Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

14 MAART 1995. - Ministerieel besluit betreffende de toekenning van een steun voor de realisatie van demonstratieprojecten met betrekking tot de toepassing van landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2009-05-14/19, art. 2, 26°, 002; Inwerkingtreding : 22-06-2009) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-04-1995 en tekstbijwerking tot 12-06-2009)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Oprichting van het Comité.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Waarnemings- en waarschuwingsdiensten voor de plantenteelten.
Art. 3-8
HOOFDSTUK IV. - Demonstratieprojecten voor het uittesten van produktiemethoden met verminderd gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
Art. 9-13
HOOFDSTUK V. - Demonstratieprojecten in de biologische landbouw.
Art. 14-17
HOOFDSTUK VI. - Andere demonstratieprojecten.
Art. 18
HOOFDSTUK VII. - Uitbetaling van de steun.
Art. 19
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art. 20-22
BIJLAGE.
Art. N, 1N, 2N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2009202469 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1. Verordening : de Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer;
  2. Minister : de Minister van de federale regering, bevoegd voor Landbouw.
  3. Inspecteur-generaal : het hoofd van de diensten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, belast met de voorlichting over en de verspreiding van de resultaten van het landbouwkundig onderzoek;
  4. Lastenboek : het geheel van bepalingen bedoeld in bijlage I van dit besluit volgens hetwelk de demonstratieprojecten dienen te verlopen;
  5. Comité : het comité opgericht door de Minister van Landbouw, zoals voorzien in artikel 2 van dit besluit.

HOOFDSTUK II. - Oprichting van het Comité.
Art.2. § 1. De Minister van Landbouw richt een Comité op met de bevoegdheid :
  - adviezen uit te brengen inzake de ingediende projecten en criteria ter beoordeling ervan voor te stellen;
  - de normen vast te stellen die gedurende en op het einde van de demonstratieprojecten moeten gehaald worden;
  - de hoofdlijnen vast te stellen van de werkwijze van de projecten;
  - het goede verloop van alle projecten te verzekeren en te kontroleren;
  - de tussentijdse en eindrapporten te evalueren;
  - een centrale gegevensbank aan te duiden waaraan de eindresultaten van de projecten dienen overgemaakt te worden;
  - de laboratoria voor het uitvoeren van de in het kader van dit besluit vereiste analyses aan te duiden en te kontroleren.
  § 2. De leden van het Comité, bestaande uit ambtenaren van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, worden door de Minister aangeduid voor een periode van vijf jaar.
  § 3. Het Comité wordt als volgt samengesteld :
  - de Inspecteur-Generaal, die het Comité voorzit;
  - een ambtenaar van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gembloux van het Bestuur Onderzoek en Ontwikkeling;
  - een ambtenaar van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gent van het Bestuur Onderzoek en Ontwikkeling;
  - twee ambtenaren van de diensten, belast met de voorlichting in de sectoren landbouw en tuinbouw;
  - een ambtenaar van de dienst Inspectie van de Grondstoffen;
  - een ambtenaar van de dienst belast met de fytosanitaire controle van planten en plantaardige produkten;
  - een ambtenaar van de dienst Integratiepolitiek, belast met de contacten met de Europese Commissie.
  § 4. Voor specifieke problemen kan de voorzitter bijkomende experten uitnodigen om deel te nemen aan de werkzaamheden van het Comité, ten raadgevende titel.

HOOFDSTUK III. - Waarnemings- en waarschuwingsdiensten voor de plantenteelten.
Art.3. Mits naleving van de voorwaarden bepaald in de verorde- ning en in dit besluit kunnen waarnemings- en waarschuwingsdiensten in aanmerking komen voor de in de verordening voorziene steun voor de realisatie van demonstratieprojecten die een verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beogen.

Art.4. De Minister keurt binnen het kader van de voorziene begrotingskredieten en binnen de door de Europese Commissie goedgekeurde kostenraming en op basis van het advies van het Comité en op basis van de voorgestelde criteria de ingediende projecten goed.

Art.5. Eén of meerdere technische werkgroepen, voorgezeten door de ingenieur verantwoordelijk voor de gewasbescherming in de betrokken sectoren worden opgericht. De technische werkgroepen zijn ermee belast het programma op technisch vlak uit te werken.

Art.6. De waarnemings- en waarschuwingsdiensten dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen :
  1° een rechtspersoonlijkheid hebben;
  2° over een ervaring inzake gewasbescherming beschikken van minstens 3 jaar;
  3° beschikken over een wetenschappelijk onderlegde en technische staf die kan instaan voor de dagelijkse werking van de waarnemings- en waarschuwingsdienst;
  4° beschikken over de nodige financiële middelen voor de prefinanciering van de te verhalen kosten.

Art.7. De dagelijkse werking van een waarnemings- en waarschuwingsdienst omvat ondermeer :
  a) het verzamelen van klimatologische en biologische gegevens en de interpretatie ervan;
  b) in voorkomend geval, het verspreiden van waarschuwingsberichten;
  c) de sensibilisering van de landbouwers en tuinders;
  d) het aanleggen van referentiepercelen;
  e) het organiseren van informatie- en studievergaderingen en van veldbezoeken.

Art.8. Alle landbouwers en tuinders die het gewas telen waarvoor een waarschuwingsdienst werd opgericht kunnen van deze dienst gebruik maken.

HOOFDSTUK IV. - Demonstratieprojecten voor het uittesten van produktiemethoden met verminderd gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
Art.9. § 1. Mits naleving van de voorwaarden bepaald in de verordening, in dit besluit en in het lastenboek opgenomen in bijlage, kunnen coördinerende organisaties in aanmerking komen voor de in de verordening voorziene steun ter dekking van de onkosten verbonden aan de realisatie van demonstratieprojecten voor het uittesten van produktiemethoden waarbij een ecologisch verantwoord gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen wordt nagestreefd.
  § 2. Coördinerende organisaties kunnen bij het Ministerie van Middenstand en Landbouw, Bestuur Onderzoek en Ontwikkeling dergelijke demonstratieprojecten indienen. Om in aanmerking te komen moeten de demonstratieprojecten worden ingediend voor 1 juli 1995. Elk demonstratieproject duurt 3 jaar en het ingediende project moet de kostenraming per jaar bevatten. Voor de realisatie van deze demonstratieprojecten kunnen de coördinerende organisaties samenwerken met andere instellingen en land- of tuinbouwbedrijven.

Art.10. § 1. De in artikel 9 bedoelde produktiemethoden behelzen :
  1. het gebruik van stikstofmeststoffen, gebaseerd op een stikstof-restwaarde;
  2. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in functie van een gewasschadedrempel en rekening houdend met de volgende principes :
  1° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die schadelijk zijn voor de natuurlijke vijanden van de parasieten dient vermeden te worden;
  2° het aantal behandelingen dient verminderd en zoveel mogelijk vervangen te worden door andere beschermingstechnieken.
  § 2. Ieder demonstratieproject dient zowel een bemestingsproef (stikstof) als een gewasbeschermingsproef te omvatten en kan voor meerdere teelten, op meerdere percelen en bij verschillende proefnemers worden opgezet.

Art.11. De coördinerende organisaties die in dit kader een demonstratieproject wensen te realiseren, dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen :
  1° een rechtspersoonlijkheid hebben;
  2° over een ervaring inzake proefveldwerking beschikken van minstens 3 jaar;
  3° beschikken over een wetenschappelijk onderlegde en technische staf die kan instaan voor het opmaken, het begeleiden en het afronden van een proefveldprogramma;
  4° beschikken over de nodige financiële middelen voor de prefinanciering van de te verhalen kosten;
  5° zich ertoe verbinden :
  - de nodige tussentijdse en eindrapporten op te stellen ten behoeve van de subsidiërende overheid;
  - meewerken aan de organisatie van voorlichtingsactiviteiten;
  - de resultaten aan een nog te bepalen organisatie of centrum overmaken met het oog op de samenstelling van een centrale gegevensbank.

Art.12. Mits voorlegging van de nodige bewijsstukken komen de volgende onkosten in aanmerking voor de betoelaging :
  - de personeelskosten voor zover het om personeelsleden gaat die specifiek voor dit project worden ingezet;
  - de kosten voor de aanleg en het beheer van de proefvelden;
  - de werkingskosten van de begeleidende organisatie, noodzakelijk voor het goede verloop van het project : extra huur, verplaatsingskosten, documentatie, voorlichting en administratie;
  - de kosten voor staalname, analyse en controle;
  - de vergoeding aan de land- en tuinbouwbedrijfshoofden voor de verminderde opbrengst op de betrokken proefvelden.

Art.13. De Minister keurt binnen het kader van de voorziene begrotingskredieten en binnen de door de Europese Commissie goedgekeurde kostenraming en op voorstel van het Comité de ingediende demonstratieprojecten goed. De Inspecteur-generaal oefent toezicht uit op de coördinerende organisaties en kijkt de rekeningen na. De coördinerende organisaties moeten op verzoek van de Inspecteur-generaal alle informatie verstrekken en alle dokumenten voorleggen in verband met deze demonstratieprojecten.

HOOFDSTUK V. - Demonstratieprojecten in de biologische landbouw.
Art.14. § 1. Mits naleving van de voorwaarden bepaald in de verordening en in dit besluit kunnen organisaties met voldoende ondervinding op het gebied van voorlichting in de biologische landbouw, in aanmerking komen voor de in de verordening voorziene steun ter dekking van de onkosten verbonden aan het opzetten van demonstratie- en sensibilisatieprojecten in de biologische landbouw.
  § 2. Deze organisaties dienen bovendien aan de volgende voorwaarden te voldoen :
  1° een rechtspersoonlijkheid hebben;
  2° beschikken over de nodige financiële middelen voor de prefinanciering van de te verhalen kosten;
  3° zich ertoe verbinden de nodige tussentijdse en eindrapporten op te stellen ten behoeve van de subsidiërende overheid.

Art.15. Om in aanmerking te komen voor de in artikel 14 bedoelde steun dienen de demonstratie- en sensibilisatieprojecten in de biologische landbouw ten minste op de volgende elementen betrekking te hebben :
  - de opvolging van bedrijven die ervaring hebben in de biologische teelt van planten en die uitgekozen werden als demonstratiecentra;
  - het samenstellen en het verspreiden van documenten over deze bedrijven (technische rapporten, artikels...);
  - de organisatie van diverse activiteiten (bezoeken, opendeurdagen, technische demonstraties, conferenties, colloquia,...).

Art.16. Met het oog op het verkrijgen van de in artikel 14 bedoelde steun dienen de voorlichtingsorganisaties :
  1° voor 1 maart van elk jaar een programma voor te leggen met een gedetailleerde kostenraming;
  2° voor 31 december van elk jaar een tussentijds rapport op te stellen en op het einde van het vijfde jaar een eindrapport;
  3° jaarlijks een gedetailleerde afrekening te maken met de gedane kosten.

Art.17. § 1. De Minister keurt binnen het kader van de voorziene begrotingskredieten en binnen de door de Europese Commissie goedgekeurde kostenraming en op voorstel van het Comité de voorgelegde projecten goed.
  § 2. De Inspecteur-Generaal oefent toezicht uit op de voorlichtingsorganisaties, en kijkt de rekeningen na. De voorlichtingsorganisaties moeten op verzoek van de Inspecteur-Generaal alle informatie verstrekken en alle dokumenten voorleggen in verband met deze demonstratieprojecten.

HOOFDSTUK VI. - Andere demonstratieprojecten.
Art.18. Binnen het kader van de voorziene begrotingskredieten, onder de voorwaarden vermeld in de verordening en onder de door de Minister op voorstel van het Comité te bepalen voorwaarden, kunnen andere demonstratieprojecten voor de in de verordening bedoelde steun in aanmerking komen.

HOOFDSTUK VII. - Uitbetaling van de steun.
Art.19. § 1. De bewijsstukken mogen ingediend worden op 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van elk werkjaar en dit voor zover er voor betoelaging in aanmerking komende kosten gemaakt werden.
  § 2. De uitbetalingen van de steun worden verricht door een betaalorgaan uit hoofde van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie en Garantie Fonds.
  § 3. De uitbetalingen van de steun voor de gemaakte onkosten worden uitgevoerd na de goedkeuring door de Inspecteur-Generaal van de ingediende bewijsstukken.

HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art.20. Onder voorbehoud van andere bepalingen kunnen nieuwe projecten worden ingediend tot 31 december 1998 en wordt de in de verordening voorziene steun toegekend gedurende vijf jaar.

Art.21. Elke verklaring die na controle geheel of gedeeltelijk vals zou blijken te zijn, evenals elke niet nagekomen verbintenis, brengt stopzetting van betaling van de steun en terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde sommen met zich mee. Het bedrag van de terug te betalen bedragen wordt, in voorkomend geval, vermeerderd met de wettelijke intrest met ingang van de datum van hun betaling en zonder aanmaning.

Art.22. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994.

BIJLAGE.
Art. N. Bijlage I. Lastenboek voor het verloop van de demonstratieprojecten.

Art. 1N. A. Proefopzet "vermindering van stikstofbemesting". 1. Per proefperceel worden voor de aanvang van het eerste teeltseizoen volgende gegevens verzameld :
  a) in verband met de voorafgaande teelten en de bemesting :
  - sedert wanneer de geplande teelt voor het laatst op het perceel werd verbouwd;
  - jaartal, aard en hoeveelheid van de laatste bekalking;
  - soort en hoeveelheden dierlijke mest die de laatste 3 jaren werden toegediend;
  - verbouwde teelten gedurende de laatste 3 jaar;
  - andere relevante gegevens nodig voor het opstellen van een goed teeltplan.
  b) op basis van een bodemstaal van de bouwvoor : bepaling van de reserve aan Kalium, Fosfor, Magnesium, Calcium, Natrium, van het percentage Koolstof, Humus en van de pH;
  c) de bepaling van de minerale stikstof (N) via een bodemstaal van het profiel van 0 tot 90 cm diepte, in lagen van 30 cm (staalname in het voorjaar : januari-maart).
  2. Op basis van de verzamelde gegevens (a, b) wordt een algemeen bemestingsadvies opgesteld. Op basis van de N-analyse (c) en de gegevens uit (a) wordt, op basis van een erkende N-adviesmethode, een N-bemestingsadvies opgesteld. De bemestingsadviezen worden opgesteld zowel met het oog op het bereiken van de vastgelegde Nrestwaarde (hoeveelheid minerale N in het bodemprofiel na de oogst) als voor het onderzoeken van het effect van een verminderde bemesting op de produktie. De uitvoering van de bodemanalyses en het opstellen van de bemestingsadviezen gebeuren door een door het Comité aangeduid laboratorium.
  3. De N-restwaarde vastgelegd voor het N-bemestingsadvies, bedraagt maximum 50 kg nitraat stikstof per ha in het bodemprofiel in de laag van 0 tot 60 cm. Het proefopzet moet zodanig zijn dat deze waarde in principe kan worden gehaald op het einde van het derde proefjaar. Indien nodig kan de waarde van 50 kg nitraat-N/ha in de loop van de proefperiode worden aangepast en eventueel gedifferentieerd volgens het bodemtype.
  4. De proefnemer volgt de bemestingsadviezen strikt op. Indien hij dierlijke mest gebruikt, dient dit te gebeuren op een wijze die verenigbaar is met de eisen inzake milieubescherming. Van alle gebruikte dierlijke mest wordt een analyse uitgevoerd door een door het Comité aangeduid laboratorium.
  5. Na de oogst, binnen een termijn vastgesteld in het proefopzet, wordt een bodemstaal genomen ter bepaling van de minerale stikstof. Het resultaat hiervan wordt vergeleken met de resultaten van getuigepercelen in officiële onderzoekscentra.
  6. Voor de aanvang van elk volgend teeltseizoen wordt een bodemstaal (profiel 0 - 90 cm) genomen voor een N-analyse, en wordt een N-bemestingsadvies opgesteld.
  7. Na de laatste teelt wordt opnieuw een bodemstaal genomen van de bouwvoor.
  8. Voorafgaandelijk wordt door de coördinerende organisatie een laboratorium voorgesteld dat aan de volgende voorwaarden dient te voldoen :
  a) de staalnamen organiseren met door het laboratorium erkende staalnemers;
  b) de analyses in het eigen laboratorium uitvoeren volgens vooraf opgegeven en door het comité goedgekeurde procedures;
  c) voor de bemestingsadviezen rekening houden met de door het comité vooropgestelde normen;
  d) geen binding hebben niet enige rechtstreeks of onrechtstreeks belanghebbende partij zoals meststoffenproducenten en -verdelers, noch werken in onderaanneming door derden laten uitvoeren;
  e) deelnemen aan eventueel door het comité opgelegde ringtesten.

Art. 2N. B. Proefopzet "vermindering van gewasbeschermingsmiddelen".
  De coördinerende organisatie stelt per teeltproef en per perceel een lastenboek voor de gewasbescherming op met de volgende gegevens :
  1. de te bestrijden ziektes en/of plagen en onkruiden;
  2. een lijst met bestrijdingsmiddelen die ingezet kunnen worden, rekening houdend met de doelstellingen;
  3. de te gebruiken technieken of specifieke toepassingswijze;
  4. het bijhouden van een register met volgende gegevens :
  - toepassingstijdstip;
  - reden van de toepassing;
  - waargenomen teeltschade;
  - type bestrijdingsmiddel;
  - gebruikte hoeveelheid;
  - resultaat van de behandeling;
  - technische gegevens van het gebruikte spuittoestel.
  Voor elke uitgevoerde behandeling wordt tevens het advies vermeld van de betrokken waarnemings- en waarschuwingsdienst;
  5. de uit te voeren residu-analyses :
  - van het geoogst materiaal;
  - van de bodem.
  Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 14 maart 1995.
  De Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Landbouw,
  A. BOURGEOIS