Details





Titel:

13 APRIL 1995. - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie. (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-08-1995 en tekstbijwerking tot 19-09-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 2-4
HOOFDSTUK II. - Organieke regeling.
Afdeling I. - Vaststelling van de weddeschalen.
Art. 5-8
Afdeling II. - Vaststelling van de wedde.
Art. 9-10
Afdeling III. - Vaststelling van de weddeschaal.
Art. 11
Afdeling IV. - In aanmerking komende diensten.
Art. 12-22
Afdeling V. - Berekening van de anciënniteit en van de wedde.
Art. 23-26
Afdeling VI. - Uitbetaling van de wedde.
Art. 27-28
Afdeling VII. - Wedde in geval van verlof voor verminderde prestaties wegens sociale of familiale redenen en van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid.
Art. 29-32
Afdeling VIII. - De gewaarborgde toelagen.
Onderafdeling 1. - Vakantiegeld. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 33-42
Onderafdeling 2. - (Eindejaarstoelage). <BESL 2008-05-22/42, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 43, 43/1, 43/2
Onderafdeling 3. - Andere uitkeringen. <ingevoegd bij BESL 2008-05-22/42, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 43/3
Onderafdeling 4. [1 - Mandaatpremie]1
Art. 43/4
Onderafdeling 5. [1 - Gewaarborgd minimumloon en toelagen voor nacht- en zondagprestaties]1
Art. 43/5, 43/5/1, 43/6, 43/7, 43/8, 43/9
Onderafdeling 6. [1 - Toelagen toegekend aan rekenplichtigen]1
Art. 43/10. [1Een jaarlijkse forfaitaire toelage van 900 euro wordt toegekend aan de centraliserende rekenplichtigen van de uitgaven, de centraliserende rekenplichtigen van de ontvangsten, de rekenplichtigen van de geschillen en de rekenplichtigen van de liggende gelden, de gewone rekenplichtigen en de buitengewone rekenplichtigen, alsook aan de rekenplichtigen van de dienst voor begroting, boekhouding en thesaurie van de bestuursdirectie voor budgettaire en vermogensrechtelijke zaken belast met de opstelling van de jaarlijkse algemene rekening van de Franse Gemeenschapscommissie, de geconsolideerde jaarrekening van de Brusselse Franstalige Entiteit en de controle van de beheerrekeningen van de gewone en buitengewone rekenplichtigen.
Art. 43/11, 43/12, 43/13
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 44-47
Bijlagen.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991031206 





Artikels:

Artikel 1.Dit besluit regelt een aangelegenheid bedoeld in de artikelen 115, § 1, 1ste lid, 121, § 1, 1ste lid, 116, § 1, 127, 128, 129, § 1, 131, 132, 135, 137 en 175 van de Grondwet uit hoofde van de artikelen 138 en 178 van de Grondwet.

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren, stagiaires en contractuelen van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie.

Art.3. De wedden van het personeel worden vastgesteld in de weddeschalen bestaande uit :
  - een minimumwedde;
  - " weddetrappen " die het resultaat zijn van de tussentijdse verhogingen;
  - een maximumwedde.
  Wedden en tussentijdse verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.
  De wedde ligt nooit beneden het gemiddeld maandelijks gewaarborgd loon (in openbare dienst).
  (De geldelijke toestand van ieder personeelslid wordt vastgelegd op een wedden- en financiële loopbaanfiche opgesteld in overeenstemming met het model dat aan bijlage II van onderhavig besluit is gehecht en ondertekend door de leidend ambtenaar.) <BESL 2002-01-10/39, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.4. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  * " dienst van de Staat " : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de wetgevende macht, de uitvoerende macht van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten of de rechterlijke macht;
  * " dienst van Afrika " : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhing van het Gouvernement van Belgisch-Congo of van het Gouvernement van Ruanda-Urundi;
  * de uitdrukking " andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika " bedoelt :
  - elke rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de uitvoerende macht;
  - elke rechtspersoonlijke dienst die afhing van het Gouvernement van Belgisch-Congo, of van het Gouvernement van Ruanda-Urundi;
  - elke dienst die afhangt van een provincie, een gemeente, een OCMW, een vereniging van gemeenten, een vereniging van OCMW's, een agglomeratie of een federatie van gemeenten alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;
  - elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.

HOOFDSTUK II. - Organieke regeling.
Afdeling I. - Vaststelling van de weddeschalen.
Art.5. De schaal voor elke graad wordt door het College vastgesteld, met inachtneming van de rang van de graad en van de belangrijkheid van de daarmede normaal overeenstemmende functie.
  Aan elke graad (krijgt een of meerdere schalen vermeld) in de tabellen die bij dit besluit zijn gevoegd. <BESL 1999-03-04/37, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
  Aan sommige graden kan echter hetzij een niet in die tabel opgenomen schaal, hetzij een vaste wedde worden verbonden.

Art.6. Onverminderd de regelen inzake de administratieve en begrotingscontrole worden de schalen voor de gemene graden en voor de bijzondere graden van de diensten van het College bepaald door een besluit van het College op de voordracht van het lid van het College bevoegd voor het openbaar ambt.

Art.7. Elke schaal behoort (van één van de vier niveaus, aangeduid met de cijfers 1, 2+, 2 en 3) en tot één van de twee groepen aangeduid met de letters A en B. <BESL 1999-03-04/37, art. 44, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
  Het eerste cijfer van het nummer der schaal duidt daarvan het niveau aan; de eerste twee cijfers de rang van de graden waaraan zij normaal moet worden verbonden en het laatste cijfer duidt de plaats aan van de schaal met betrekking tot de andere schalen waaraan de graden van een zelfde rang zijn verbonden.
  (De schalen van de niveaus 3, 2 en 2+ behoren tot groep A; de schalen van niveau 1 behoren tot groep B.) <BESL 1999-03-04/37, art. 44, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1998>

Art.8. De schaal wordt aangeduid door het nummer dat in de bij dit besluit gevoegde tabellen boven de schaal is geplaatst.
  Indien de schaal niet op bovengenoemde tabellen voorkomt wordt ze aangeduid door een indicie die de minimumwedde, de maximumwedde, het aantal en het bedrag van de tussentijdse verhogingen en het niveau ervan aangeeft.

Afdeling II. - Vaststelling van de wedde.
Art.9. Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad, wordt elke wedde die werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld alsof de nieuwe bezoldigigsregeling altijd had bestaan.
  Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke het personeelslid in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit blijft het in die graad de hoogste wedde genieten totdat het een ten minste gelijke wedde bekomt.

Art.10. Het in artikel 6 bedoelde besluit van het College kan eveneens de modaliteiten bepalen voor de vaststelling van de wedde, en de diensten, andere dan deze bepaald bij artikel 12, toelaatbaar maken volgens de voorwaarden die het vaststelt.
  Het kan eveneens bepalingen voorzien voor houders van sommige gemeenschappelijke graden.

Afdeling III. - Vaststelling van de weddeschaal.
Art.11. Onverminderd andersluidende reglementaire bepalingen wordt de wedde van elk personeelslid vastgesteld in de schaal verbonden aan zijn graad.

Afdeling IV. - In aanmerking komende diensten.
Art.12. Behoudens strijdige bepaling komen voor de toekenning prorata temporis van de tussentijdse verhogingen alleen in aanmerking, de werkelijke diensten welke het personeelslid, heeft verricht terwijl het behoorde :
  - tot de diensten van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten, of de diensten van Afrika of tot de andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt;
  - tot de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een wedde-toelage bezoldigd ambt;
  - tot de onderwijsinstellingen van de Gemeenschappen als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt;
  - tot de vrije gesubsidieerde diensten voor school en beroepsoriëntering en de psycho-medisch-sociale centra als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddetoelage bezoldigd ambt.
  Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen de diensten verricht in de privé-sector, maar voor maximum zes jaar.
  Zijn deze diensten een benoemingsvoorwaarde, dan worden ze in aanmerking genomen voor maximum 12 jaar, inbegrepen de diensten bedoeld in het voorafgaande lid.
  (NOTA : Dit artikel wordt door BESL 2001-01-18/46 (M.B. 22-03-2001) gewijzigd maar dit besluit is niet vertaald; voor de wijzigingen, zie Franse versie)

Art.13. Voor de toepassing van artikel 12 :
  1° wordt de ambtenaar geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt;
  2° worden als beroepsmilitair beschouwd :
  a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;
  b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van oefeningsprestaties;
  c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;
  d) de militairen met een lagere graad dan die van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederdienstneming;
  e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserveaalmoezeniers, die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen.

Art.14. Voor elke periode waarin de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten welke hij in een andere graad mocht hebben verricht niet medegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die graad en in enige latere graad welke met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende graden van ambtenaar.

Art.15. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet medegeteld.
  De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt echter vastgesteld door de benoemde overheid op basis van een attest afgeleverd door de bevoegde overheid.
  De duur van de (...) diensten die op dit attest voorkomen en in 10den uitbetaald werden, maar per schooljaar geen volledig jaar effectieve dienst uitmaken, worden per dag berekend. <BESL 1999-03-04/37, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  Het totale aantal (...) wordt met 1,2 vermenigvuldigd. De uitkomst van deze vermenigvuldiging wordt door 30 gedeeld. De uitkomst van deze deling stemt overeen met het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de overschotten wordt geen rekening gehouden. <BESL 1999-03-04/37, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  Als uit de (...) diensten die op datzelfde attest voorkomen blijkt dat de ambtenaar gedurende een volledig schooljaar tewerkgesteld was, gelden deze diensten voor 300 dagen en worden ze als één dienstjaar in aanmerking genomen. <BESL 1999-03-04/37, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De diensten die aldus in aanmerking kunnen worden genomen, (...) in een graad die gelijk of hoger is dan die van het hoger onderwijs, in een functie waarvoor een universitair diploma of een diploma van architect of industrieel ingenieur vereist was en waaraan in het organiek stelsel een weddeschaal verbonden was waarvan de minimum- en maximumwedde gelijk of hoger zijn dan de minimum- en maximumwedde van de weddeschaal verbonden aan de graad van bestuurssecretaris bij een ministerie, maken deel uit van de weddegroep B. Alle andere in aanmerking komende diensten maken deel uit van de weddegroep A. <BESL 1999-03-04/37, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De (...) beschouwde diensten, door samenvoeging van de diensten verricht in de hogere cyclus van het secundair onderwijs en deze verricht in een lagere cyclus, behoren aldus in hun totaliteit tot de weddegroep B, voor zover dat de voorwaarden bedoeld in het vorig lid vervuld werden voor de diensten verricht in de hogere cyclus. <BESL 1999-03-04/37, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art.16. De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar telt, mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte tijdperken overschrijden.

Art.17. De belangrijkheid der in artikel 12 bedoelde in aanmerking komende diensten hangt maand na maand af van de graad welke de ambtenaar bekleedde of waarin hij door formele terugwerking van zijn benoeming in bedoelde graad, reeds rang ingenomen had met het oog op de bevordering tot een hogere wedde.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de graad die de ambtenaar voorlopig bekleedde wegens de uitoefening van een hogere functie.

Art.18. Voor de vaststelling van de belangrijkheid van de in aanmerking komende diensten wordt elke verandering van graad die zich op een andere dag dan de eerste der maand voordoet, verschoven naar de eerste der volgende maand.

Art.19. Wanneer de te beschouwen graad voorkomt in het bij artikel 6 bedoelde besluit van het College, wordt de in aanmerking te nemen dienst opgenomen in de groep waartoe de aan die graad verbonden schaal behoort.
  Indien echter de graad die in voormelde besluiten voorkomt, klaarblijkelijk van de te beschouwen graad verschilt, ondanks hun zelfde benaming, wordt de in aanmerking te nemen dienst opgenomen in de groep waartoe de schalen voor de in de ministeries bestaande graden van dezelfde belangrijkheid als de te beschouwen graden behoren. Het Lid van het College onder wie de ambtenaar ressorteert, beslist omtrent die gelijkstelling, met instemming van het Lid van het College tot wiens bevoegdheid het Openbaar Ambt behoort.

Art.20. Komt de te beschouwen graad niet voor in het bij artikel 6 bedoelde besluit van het College, dan worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen waartoe de schalen voor de in de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie bestaande graden van dezelfde belangrijkheid behoren.

Art.21. Van de dag af waarop de vaste of stagedoende ambtenaar in zijn basisgraad is benoemd en indien de schaal van zijn graad tot groep A behoort, worden voor de vaststelling van zijn wedde als vaste of stagedoende ambtenaar, de in aanmerking te nemen vroegere diensten die, bij toepassing van de artikelen 19 en 20 tot groep B mochten behoren, in groep A ingedeeld.
  De basisgraad van een ambtenaar is de eerste graad waartoe hij, in vast verband of tot stagiair, wordt benoemd in een dienst waarvan het personeel aan deze bezoldigingsregeling is onderworpen.
  Van de dag echter waarop de ambtenaar, volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van vaste of stagedoende ambtenaar statutair buiten beschouwing wordt gelaten in vast verband of tot staigiair, tot een nieuwe graad wordt benoemd, is die nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het eerste lid.

Art.22. Voor de ambtenaar houder een rang uit de B-groep vormen de in aanmerking komende diensten uit de A-groep lagere diensten; de diensten uit de B-groep vormen gelijkwaardige diensten.

Afdeling V. - Berekening van de anciënniteit en van de wedde.
Art.23. § 1. De gerechtigde op een schaal behorende tot groep A geniet te allen tijde de wedde overeenstemmend met zijn anciënniteit A, die het totaal zijner in aanmerking komende diensten uitmaakt, om het even in welke groep deze diensten opgenomen zijn.
  § 2. De gerechtigde op een schaal behorende tot groep B geniet te allen tijde een wedde overeenstemmend met zijn anciënniteit B, die de twee derden van zijn lagere diensten en het totaal van zijn gelijkwaardige diensten uitmaakt.
  § 3. Voor de bij § 2 bedoelde berekening van de twee derden van de lagere diensten wordt elk gedeelte van een maand, zoals het begrepen is in de uitkomst van de deling, voor een volle maand gerekend.

Art.24. Voor de vaststelling van de wedde overeenkomstig artikel 23, §§ 1 en 2 wordt alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit, dwz., die, verkregen op het tijdstip dat de ambtenaar het grootste aantal jaren dienst telt, dat de anciënniteit A of B uitmaakt.

Art.25. § 1. De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij in zijn vorige graad zou hebben genoten.
  § 2. Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot groep A en de schaal van zijn nieuwe graad tot groep B behoort, bekomt de in § 1 bedoelde ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die (993,56 euro) hoger ligt dan die welke hij in zijn vorige graad zou hebben genoten. <BESL 2002-07-18/36, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
  § 3. De toepassing van de bepaling van § 2 mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambenaar hoger zou liggen dan de maximumwedde uit de schaal van zijn nieuwe graad of die uit de schaal van zijn vorige graad, indien deze hoger is.
  § 4. De vaste ambtenaar die een verandering van graad of een overplaatsing heeft gekregen, bekomt in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan die welke hij op het tijdstip dat hij van graad veranderde of overgeplaatst werd, in zijn vroegere graad genoot.
  Is de wedde die in de nieuwe graad werd vastgesteld lager dan die welke de ambtenaar in zijn vorige graad genoot, dan behoudt hij de hoogste wedde tot wanneer hij een wedde bekomt die ten minste daaraan gelijk is.

Art.26. <BESL 1999-03-04/37, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1998> De toekenning van de " negatieve " globale evaluatievermelding blokkeert elke tussenverhoging in de weddeschaal van de desbetreffende ambtenaar tot de toekenning van de volgende globale evaluatievermelding.

Afdeling VI. - Uitbetaling van de wedde.
Art.27. § 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de wedde.
  Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste ener maand wordt benoemd tot een nieuwe graad die geen basisgraad is in de zin als bedoeld in artikel 24, eerste lid, blijft de wedde voor de lopende maand ongewijzigd.
  Bij het overlijden of op pensioen stellen van de de vaste stagedoende ambtenaar is de wedde voor de lopende maand niet terugvorderbaar.
  § 2. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.
  Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.
  Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen.
  § 3. Wanneer de maand uit twee perioden bestaat die verschillen naargelang van het bedrag of de begrotigsaanwijzing der wedde :
  1° wordt het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten bepaald naar § 2;
  2° wordt het totaal aantal voor de maand verschuldigde dertigsten bepaald naar § 2; dit is altijd gelijk aan dertig zo de maand volledig te betalen is;
  3° is het aantal voor de tweede periode verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen het totaal voor de maand verschuldigde dertigsten en het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten.

Art.28. De maandwedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de regelen bepaald bij de wet van 1 maart 1977 houdend inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgave in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd door het Koninklijk Besluit nr. 178 van 30 december 1982. De wedde is vastgesteld volgens spilindex 138,01.

Afdeling VII. - Wedde in geval van verlof voor verminderde prestaties wegens sociale of familiale redenen en van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid.
Art.29.[1 In afwijking van artikel 3, lid 3, wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht wegens persoonlijke aangelegenheid, wordt de gemiddelde gewaarborgde maandwedde berekend naar rata van de werkelijk gepresteerde diensten.]1
  ----------
  (1)<BESL 2012-03-01/25, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-03-2012>

Art.30.[1 In afwijking van artikel 12 kan voor het toekennen van de tussentijdse verhogingen de periode gedurende dewelke de ambtenaar verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid verricht, in aanmerking worden genomen.]1
  ----------
  (1)<BESL 2012-03-01/25, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-03-2012>

Art.31.In afwijking van artikel 27, § 1, eerste lid en §§ 2 en 3, wordt de maandwedde of de fractie van deze wedde vastgesteld conform de hierna nader bepaalde berekeningswijze [1 voor de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid]1 :
  1° indien de verminderde prestaties uitgevoerd worden in hele werkdagen wordt de maandwedde die betrekking heeft op volledige prestaties vermenigvuldigd met de breuk die overeenstemt met de verhouding van deze prestaties;
  2° indien de verminderde prestaties uitgevoerd worden in dagelijks ingekorte dagprestaties wordt de maandwedde die betrekking heeft op volledige prestaties vermenigvuldigd met het saldo van de dagprestaties en gedeeld door 7,5.
  ----------
  (1)<BESL 2012-03-01/25, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 01-03-2012>

Art.32.De fractie van de maandwedde die verschuldigd is voor verminderde prestaties [1 ...]1 wegens persoonlijke aangelegenheid wordt, in afwijking van artikel 27, § 2, eerste lid, en §§ 3 en 4, vastgesteld naar rata van de wedde voor volledige prestaties.
  De periode van verminderde prestaties wordt gelijkgesteld met volledige prestaties voor de toekenning van de tussentijdse verhoging; na afloop van de periode van verminderde prestaties blijven deze tussentijdse verhogingen verworven.
  ----------
  (1)<BESL 2012-03-01/25, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-03-2012>

Afdeling VIII. - De gewaarborgde toelagen.
Onderafdeling 1. - Vakantiegeld.
Art.33. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de toepassing van de bepalingen van deze onderafdeling, moet worden verstaan onder :
  1° " referentiejaar ", het burgerlijk jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie moet worden toegekend;
  2° " jaarwedde ", de wedde, het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage met inbegrip van de eventuele haard- of standplaatstoelage.

Art.34. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De personeelsleden ontvangen ieder jaar vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van één twaalfde van de jaarwedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen die verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.
  Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer het personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde heeft ontvangen.

Art.35. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het volledige referentiejaar, ontvangt het personeelslid het volledige vakantiegeld.

Art.36. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. Wanneer het personeelslid geen volledige prestaties heeft verricht gedurende het volledige referentiejaar, wordt het bedrag van het vakantiegeld als volgt vastgelegd :
  1° Eén twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
  2° Eén dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties geen volledige maand beslaan.
  § 2. De toekenning van een gedeeltelijke wedde wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.

Art.37. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> In geval van onvolledige prestaties, wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de geleverde prestaties op basis van de uurdeler(s) die bij de Franse Gemeenschapscommissie van kracht zijn.

Art.38. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> In afwijking van artikel 36, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld, de periodes in aanmerking genomen waarin het personeelslid gedurende het referentiejaar :
  1° niet in dienst is kunnen treden of zijn functie heeft opgeschort wegens verplichtingen die hem zijn opgelegd krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;
  2° zijn functie heeft opgeschort wegens verplichtingen die hem zijn opgelegd krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;
  3° ouderschapsverlof heeft genoten;
  4° afwezig is geweest ingevolge verlof of arbeidsonderbreking zoals bedoeld in artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, lid 2, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.

Art.39. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum voorafgaat waarop het personeelslid deze hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde :
  1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;
  2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op :
  a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waar het heeft gestudeerd onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
  b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen.
  Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan de gestelde voorwaarden voldoet.

Art.40. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat wordt bekomen wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten worden berekend op basis van volledige prestaties.
  Hiertoe wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
  Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
  Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met loon voor de vakantiedagen.
  Voor de toepassing van de voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag berekend voor volledige prestaties mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
  Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.

Art.41. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Het vakantiegeld wordt betaald tijdens de maand mei van het jaar waarin de vakantie moet worden toegekend.
  In afwijking van de in het vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de leeftijdsgrens bereikt of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.
  Voor de toepassing van het voorgaande lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die het personeelslid op diezelfde datum geniet.
  Wanneer hij op die datum geen wedde of verminderde wedde geniet, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan zou(den) zijn verschuldigd.

Art.42. <ingevoegd bij BESL 2003-05-08/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> In afwijking van artikel 34 verschilt het bedrag van het vakantiegeld van 2003 tot 2007 op basis van de geleverde prestaties van het voorgaande jaar naargelang de rang van de ambtenaar volgens onderstaande tabel :

Schalen 10/1 10/3 11/3 11/6
Ingevoerde
  verhogingen
2 x 1642,013 x 1642,013 x 1642,013 x 1642,01
 1 x 11 102,3910 x 21 125,1811 x 2987,439 x 21 125,18
 1 x 21 293,46      
 2 x 2987,43      
 1 x 21 048,84      
 6 x 2987,43      
0 21 222,27 26 275,19 23 018,50 29 490,00
1 21 864,28 26 917,20 23 660,51 30 132,01
2 22 506,29 27 559,21 24 302,52 30 774,02
3 23 608,68 28 201,22 24 944,53 31 416,03
4 23 608,68 28 201,22 24 944,53 31 416,03
5 24 902,14 29 326,40 25 931,96 32 541,21
6 24 902,14 29 326,40 25 931,96 32 541,21
7 25 889,57 30 451,58 26 919,39 33 666,39
8 25 889,57 30 451,58 26 919,39 33 666,39
9 26 877,00 31 576,76 27 906,82 34 791,57
10 26 877,00 31 576,76 27 906,82 34 791,57
11 27 925,84 32 701,94 28 894,25 35 916,75
12 27 925,84 32 701,94 28 894,25 35 916,75
13 28 913,27 33 827,12 29 881,68 37 041,93
14 28 913,27 33 827,12 29 881,68 37 041,93
15 29 900,70 34 952,30 30 869,11 38 167,11
16 29 900,70 34 952,30 30 869,11 38 167,11
17 30 888,13 36 077,48 31 856,54 39 292,29
18 30 888,13 36 077,48 31 836,54 39 292,29
19 31 875,56 37 202,66 32 843,97 40 417,47
20 31 875,56 37 202,66 32 843,97 40 417,47
21 32 862,99 38 327,84 33 831,40 41 542,65
22 32 862,99 38 327,84 33 831,40  
23 33 850,42 39 453,02 34 818,83  
24     34 818,83  
25     35 806,26 

  Indien de ambtenaren hun rang voor het overwogen jaar niet in de bovenstaande percentagetabel terugvinden, blijft het koninklijk besluit betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's Lands algemeen bestuur of elke bepaling die het wijzigt van toepassing.

Onderafdeling 2. - (Eindejaarstoelage).
Art.43. <BESL 2008-05-22/42, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Voor de toepassing van de bepalingen van onderhavige onderafdeling dient men te verstaan onder :
  1° " wedde ", de wedde, het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding, niet rekening houdend met de verhogingen of verminderingen ingevolge de schommelingen van de index van de verbruikersprijzen;
  2° " toelage ", de zoals in 1° bedoelde bezoldiging, in voorkomend geval verhoogd met de haard- of standplaatstoelage;
  3° " bruto toelage ", de zoals in 2° bedoelde toelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen ingevolge de schommelingen van de index van de verbruikersprijzen;
  4° " referentieperiode ", de periode van 1 januari tot 30 september van het in aanmerking genomen jaar.

Art. 43/1. <ingevoegd bij BESL 2008-05-22/42, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1er. De personeelsleden genieten een eindejaarstoelage tegen de door onderhavige onderafdeling vastgestelde voorwaarden en modaliteiten.
  § 2. Het personeelslid, dat als titularis van een functie met volledige prestaties de totaliteit van zijn bezoldiging heeft ontvangen tijdens de volledige referentieperiode, geniet de totaliteit van het bedrag van de in artikel 43/2 voorziene eindejaarstoelage.
  § 3. Indien het personeelslid, als titularis van een functie met volledige of onvolledige prestaties niet de totaliteit van zijn in § 2 bedoelde bezoldiging heeft ontvangen, dan geniet hij een eindejaarstoelage waarvan het bedrag is verminderd naar verhouding van de bezoldiging die hij daadwerkelijk heeft ontvangen.
  § 4. Indien het personeelslid als titularis van een functie met volledige of onvolledige prestaties tijdens de referentieperiode :
  1° ouderschapsverlof heeft genoten;
  2° niet in dienst is kunnen treden of zijn functie heeft opgeschort wegens verplichtingen die hem zijn opgelegd krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 30 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen, dan worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens dewelke hij de totaliteit van zijn bezoldiging heeft genoten.

Art. 43/2.<ingevoegd bij BESL 2008-05-22/42, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1er. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een variabel gedeelte.
  § 2. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend :
  1° wat betreft het forfaitair gedeelte :
  Het bedrag van het forfaitair gedeelte is vastgesteld op [1 410,06 euro]1.
  Dit bedrag is gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 en zal op dezelfde manier worden geïndexeerd dat de wedde verschuldigd voor de maand oktober van het lopend jaar.
  2° wat betreft het variabel gedeelte :
  Het variabel gedeelte bedraagt [1 3 percent]1 van de jaarlijkse brutotoelage die als basis heeft gediend voor de berekening van de aan de begunstigde verschuldigde toelage voor de maand oktober van het betrokken jaar.
  § 3. Indien het personeelslid zijn toelage voor de maand oktober van het betrokken jaar niet heeft ontvangen, dan is de jaarlijkse brutotoelage, die in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van het variabel gedeelte van de uitkering, deze die als basis zou hebben gediend voor de berekening van zijn toelage voor deze maand indien zij verschuldigd had geweest.
  § 4. Voor het personeelslid die de gewaarborgde bezoldiging geniet overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten, is het bedrag, dat in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van het variabel gedeelte van de eindejaarstoelage, dat van de gewaarborgde bezoldiging.
  § 5. De eindejaarstoelage wordt betaald tijdens de maand december van het betrokken jaar.
  ----------
  (1)<BESL 2022-12-22/23, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Onderafdeling 3. - Andere uitkeringen.
Art. 43/3. <ingevoegd bij BESL 2008-05-22/42, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries, of elke andere bepaling die het zou wijzigen, is van toepassing op de leden van het personeel.

Onderafdeling 4. [1 - Mandaatpremie]1   ----------   (1)
Art. 43/4.[1 De ambtenaar die houder is van een mandaat krijgt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag bedraagt :
   1° voor de beambten van rang 16 : 3.000 euro;
   2° voor de beambten van rang 15 : 2.000 euro.
   De mandaatpremie wordt maandelijks volgens dezelfde voorwaarden als het salaris betaald. Ze is aan de spilindex 138,01 gekoppeld.]1
  [2 In het geval van onderbreking van de mandaatuitoefening is de premie slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de mandaathouder het recht op zijn wedde niet verliest.
   Als hem de vermelding "gunstig" bedoeld in artikel 86/2, § 5, van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 13 april 1995 houdende het statuut van de ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie werd toegekend, wordt de mandaatpremie van de mandaathouder verdubbeld voor de periode waarop deze evaluatie betrekking heeft. De verdubbeling van de premie wordt betaald binnen drie maanden na de evaluatie.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-03-01/20, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 24-05-2012>
  (2)<BESL 2023-09-07/22, art. 15, 024; Inwerkingtreding : 01-04-2023>

Onderafdeling 5. [1 - Gewaarborgd minimumloon en toelagen voor nacht- en zondagprestaties]1   ----------   (1)
Art. 43/5. [1 Personeelsleden die belast zijn met de bewaking op de CERIA-campus genieten een toelage voor nacht- of zondagprestaties volgens de in onderhavige onderafdeling vastgestelde voorwaarden en modaliteiten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-02-02/18, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 43/5/1. [1 Personeelsleden die belast zijn met de bewaking op de CERIA-campus genieten een gewaarborgd jaarlijks minimum basisloon van 18.001,55 euro]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2019-09-12/08, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art. 43/6. [1 Er wordt een toelage toegekend per gepresteerd uur tussen 22 uur en 4 uur of tussen 18 uur en 8 uur, voor zover deze eindigen om of na 22 uur of aanvatten om of vóór 4 uur.
   Het bedrag van deze toelage wordt vastgesteld op 2 euro en is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-02-02/18, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 43/7. [1 Voor zondagprestaties, wordt de toelage per gepresteerd uur vastgesteld op 1/1950e van het brutojaarloon.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-02-02/18, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 43/8. [1 De toelage voor nachtprestaties op zon- of feestdagen wordt gecumuleerd met de toelage voor zondagprestaties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-02-02/18, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 43/9. [1 De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-02-02/18, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Onderafdeling 6. [1 - Toelagen toegekend aan rekenplichtigen]1   ----------   (1)
Art. 43/10. [1Een jaarlijkse forfaitaire toelage van 900 euro wordt toegekend aan de centraliserende rekenplichtigen van de uitgaven, de centraliserende rekenplichtigen van de ontvangsten, de rekenplichtigen van de geschillen en de rekenplichtigen van de liggende gelden, de gewone rekenplichtigen en de buitengewone rekenplichtigen, alsook aan de rekenplichtigen van de dienst voor begroting, boekhouding en thesaurie van de bestuursdirectie voor budgettaire en vermogensrechtelijke zaken belast met de opstelling van de jaarlijkse algemene rekening van de Franse Gemeenschapscommissie, de geconsolideerde jaarrekening van de Brusselse Franstalige Entiteit en de controle van de beheerrekeningen van de gewone en buitengewone rekenplichtigen.    Als de voorwaarden voor toekenning van een toelage slechts gedurende één periode van het jaar vervuld zijn, wordt het bedrag ervan berekend naar rato van die periode van het jaar.    Aan de plaatsvervangende rekenplichtigen van de rekenplichtigen vermeld in het eerste lid wordt een toelage toegekend naar rato van de periode waarin zij hun functie daadwerkelijk hebben uitgeoefend.]1   ----------   (1)
Art. 43/11.[1 De toelagen bedoeld in artikel 43/10 worden maandelijks uitbetaald, tegelijk met de wedde. Het bedrag ervan wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.]1
  ----------
  (1)<BESL 2023-11-16/29, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-04-2023>

Art. 43/12.[1 Het maandelijks bedrag van de levensduurtepremie is op 46,38 euro vastgesteld. De levensduurtepremie is niet gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-03-01/27, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2012, wijziging vernietigd bij arrest van de Raad van State nr. 225.913 (2013-12-19/65, B.St. van 29-10-2014, p. 83068)>

Art. 43/13.[1 Wanneer het loon van een maand niet volledig verschuldigd is en in dertigsten wordt verdeeld, dan wordt het bedrag van de levensduurtepremie eveneens in dertigsten verdeeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-03-01/27, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2012, wijziging vernietigd bij arrest van de Raad van State nr. 225.913 (2013-12-19/65, B.St. van 29-10-2014, p. 83068)>

HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.44. (oud art. 34) <BESL 2003-05-08/30, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Het Lid van het College, onder wiens bevoegdheid de ambtenaar valt, regelt, na akkoord van het Lid van het College bevoegd voor het openbaar ambt, de bijzondere gevallen waarvoor het nodig is te verantwoorden dat deze bezoldigingsregeling, iets minder naar letter, maar wel steeds naar de geest zou moeten worden uitgevoerd.
  Er kan niet afgeweken worden van de artikelen 11 en 16.

Art.45. (oud art. 35) <BESL 2003-05-08/30, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Artikel 5, § 1, van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 juli 1991 houdende de administratieve en geldelijke bepalingen betreffende het administratiepersoneel van de Franse Gemeenschapscommissie wordt opgeheven op de dag waarop dit besluit in werking treedt.

Art.46. (oud art. 36) <BESL 2003-05-08/30, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1995.

Art.47. (oud art. 37) <BESL 2003-05-08/30, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Het Lid van het College belast met het Openbaar Ambt wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlagen.
Art. N1.[1 Bijlage I bij het besluit 2016/1756 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 13 april 1995 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van het College van de Franse Gemeenschapscommissie]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-11-2018, p. 87039)
  ----------
  (1)<BESL 2018-10-25/09, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<BESL 2024-07-04/24, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 29-09-2024>


Art. N2. (oude N3) Wedde- en geldelijke loopbaanfiche. (ingevoegd bij BESL 1999-03-04/37, art. 47, Inwerkingtreding : 01-01-1995>)
  (Fiche niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 27/03/1999, p. 10038 tot 10039)
  1. Referentieteksten :
  - 13 april 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende het statuut van de ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 13 april 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de uitoefening van een hogere functie in diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 13 april 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de loopbaan van de ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 13 april 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van het personeelsreglement van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 13 april 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van het geldelijk statuut van het personeel van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 9 mei 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de hiërarchische rangschikking van de graden die ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie kunnen bekleden;
  - 9 mei 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de weddeschalen van de ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 9 mei 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende de administratieve en geldelijke bepalingen betreffende bepaalde personeelsleden van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie die vastbenoemd zijn op 31 december 1994;
  - 9 mei 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende voorlopige regeling van de situatie van het personeel van de provincie Brabant dat is overgeheveld naar de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 9 mei 1995 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende voorlopige regeling van de situatie van het personeel van de diensten van de Franse Gemeenschapsregering dat is overgeheveld naar de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 21 november 1996 - Beslissing van het College van 21 november 1996 (punt 33,3 van de notulen van het College van 21.11.96);
  - 4 maart 1999 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van verschillende wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie.
  - 4 maart 1999 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de loopbaan van de ambtenaren en het personeelreglement van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  - 4 maart 1999 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de hiërarchische rangschikking van de graden die ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie kunnen bekleden;
  - 4 maart 1999 - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de weddeschalen van de ambtenaren van de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  II. Te vermelden in de wedde- en loopbaanfiche.
  1. Benaming van de graad, vermelding van het niveau en van de rang op de datum dat de wedde- en loopbaanfiche wordt ondertekend;
  2. Verwijzingen naar de toegepaste bepalingen of eventuele opmerkingen;
  3. Overheidssector of privé-sector;
  4. Vermelding van de periodes tijdens welke de ambtenaar zijn recht op verhoging van wedde of dienst of op bevordering verloren heeft, de reden en de verwijzing naar de toegepaste bepalingen;
  5. Evolutie van de baremaschalen sinds 1 januari 1995 of de datum van indiensttreding bij de Franse Gemeenschapscommissie tot op de datum dat de wedde- en geldelijke loopbaanfiche wordt ondertekend;
  6. Bladzijde van de wedde- en geldelijke loopbaanfiche voor de ambtenaren van de vroegere Franse Cultuurcommissie, voor diegenen die van de Franse Gemeenschap zijn overgeheveld en voor diegenen die aangeworven of benoemd zijn door de Franse Gemeenschapscommissie;
  7. Bladzijde van de wedde- en geldelijke loopbaanfiche voor de ambtenaren die zijn overgeheveld van de voormalige provincie Brabant;
  8. Evolutie van de baremaschaal van 1 januari 1995 tot 31 december 1996;
  9. (Handtekening door de leidend ambtenaar.) <BESL 2002-01-10/39, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2002>