Details





Titel:

4 MEI 1995. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de jachtverloven en -vergunningen. (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-05-1995 en tekstbijwerking tot 21-08-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Het verlof.
Art. 3-11
HOOFDSTUK III. - De vergunning.
Art. 12-14
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepalingen.
Art. 15
HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen.
Art. 16
HOOFDSTUK VI. - Uitvoering.
Art. 17
HOOFDSTUK VII. - Inkrachttreding.
Art. 18



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1990027978 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. § 1. Het jachtverlof en de jachtvergunning bedoeld in artikelen 1 en 3 van het decreet van 28 juni 1990 betreffende het jachtverlof en de jachtvergunning worden uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
  Het jachtverlof en de jachtvergunning staan de jacht op alle wildsoorten toe.
  § 2. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  1° de Minister : de Minister tot wiens bevoegd heden de jacht behoort;
  2° de bevoegde ambtenaar : iedere ambtenaar met de hoogste graad, verantwoordelijk voor de overeenstemmende buitendienst van de Algemene Directie der Plaatselijke Besturen of zijn afgevaardigde;
  3° het verlof : het jachtverlof;
  4° de vergunning : de jachtvergunning.
  § 3. De woorden "jachtverlof" en "jachtwapenverlof" zijn gelijkwaardig.

Art.2.De tekst, de vorm en de validatiewijze van het verlof en de vergunning worden door de Minister bepaald.
  [1 ...]1. Vanaf 1 juni van elk jaar kan het verlof voor een nieuw jachtseizoen van een jaar worden geldig gemaakt overeenkomstig de bepalingen inzake afgifte van een nieuw verlof.
  Op het verlof en de vergunning moeten de foto en face en de handtekening van de titularis worden aangebracht. De foto moet ten minste 4 cm hoog bij 3,5 cm breed zijn met een hoofd van 1,5 à 2 cm. Op de jachtvergunning moet bovendien de handtekening van de titularis van het jachtverlof die de vergunning heeft aangevraagd, worden aangebracht.
  ----------
  (1)<BWG 2012-07-05/08, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2012>

HOOFDSTUK II. - Het verlof.
Art3. § 1. Het verlof wordt afgegeven door de bevoegde ambtenaar.
  § 2. De buitendienst die territoriaal bevoegd is voor de afgifte van een verlof is de dienst van de provincie waarin de woonplaats van de verlofaanvrager gelegen is.
  Wanneer de woonplaats van de aanvrager niet in het Waalse Gewest gelegen is mag hij zich wenden tot de buitendienst van zijn keuze.
  Nochtans, wanneer het af te geven verlof in het Duits opgesteld moet zijn, wordt het uitsluitend afgegeven door de buitendienst van Luik.
  § 3. De Minister kan een verlof afgeven aan de leden van de Koninklijke Familie, de diplomatieke en consulaire ambtenaren van buitenlandse nationaliteit die erkend zijn door een Minister, Lid van de federale Regering of van een Gewest- of Gemeenschapsregering, tot wiens bevoegd heden de buitenlandse betrekkingen behoren, voor zover zij in het bezit zijn van een verzekeringsgetuigschrift voor de wettelijke aansprakelijkheid inzake jacht voor het betrokken jachtseizoen.

Art.4.§ 1. Het verlof wordt slechts afgegeven door de bevoegde ambtenaar na overlegging van :
  1° een door het gemeentebestuur van de woonplaats van de aanvrager afgegeven getuigschrift van goed zedelijk gedrag, dat niet ouder dan twee maanden is :
  a) indien de aanvrager niet in het land verblijft of er sinds minder dan één jaar verblijft, wordt het getuigschrift evenwel vervangen door een attest betreffende zijn achtbaarheid, uitgaande van twee personen die in het Waalse Gewest wonen en houder zijn van een verlof dat er afgegeven werd;
  b) indien de aanvrager in België verblijft en geen staatsburger is van een Lidstaat van de Europese Unie, vraagt de bevoegde ambtenaar bovendien het advies van het bestuur der Openbare Veiligheid, tenzij het een vreemdeling betreft die bedoeld is in artikel 4, 1°, van het koninklijk besluit van 6 december 1955 betreffende het verblijf in België van zekere bevoorrechte vreemdelingen.
  In dat geval legt de aanvrager een uittreksel uit zijn persoonlijk strafregister voor dat hem door de Minister van Justitie wordt afgegeven. Dit uittreksel vervangt het getuigschrift van goed zedelijk gedrag of het attest betreffende zijn achtbaarheid;
  2° een geldig getuigschrift waaruit blijkt dat de aanvrager met goed gevolg een door het Waalse Gewest ingericht jachtexamen of de in de andere gewesten van België ingerichte gelijkaardige examens heeft afgelegd.
  Indien de betrokkene reeds houder is, voor het lopend jachtseizoen, van een verlof uitgereikt in een ander gewest van het Koninkrijk dat met of zonder examen behaald werd, legt hij dit verlof over in plaats van het getuigschrift.
  Het getuigschrift tot bevestiging van het slagen van het jachtexamen vervalt wanneer de houder :
  a) veroordeeld wordt voor een overtreding van de jachtwet [2 met uitzondering van het misdrijf voortvloeiend uit een overtreding van artikel 1quater van de jachtwet van 28 februari 1882 wanneer deze overtreding begaan in het kader van een jachtraad, het niet-naleven van een krachtens dit artikel vereiste afschotplan tot gevolg heeft]2, behalve indien de rechter hem vrijstelt van een nieuw jachtexamen;
  b) sinds meer dan tien opeenvolgende jaren, te rekenen van de afgifte van het getuigschrift of van het laatste jachtverlof, geen jachtverlof heeft verkregen;
  3° het in artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 juli 1963 tot instelling van de verplichte voor het bekomen van een jachtverlof of van een jachtvergunning;
  4° het stortings- of overschrijvingsbewijs van de in artikel 1, 2e lid van het decreet van 28 juni 1990 betreffende het jachtverlof en de jachtvergunning vastgestelde taks op een daartoe geopende rekening bij de kassier van het Waalse Gewest.
  § 2. De in vast verband benoemde personeelsleden van de afdeling Natuur en Bossen moeten geen geldig getuigschrift voorleggen dat bewijst dat zij met goed gevolg het jachtexamen hebben afgelegd, voor zover zij houder zijn van een diploma van ingenieur bij Waters en Bossen of van landbouwkundig ingenieur - groep of specialisatie waters en bossen - of van het bekwaamheidsgetuigschrift in bosbouwkunde afgegeven door een door de Regering aangestelde jury.
  § 3. [1 Het bewijs van het slagen van het volledig jachtexamen, overeenkomstig de van kracht zijnde wetgeving in Nederland, in het Groothertogdom Luxemburg [3 ...]3 of in Duitsland, of het bezit van een door deze Staten afgegeven geldig verlof, verkregen op voorlegging van een getuigschrift of op vrijstelling van het jachtexamen, wordt gelijkgesteld met voormeld getuigschrift.]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-11-09/36, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 06-12-2007>
  (2)<BWG 2010-11-25/11, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 20-12-2010>
  (3)<BWG 2023-05-17/06, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 31-08-2023>

Art.5. De Minister is belast met de voorbereiding en de inrichting van het jachtexamen en met de afgifte van het getuigschrift.
  Daartoe treft hij alle nodige maatregelen en bepaalt hij namelijk het examenprogramma, de samenstelling van de examencommissie, de deelnemingsvoorwaarden en de vereisten voor het slagen in het examen.
  De deelneming aan dit examen kan onderworpen worden aan de betaling van een inschrijvingsgeld waarvan het bedrag en de betalingswijze door de Regering worden vastgesteld.

Art.6. <BWG 1995-06-15/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1995> Er wordt geen verlof afgegeven aan :
  1° de hoofdbosbeambten, de bosbeambten, de door de gemeenten bezoldigde bos- en visserijwachters, alsmede de privé-jachtwachters.
  De bevoegde ambtenaar levert evenwel het verlof af aan die personen indien zij, vooraf en vrijwillig, de schriftelijke verbintenis aangaan er geen gebruik van te maken in hun ambtsgebied. Die verbintenis wordt vermeld op het verlof, met de aanduiding van het ambtsgebied van de belanghebbende.
  Onder ambtsgebied dient te worden verstaan :
  a) wat de hoofdbosbeambten en de bosbeambten betreft : het grondgebied van de ganse brigade waar zij aangesteld zijn;
  b) wat de door de gemeenten bezoldigde bos- en visserijwachters betreft : het grondgebied van de gemeente(n) waar zij bevoegd zijn;
  c) wat de privé-jachtwachters betreft : het grondgebied waar zij bevoegd zijn.
  2° diegenen die ontzet of vervallen verklaard zijn van het recht om wapens te dragen;
  3° diegenen die het in artikel 4, § 1, 2°, bedoelde getuigschrift niet kunnen voorleggen en die, krachtens artikel 4, § 2 of artikel 15, niet ontslagen zijn van de voorlegging van dit getuigschrift, alsook diegenen die het in artikel 4, § 3, bedoelde bewijs niet kunnen voorleggen;
  4° diegenen die niet ten volle 18 jaar oud zijn op de dag van de aanvraag van het verlof;
  5° diegenen die een verlof of vergunning frauduleus bekomen hebben.

Art.7.Ongeacht het bepaalde inzake het jachtexamen moet de bevoegde ambtenaar het verlof weigeren :
  1° aan diegenen die veroordeeld zijn geweest :
  a) wegens een jachtmisdrijf [1 met uitzondering van het misdrijf voortvloeiend uit een overtreding van artikel 1quater van de jachtwet van 28 februari 1882 wanneer deze overtreding begaan in het kader van een jachtraad, het niet-naleven van een krachtens dit artikel vereiste afschotplan tot gevolg heeft]1;
  b) wegens enig misdrijf met daden van geweld of wederspannigheid;
  c) wegens inbreuk op de bepalingen van artikelen 418, 419 en 420 van het Strafwetboek tijdens het jagen;
  d) wegens inbreuk op de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie;
  e) wegens diefstal, bankroet, misbruik van vertrouwen of oplichting;
  2° aan diegenen die ingevolge een veroordeling ontzet zijn van één der rechten opgesomd in artikel 31, 1° tot 5°, van het Strafwetboek;
  3° onverminderd het bepaalde in artikel 6, 2°, aan diegenen die geheel of ten dele vervallen verklaard zijn van de rechten opgesomd in artikel 123sexies van het Strafwetboek;
  4° aan de personen bedoeld in artikel 6, 1°, die de door hen aangegane verbintenis niet hebben nageleefd.
  ----------
  (1)<BWG 2010-11-25/11, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 20-12-2010>

Art.8. Onverminderd de bepalingen betreffende het jachtexamen kan de bevoegde ambtenaar het verlof weigeren aan diegenen wier slecht gedrag, geestestoestand of vorig gedrag lveronderstellen dat zij een slecht gebruik van hun wapens zullen maken.

Art.9. § 1. Indien de bevoegde ambtenaar geweigerd heeft een verlof af te geven, kan een beroep ingediend worden bij de Minister binnen een termijn van dertig dagen vanaf de schriftelijke kennisgeving van de weigering.
  De Minister raadpleegt de procureur-generaal of de procureur des Konings van de rechtbank die de veroordeling uitgesproken heeft waarbij de weigering gerechtvaardigd is.
  Indien er geen advies gegeven wordt binnen twee maanden kan de Minister geldig beslissen.
  Indien de Minister geen beslissing neemt binnen vier maanden te rekenen vanaf de indieningsdatum van het beroep wordt dit beschouwd als ingewilligd.
  § 2. Wordt het beroep ingewilligd, dan kunnen de redenen waarop de weigering gegrond was niet meer in aanmerking worden genomen bij de beslissing over een volgende verlofaanvraag, ongeacht de juridische aard van deze redenen.

Art.10. De hoofden van de parketten geven maandelijks aan de Minister of aan de bevoegde ambtenaren de nodige aanduidingen betreffende alle veroordelingen die uitgesproken ziten laste van de in hun ambtsgebied of arrondissement wonende personen.

Art.11. § 1. Wanneer een verlof ten gevolge van bedriegelijke handelingen is afgegeven of wanneer de houder van een verlof in de toestand aangehaald in artikel 6, 2°, verkeerveroordeeld werd wegens een in artikel 7 bedoelde inbreuk, trekt de bevoegde ambtenaar het verlof in.
  § 2. Wanneer een in artikel 6, 1°, bedoelde persoon zijn verbintenis niet nageleefd heeft, trekt de bevoegde ambtenaar het verlof in. Hij brengt dit ter kennis van de overheid onder wie de zijn committent disciplinair ressorteert.
  § 3. Wanneer een persoon verkeert in een van de in artikel 8 bedoelde gevallen kan de bevoegde ambtenaar het verlof intrekken.
  § 4. Bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs stelt de bevoegde ambtenaar de belanghebbende in kennis van zijn beslissing het verlof in te trekken.
  Het verlof moet binnen acht dagen na de kennisgeving aan de bevoegde ambtenaar terug ingediend worden.
  Een afschrift van de intrekkingsbeslissing wordt aan de Minister, alsmede aan het hoofd van de territoriaal gezien bevoegde politie overgemaakt.
  § 5. Tegen de intrekkingsbeslissing van de bevoegde ambtenaar staat beroep open bij de Minister.
  Hij kan de teruggave van het verlof bevelen nadat hij de bevoegde ambtenaar gehoord heeft.
  Indien de Minister geen beslissing neemt binnen vier maanden te rekenen vanaf de indieningsdatum van het beroep wordt dit beschouwd als ingewilligd.

HOOFDSTUK III. - De vergunning.
Art.12. De titularis van een in het Waalse Gewest afgegeven verlof, geldig voor het lopend jachtseizoen, kan een vergunning bekomen voor zijn niet in dit gewest wonende genoddoor zich te wenden tot de bevoegde ambtenaar die zijn verlof heeft afgegeven.
  Om in aanmerking te worden genomen, moet bij elke vergunningaanvraag worden gevoegd :
  1° een foto van de genodigde en face van ten minste 4 cm hoog bij 3,5 cm breed en met een hoofd van 1,5 à 2 cm;
  2° een kopie van het verlof afgegeven in het land waar de genodigde woont of vanwaar hij komt en dat geldig is voor het lopend jachtseizoen;
  3° het in artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 juli 1963 tot instelling van de verplichte voor het bekomen van een jachtverlof of van een jachtvergunning;
  4° het stortings- of overschrijvingsbewijs van de in artikel 3, 2e lid van het decreet van 28 juni 1990 betreffende het jachtverlof en de jachtvergunning vastgestelde taks op een daartoe geopende rekening bij de kassier van het Waalse Gewest.
  § 2. Indien de genodigde in één der twee andere gewesten van het Koninkrijk woont, geeft de gastheer aan de bevoegde ambtenaar de kopie van het voor het lopend jachtseizoen geldig jachtverlof, afgegeven in een ander gewest en voor eensluidend verklaard door de burgemeester van de woonplaats van de genodigde.
  Deze kopie vervangt de dokumenten bedoeld in §§ 1, 2 en 3 van dit artikel.
  § 3. De genodigde wordt vrijgesteld van de voorlegging van het in §§ 1 en 2 bedoelde dokument indien zijn land van herkomst of het land waar hij woont geen verlof afgeeft.

Art.13. De vergunning vermeldt onder meer :
  a) de naam, de voornaam en de verblijfplaats van de houder van de vergunning;
  b) de naam, de voornaam en de woonplaats van de houder van het verlof die de vergunning heeft aangevraagd, alsook het nummer van zijn verlof;
  c) haar geldigheidsperiode;
  d) de gemeenten op het grondgebied van welke de vergunning gebruikt zal worden.

Art.14. Binnen acht dagen na haar vervaldatum moet de aanvrager of de genodigde de vergunning terug bezorgen aan de bevoegde ambtenaar die ze afgegeven heeft.
  Indien dit voorschrift niet nagekomen wordt, kan de bevoegde ambtenaar het verlof van de aanvrager intrekken bij een met redenen omklede beslissing. De intrekking geschiedt zoals voorzien bij artikel 11, § 4.

HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepalingen.
Art.15.§ 1. 1° het bekomen van een regelmatig verlof in België of in een der gewesten van het Koninkrijk tussen 1 juli 1985 en 30 juni 1995;
  2° het slagen van een officieel jachtexamen in België of in een der gewesten van het Koninkrijk tussen 1 juli 1985 en 30 juni 1995;
  3° het bekomen van een op 1 oktober 1994 geldige vergunning voor de jacht met roofvogel uitgereikt bij toepassing van het ministerieel besluit van 25 maart 1985 tot regeling van het houden, het vervoer en het vangen voor de roofjacht in het Waalse Gewest worden gelijkgesteld met het bekomen van het getuigschrift in artikel 4, § 1, 2°, 1e lid.
  Deze gelijkstellingen zijn niet meer toepasselijk indien de gerechtigde :
  1° sindsdien veroordeeld werd wegens een inbreuk op de jachtwet [1 met uitzondering van het misdrijf voortvloeiend uit een overtreding van artikel 1quater van de jachtwet van 28 februari 1882 wanneer deze overtreding begaan in het kader van een jachtraad, het niet-naleven van een krachtens dit artikel vereiste afschotplan tot gevolg heeft]1, behalve indien de rechter hem vrijgesteld heeft van een nieuw jachtexamen;
  2° geen verlof verkregen heeft sinds tien opeenvolgende jachtseizoenen van 1 juli 1985 af of sinds de afgifte van het laatste verlof.
  § 2. Het behoort de belanghebbenden te bewijzen dat zij wel tot een van de gevallen behoren die bedoeld zijn in § 1, punten 1, 2 of 3.
  ----------
  (1)<BWG 2010-11-25/11, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 20-12-2010>

HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen.
Art.16. Het besluit van de Executieve van 11 juli 1990 betreffende het jachtverlof en de jachtvergunning wordt opgeheven.

HOOFDSTUK VI. - Uitvoering.
Art.17. De Minister tot wiens bevoegdheden de Plaatselijke Besturen behoren en de Minister tot wiens bevoegdheden de Jacht behoort zijn belast met de uitvoering van dit besl

HOOFDSTUK VII. - Inkrachttreding.
Art. 18. Dit besluit heeft uitwerking op 1 juni 1995.
  Namen, 4 mei 1995.
  De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, KMO's, Externe Betrekkingen en Toerisme,
  R. COLLIGNON
  De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Begroting,
  B. ANSELME
  De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw,
  G. LUTGEN