26 OKTOBER 1994. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de afbakening van het pilootlandinrichtingsproject Leie en Schelde, de omschrijving van de uitgangsdoelstellingen en de bepaling van de overheden die bij de landinrichting worden betrokken ter oprichting van het landinrichtingscomité.
Art. 1-5
Artikel 1. Voor de afbakening van het pilootlandinrichtingsproject Leie en Schelde wordt het geheel van de vier deelgebieden Bekken van Oude Kale en Meirebeek, Leievallei, Scheldeveld en Vallei van de Bovenschelde, zoals beschreven in het rapport van de voorstudie landinrichtingsproject Leie en Schelde, aangeduid als projectgebied, inclusief het gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen in Zingem. De betrokken gemeenten zijn Nevele, Lovendegem, Gent, Deinze, Sint-Martens-Latem, De Pinte, Merelbeke, Nazareth, Gavere, Kruishoutem, Zingem, Zwalm en Oudenaarde.
Art.2. De omschrijving van de uitgangsdoelstellingen zijn deze geformuleerd door de Commissie voor Landinrichting met name :
1° Voor het Bekken van Oude Kale en Meirebeek :
a) het versterken van landbouwvormen die de openheid van het landelijke gebied dragen en meer in het bijzonder de vallei van de Oude Kale valoriseren als een integraal systeem, en de landschappelijke variatie in het bulkenlandschap en de openheid van de koutergebieden verhogen;
b) de bescherming van het waterwingebied en de captatie van oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening;
c) de inrichting van ontginningsgebieden en baggerslibstorten langsheen het Schipdonkkanaal en het kanaal Gent-Oostende, met mogelijkheden voor ontwikkelen van natuur, bos en recreatie;
d) bosuitbreiding ter hoogte van de Vinderhoutse bossen met het oog op de ontwikkeling van een stadsrandbos, en met multifunctionele inrichting ten behoeve van natuurontwikkeling en recreatief medegebruik;
e) de valorisatie van cultuurhistorische relicten gekoppeld aan de mogelijkheden voor recreatief medegebruik;
f) uitbouw van een netwerk voor recreatief medegebruik in relatie met de bevaarbare waterwegen.
2° Voor de Leievallei :
a) de inrichting van de vele overgangen tussen stedelijke- en woonfuncties en de landelijke functies;
b) het versterken van de landbouwvormen die de open ruimte dragen o.m. de melkveehouderij in de meersengebieden;
c) inrichting ten behoeve van het integrale waterbeheer van de Leie zowel naar waterbeheersing als naar waterkwaliteit, met mogelijkheden voor natuur en water- en oevergebonden recreatie;
d) het realiseren tussen Gent en Deinze van een grotendeels langs de Leie gelegen groene as ten behoeve van zachte recreatievormen;
e) meekoppeling van natuurontwikkeling bij uitbreiding van het waterwingebied van Kluizen met de Assels en de Blaarmeersen;
f) multifunctionele inrichting van de afgesneden Leie-arm Vosselareput.
3° Voor het Scheldeveld :
a) landschappelijke herwaardering van het Scheldeveld met de verzorging van de grensvlakken tussen open ruimte en de bebouwde ruimte;
b) bundeling van minder grondgebonden land- en tuinbouwactiviteiten door voorzieningen in concentratiegebieden en landschappelijke integratie;
c) verhogen van de ecologische kwaliteiten van lijnvormige infrastrukturen, kleine landschapselementen, stortterreinen en ontginningsgebieden;
d) bosuitbreiding, al dan niet rond bosrestanten, met meekoppeling voor natuurontwikkeling en recratief medegebruik;
e) verbeteren van de recreatieve infrastructuur in het Scheldeveld.
4° Voor de vallei van de Bovenschelde :
a) versterken en herstel van het open valleikarakter met grondgebonden landbouw met grote entiteiten grasland;
b) herstel van de relatie tussen rivier en vallei door verhoging van de natuurwaarden in de oeverzones;
c) het uitvoeren van herstelmaatregelen voor baggerslibstorten en ontginningen met meekoppeling voor natuur en recreatie;
d) inrichting van oude Schelde-meanders met ruimte voor natuur, bebossing en diverse vormen van recreatie;
e) meekoppeling van landbouw en natuurontwikkeling bij het infiltratieproject te Zingem;
f) mogelijkheden scheppen voor recreatief medegebruik;
g) het verbeteren van de landschapsecologische infrastructuur, gekoppeld aan de mogelijkheden voor de introductie van beheerslandbouw.
Art.3. De overheden die worden betrokken bij het landinrichtingsproject van artikel 1 zijn de ambtenaren van de diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of van de openbare instellingen die afhangen van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Gemeenschap, bevoegd inzake de ruimtelijke ordening, de monumenten en landschappen, de ruilverkaveling, de sport en openluchtrecreatie, het toerisme, de landbouw, de infrastructuur deel wegen, de infrastructuur deel waterwegen, het natuurbehoud, de waters en bossen, de natuurlijke rijkdommen, de waterhuishouding, de polders en wateringen, het afvalbeleid, het water- en bodembeleid, de milieu-investeringen.
Art.4. De Vlaamse regering beslist tot het opmaken van het landinrichtingsplan Leie en Schelde en benoemt het Landinrichtingscomité overeenkomstig artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering houdende nadere regelen betreffende de Landinrichting van 26 april 1990.
Art. 5. De Vlaamse minister bevoegd voor de Landinrichting en het Natuurbehoud is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 oktober 1994.
De minister-president van de Vlaamse regering,
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse minister van Leefmilieu en Huisvesting,
N. DE BATSELIER