17 FEBRUARI 1995. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
Art. 1-4
Artikel 1. In artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968, houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, wordt § 3 vervangen door de volgende bepaling :
" § 3. 1. a) De Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen, gewijzigd door de Richtlijnen 91/441/EEG van de Raad van 26 juni 1991 en 93/59/EEG van de Raad van 28 juni 1993, wordt verplicht op de data vermeld in artikel 2, punten 2 en 3, van de Richtlijn 91/441/EEG en in de Richtlijn 93/59/EEG.
b) Het bewijs dat een type voertuig voldoet aan de hogervermelde richtlijn, moet worden geleverd door de voorlegging van de bijlage aan het EEG-goedkeuringsformulier zoals voorzien in bijlage IX bij hogervermelde richtlijn.
c) De geldigheid van de processen-verbaal van goedkeuring zal beperkt worden tot 28 februari 1995 indien de constructeur of zijn mandataris, aan de hand van het in punt b bedoelde document, voor die datum het bewijs niet heeft geleverd dat ze aan de hogervermelde richtlijn voldoen.
d) Het in punt b bedoelde document kan worden bekomen bij het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur, Dienst Wegverkeer, Technische Directie, Wetstraat 155, te 1040 Brussel, op basis van beproevingen uitgevoerd door het Laboratorium voor Petroleum Produkten, Motoren en Voertuigen, Renaissancelaan 30, te 1040 Brussel.
2.
a) De Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen, laatstelijk gewijzigd door de Richtlijn 91/542/EEG van 1 oktober 1991, wordt verplicht op de data vermeld in artikel 2, punten 2 en 4, van de Richtlijn 91/542/EEG.
b) Het bewijs dat een type voertuig voldoet aan de hogervermelde richtlijn moet worden geleverd door de voorlegging van de bijlage bij het EEG-goedkeurigsformulier, zoals voorzien in bijlage VIII bij de hogervermelde richtlijn.
c) De geldigheid van de processen-verbaal van goedkeuring zal beperkt worden tot 28 februari 1995 en tot 30 september 1996 indien de constructeur of zijn mandataris voor die data het bewijs niet levert, aan de hand van het in punt b bedoelde document, dat ze voldoen aan respectievelijk regel A en regel B van punt 6.2.1. van bijlage I bij hogervermelde richtlijn.
d) Het in punt b bedoelde document kan worden bekomen bij het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur, Dienst Wegverkeer, Technische Directie, Wetstraat 155, te 1040 Brussel, op basis van beproevingen uitgevoerd door het Laboratorium voor Petroleum Produkten, Motoren en Voertuigen, Renaissancelaan 30, te 1040 Brussel. ".
Art.2. Artikel 77 van hetzelfde besluit, opgeheven door het koninklijk besluit van 13 september 1985, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
" Artikel 77. Snelheidsbegrenzer.
1.1. De voertuigen van de categorie M3 met een maximale toegelaten massa hoger dan 10 000 kg moeten uitgerust zijn met een snelheidsbegrenzer die op een maximale snelheid van 100 km/u. is afgesteld.
1.2. De voertuigen van de categorie N3 moeten uitgerust zijn met een snelheidsbegrenzer die zodanig is afgesteld dat de maximale snelheid niet meer dan 90 km/u. kan bedragen. Gelet op de bij de huidige stand van de technologie bestaande technische tolerantie tussen de afstelwaarde en de werkende snelheid, moet deze begrenzer op de snelheid van 85 km/u. worden afgesteld.
2. De voertuigen moeten hiertoe :
- ofwel gedekt zijn door een goedkeuringsformulier volgens bijlage II, aanhangsel 2, bij de Richtlijn 92/24/EEG betreffende snelheidsbegrenzers of soortgelijke begrenzingssystemen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen;
- ofwel uitgerust zijn met een snelheidsbegrenzer die goedgekeurd is als technische eenheid volgens bijlage II, aanhangsel 4, bij voornoemde Richtlijn 92/24/EEG en geïnstalleerd overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn.
3.1. De punten 1 en 2 zijn onmiddellijk van toepassing op de voertuigen als nieuw in dienst gesteld vanaf 1 januari 1988.
3.2. Bij de voertuigen, in dienst gesteld tussen 1 januari 1988 en 31 december 1993 en die vóór 1 januari 1994 reeds met een snelheidsbegrenzer zijn uitgerust, moet de snelheidsbegrenzer enkel voldoen aan punten 7 en 8 van de bijlage I bij de hogervermelde Richtlijn 92/24/EEG.
De snelheidsbegrenzer dient in dit geval te worden ingesteld op de in punt 1 vermelde snelheden en verzegeld door een erkende installateur.
4. Zijn vrijgesteld van de in punt 1 voorgeschreven snelheidsbegrenzer de voertuigen :
- die worden gebruikt door de landsverdediging, de burgerbescherming, de brandweer en andere nooddiensten, alsmede de openbare ordediensten;
- die door de aard van hun constructie de in punt 1 vermelde snelheden niet kunnen overschrijden;
- die worden gebruikt voor wetenschappelijke proefnemingen op de weg;
- die voor openbare diensten in uitsluitend stadsgebieden worden gebruikt.
5. Erkenning als installateur van snelheidsbegrenzers.
5.1. Het inbouwen van een als technische eenheid goedgekeurde snelheidsbegrenzer in een voertuig alsmede het instellen van de maximale snelheid van een voertuig, als dusdanig goedgekeurd volgens de hogervermelde Richtlijn 92/24/EEG, moet gebeuren door een erkende installateur.
5.2. Om te worden erkend als installateur moet de aanvrager aan volgende voorwaarden voldoen :
- erkend zijn als installateur van tachograafinstallaties zoals voorzien in artikel 6 van het koninklijk besluit van 13 juli 1984, houdende uitvoering van de Verordening (EE) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985, betreffende de invoering van een controleapparaat bij het wegvervoer;
- het bewijs leveren dat hijzelf of tenminste één door hem aangewezen personeelslid een opleiding heeft doorlopen voor het installeren van snelheidsbegrenzers hetzij bij de constructeur van het voertuig hetzij bij de fabrikant of de mandataris van het merk snelheidsbegrenzers dat hij wenst te installeren.
Deze constructeur, fabrikant of mandataris levert voor elke opgeleide persoon een in tweevoud opgesteld opleidingsattest af. Eén exemplaar wordt overgemaakt aan het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur, Dienst Wegverkeer, Technische Directie, Wetstraat 155, te 1040 Brussel.
Het model van het opleidingsattest wordt vastgelegd door de Minister van Verkeerswezen of zijn afgevaardigde. Dit attest is drie jaar geldig.
Het programma van bedoelde opleiding moet vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Minister van Verkeerswezen of zijn afgevaardigde;
- beschikken over de nodige apparatuur, gereedschappen en werkplaatshandboeken voor het installeren en instellen van het merk van snelheidsbegrenzers dat hij wenst te installeren en over de apparatuur om de juiste werking van de snelheidsbegrenzer op een voertuig te controleren;
- beschikken over het nodige verzegelingsgereedschap met erkenningsnummer.
5.3. De aanvraag om erkenning als installateur moet ingediend worden bij het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur, Dienst Wegverkeer, Technische Directie, Wetstraat 155, te 1040 Brussel.
5.4. Indien de aanvrager voldoet aan de in punt 5.2 vermelde voorwaarden wordt de erkenning toegekend door de Minister van Verkeerswezen of zijn afgevaardigde.
5.5. De erkenning als installateur kan worden ingetrokken indien de houder niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden of indien de installatie, de afstelling of de verzegelingen niet gebeuren volgens de voorschriften.
5.6. De intrekking van de erkenning wordt door middel van ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokkene.
Binnen de dertig dagen na de kennisgeving van de weigering of van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene bij een ter post aangetekende brief beroep instellen bij de Minister van Verkeerswezen.
De Minister van Verkeerswezen doet uitspraak binnen de dertig dagen na de verzending van de brief, na de betrokkene of zijn gevolmachtigde eventueel te hebben gehoord.
Het beroep heeft geen schorsende kracht.
5.8. Vergoedingen te innen voor de controles om erkend te worden als installateur van snelheidsbegrenzers en voor de afgifte van de erkenning :
- controles met het oog op de erkenning : F 5 000;
- afgifte van de erkenning : F 1 000.
6. Installatie.
6.1. Indien voor de sturing van de snelheidsbegrenzer een signaal wordt afgenomen van de tachograaf mag slechts worden overgegaan tot de installatie van de snelheidsbegrenzer indien de installateur de goede werking van de tachograaf heeft gecontroleerd en de verzegelingen ervan niet zijn verbroken.
6.2. De installatie mag slechts gebeuren door een persoon voor wie een opleidingsattest werd afgeleverd zoals voorzien in punt 5.2.
6.3. Op de snelheidsbegrenzer moeten verzegelingen worden aangebracht, voorzien van het aan de erkenningshouder toegekende identificatienummer, op de volgende plaatsen :
- de verbinding tussen de elektronische regeleenheid met de stelmotor en de voeding;
- de verbinding tussen de stelmotor en brandstof-injectiepomp;
- alle eventueel daartussen liggende onderbreekbare verbindingen.
6.4. Register.
6.4.1. Iedere installatie, herstelling of afstelling moet worden genoteerd in een register. Dit register moet worden bewaard door de installateur.
6.4.2. Het register moet op ieder ogenblik kunnen worden voorgelegd, op verzoek van de ambtenaren en beambten bedoeld in artikel 3 van de et van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
6.4.3. Het model van het register wordt vastgelegd door de Minister van Verkeerswezen of zijn afgevaardigde.
6.5. De ingestelde maximale snelheid dient te worden aangegeven op een duidelijk zichtbare plaat in de bestuurdersruimte van ieder voertuig.
7. Een defekte snelheidsbegrenzer of de gebrekkige werking ervan moet door een erkende installateur worden hersteld zodra de omstandigheden dit toelaten.
Indien het voertuig niet binnen de week na het defekt raken van het apparaat of het constateren van de gebrekkige werking ervan op de vestigingsplaats kan terugkeren, moet de herstelling onderweg gebeuren.
8. De instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen, worden eveneens belast met de controle van de snelheidsbegrenzers bij de indienstneming of wederindienstneming van de voertuigen en bij de peridieke controles voorzien in artikel 23.
Art.3. Dit besluit treedt in werking op 1 maart 1995.
Art. 4. Onze Minister van Verkeerswezen en Onze Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 februari 1995.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven,
E. DI RUPO
De Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu,
J. SANTKIN