° en 2°.".
Art.11. Artikel 15 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid :
"De erkende syndicale organisaties mogen het aantal van tweeëntwintig leden bedoeld in het eerste lid, uitbreiden tot maximaal zestig, voor zover het totaal aantal verlofdagen, genomen met toepassing van dit lid, per syndicale organisatie tweehonderdvierenzestig dagen per jaar niet overschrijdt.".
Art.12. In artikel 19, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepaling onder 1° wordt in de Franse tekst het woord "punitions" vervangen door het woord "sanctions";
2° de bepaling onder 2° wordt opgeheven;
3° de woorden "de artikelen 15 en 16 van de wet van 14 januari 1975" worden vervangen door de woorden "de artikelen 24/9 en 24/10 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht".
Art.13. In artikel 20, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord "en" vervangen door de woorden "of vier uren per jaar,".
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende het onderhandelingscomite van het rijkswachtpersoneel.
Art.14. In artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende het onderhandelingscomité van het rijkswachtpersoneel, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid :
"Zij bestaat uit ten hoogste zes leden, onder wie ten minste één vaste afgevaardigde, die, uitgezonderd de laatstgenoemde, gekozen worden uit een lijst van veertig daartoe erkende syndicale afgevaardigden.";
2° het derde lid wordt vervangen door het volgende lid :
"De afvaardiging van elke syndicale organisatie telt onder die zes leden ten hoogste twee technici per zaak die op de agenda staat.";
3° in het vijfde lid worden de woorden "in het belang van Landsverdediging" geschrapt.
Art.15. In de artikelen 2, eerste en tweede lid, 3, § 2, eerste en tweede lid, 4, § 1, 6, § 2, 7, § 1, eerste lid en § 2, eerste en tweede lid, 9, derde lid, 10, tweede lid, 15, § 2, 1°, en 17, van hetzelfde besluit, worden de woorden "Minister van Landsverdediging" vervangen door de woorden "Minister van Binnenlandse Zaken".
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 22 december 1992 betreffende de oprichting van een commissie van advies voor het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
Art.16. In artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 22 december 1992 betreffende de oprichting van een commissie van advies voor het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid :
"Zij bestaat uit ten hoogste zes leden, onder wie een vaste afgevaardigde, die, uitgezonderd de laatstgenoemde, gekozen worden uit de lijst van syndicale afgevaardigden bedoeld in artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel.";
2° het derde lid wordt vervangen door het volgende lid :
"De afvaardiging van elke syndicale organisatie telt onder deze zes leden ten hoogste twee technici per zaak die op de agenda staat.".
Art.17. In artikel 17, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord "tien" vervangen door het woord "vijf".
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.18. Tot 1 augustus 1998 wordt het aantal vaste afgevaardigden van de representatieve syndicale organisaties vastgelegd op zes.
Het aantal vaste afgevaardigden van de syndicale organisaties die erkend maar niet representatief zijn, blijft ongewijzigd tot 1 augustus 1998.
Art.19. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 1996.
Art. 20. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 april 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
J. VANDE LANOTTE