27 APRIL 1995. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de samenstelling en de werking van de commissie ingesteld door artikel 2 van de wet d.d. 29 juni 1983 betreffende de leerplicht (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-08-1995 en tekstbijwerking tot 05-02-2018)
Art. 1-19
Artikel 1. De Commissie die door artikel 2 van de wet d.d. 29 juni 1983 betreffende de leerplicht werd ingesteld bij het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming en die hierna "de Commissie" wordt genoemd, bestaat uit de volgende werkende leden :
1° een voorzitter, gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs die het ambt van inspecteur-generaal uitoefenen, of onder de ambtenaren van het Ministerie die minstens het ambt van directeur uitoefenen;
2° drie ambtenaren die resp. de Algemene Directie Secundair Onderwijs, de Bestuursdirectie Buitengewoon Onderwijs en de Bestuursdirectie Onderwijs voor Sociale Promotie vertegenwoordigen;
3° een vertegenwoordiger van het Onderwijs van de Franse Gemeenschap;
4° een vertegenwoordiger van elke representatieve organisatie van de Inrichtende Machten van het secundair onderwijs (SEGEC, CPEONS, FELSI);
5° twee vertegenwoordigers van het "Institut de formation permanente des classes moyennes".
De Minister tot wiens bevoegdheid het Secundair Onderwijs behoort, hierna genoemd "de Minister", stelt de commissieleden aan.
Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervanger aangesteld die hem bij verhindering vervangt.
De in lid 1, 4° en 5° bedoelde leden worden op de voordracht van de instelling of de organisatie die zij vertegenwoordigen aangesteld. De in lid 1, 5° bedoelde leden worden zodanig aangesteld dat zowel de diensten van het instituut gelegen in het tweetalig Brussels Hoofdstedelijk Gewest als die gelegen in het Frans taalgebied vertegenwoordigd zijn.
Art.2. Het mandaat van de leden duurt drie jaar. Het mag hernieuwd worden. De leden blijven fungeren totdat hun opvolgers worden aangesteld.
Het mandaat van een lid neemt een einde :
1° bij ontslagneming;
2° bij zijn overlijden;
3° wanneer het lid tot het pensioen wordt toegelaten of de hoedanigheid verliest die, ingevolge artikel 1, lid 1, het mandaat rechtvaardigt.
Binnen twee maanden wordt in de vervanging voorzien van elk lid wiens mandaat voortijdig een einde heeft genomen. In dat geval beëindigt het nieuw lid het mandaat van het lid dat hij vervangt.
Art.3. Het secretariaat, dat onder het gezag van de voorzitter werkt, wordt door een te dien einde door de Minister aangestelde ambtenaar bij het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming waargenomen.
De secretaris is niet stemgerechtigd.
Art.4. § 1. De commissie beraadslaag wanneer twee derde van de werkende leden of plaatsvervangers aanwezig zijn.
Indien dit kworum niet bereikt is, wordt een nieuwe vergadering belegd. Deze mag beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden.
§ 2. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen der aanwezige leden. De onthoudingen worden niet in aanmerking genomen om de meerderheid te bepalen.
Art.5. De Commissie kan een huishoudelijk reglement opmaken.
Art.6. De Commissie vergadert op initiatief van haar voorzitter of op vraag van minstens twee leden.
Deze vraag vermeldt de punten die de leden op de agenda wensen te doen inschrijven en gaat gepaard met een verklarende nota.
Art.7. De voorzitter legt de vergaderingsdatum vast en maakt de agenda op.
Art.8. De Commissie zetelt met gesloten deuren.
Ze mag echter beslissen een of meer deskundigen aan te stellen en elke persoon te horen die haar kan voorlichten.
Art.9. De mandaten van de Commissieleden zijn onbezoldigd.
De Commissieleden genieten de terugbetaling van hun vervoerkosten onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van de diensten van de Gemeenschapsregering.
Voor de toepassing van lid 2 worden de Commissieleden die geen deel uitmaken van de diensten van de Gemeenschapsregering gelijkgesteld met de ambtenaren met de graad van directeur. De personen op wier medewerking een beroep wordt gedaan overeenkomstig artikel 8, worden onder dezelfde voorwaarden voor hun vervoerkosten vergoed.
Art.10. De door de werking van de Commissie en haar Secretariaat veroorzaakte uitgaven komen ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming.
Art.11. De aanvraag om erkenning van een opleiding wordt ingediend bij de commissievoorzitter per aangetekende brief of door eenvoudige afgifte tegen bewijs van ontvangst :
- Bij de aanvraag wordt een dossier gevoegd waarbij vastgesteld wordt :
1° dat de opleiding ten minste 360 u/jaar omvat wanneer ze gevolgd wordt voor het einde van het schooljaar tijdens welk de leerplichtige minderjarige zestien jaar wordt en ten minste 240 u/jaar wanneer ze gevolgd wordt tussen 1 juli van het jaar tijdens welk de leerplichtige de leeftijd van zestien jaar bereikt en het einde van het schooljaar in het jaar tijdens welk hij de leeftijd van 18 jaar bereikt;
2° dat de opleiding bijdraagt tot de opvoeding, alsmede tot de voorbereiding op de uitoefening van een beroep.
Bij dit dossier wordt een nota gevoegd die de Commissie voorlicht over :
a) de opleidingsprogramma's (eventueel theoretisch gedeelte en praktisch gedeelte, lesroosters en inhoud);
b) de bekwaamheid van de opleiders;
c) de lokalen en de uitrusting;
d) de certificatie- en opleidingswijze.
Art.12. De Commissie brengt een advies uit binnen een termijn van honderd twintig dagen te rekenen van de datum waarop ze de aanvraag ontvangt.
Het advies van de Commissie moet met redenen omkleed zijn.
Wanneer het advies niet eenstemmig wordt uitgebracht, mag het van de uiteenlopende meningen gewag maken.
Art.13. Elke erkende opleiding is het voorwerp van een jaarlijks verslag dat aan de Minister wordt gericht.
Dit verslag bevat een evaluatie van de werkzaamheden van het afgelopen jaar. Het preciseert of de opleiding gedurende het eerstvolgend. jaar zal worden voortgezet, overeenkomstig de elementen die als basis voor de toekenning van de erkenning hebben gediend. Zo het geval zich voordoet vermeld t het elke voorgenomen wijziging van een van die elementen.
Art.14. Ten einde het toezicht op het naleven van de erkenningscriteria mogelijk te maken, kan de Minister de Commissie gelasten, hem alle nodige inlichtingen, mee te delen.
De inrichters van de opleidingen worden ertoe gehouden elke door de Commissie gevraagde inrichting te verstrekken.
Art.15.De Regering kan op elk ogenblik en op eensluidend advies van de Commissie een einde maken aan de erkenning.
Alvorens een advies uit te brengen, deelt de commissie de organisator van opleidingen, [1 aangetekend schrijven]1, de bezwaren mee die tegen hem werden in aanmerking genomen.
Deze mededeling bevat bovendien de oproeping van de opleidingsorganisator tot een hoorzitting tijdens welke hij zijn aanmerkingen voor de commissie kan doen gelden. Hij word t ten vroegste acht kalenderdagen na de verzending van bedoelde oproepingsbrief gehoord.
De afwezigheid van de opleidingsorganisator op de hoorzitting belet de Regering niet de beslissing tot intrekking van de erkenning te nemen.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/10, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art.16.De lijst van de erkende opleidingen wordt in het Belgisch Statenbond bekendgemaakt.
Vanaf het schooljaar 1995 - 1996 heeft deze bekendmaking elk jaar voor de 15e juni voor het betrokken schooljaar plaats.
Deze lijst wordt overigens onverwijld ter kennis gebracht [1 van de Diensten van de Regering]1 belast met het toezicht op de leerplicht.
----------
(1)<BFG 2008-02-15/39, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.17. Het koninklijk besluit d.d. 13 augustus 1984 tot bepaling van de samenstelling en de werking van de commissie ingesteld door artikel 2 van de wet d.d. 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, wordt opgeheven.
Art.18. Dit besluit treedt op 1 april 1995 in werking.
Art. 19. De Minister tot wiens bevoegdheid Onderwijs behoort is belast met de uitvoering van dit besluit.