Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

6 APRIL 1995. - Koninklijk besluit tot uitvoering van Titel II van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling en betreffende de toekenning van werkloosheids uitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen of halftijds brugpensioen.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 decem ber 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art. 1-8
HOOFDSTUK II. - Bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage.
Art. 9-11
HOOFDSTUK III. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen.
Art. 12
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen .
Art. 13-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1992012977  1994012635 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 decem ber 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Artikel 1 bis. Dit besluit is eveneens van toepassing op de ontslagen werknemers van 55 jaar en ouder voor wie de toekenning van de aanvullende vergoeding wordt geregeld door collectieve arbeidsovereen komsten, bedoeld in artikel 2bis, §1, in uitvoering van de bepalingen van artikel 10 van Titel II van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling en die de leeftijd van ten minste 55 jaar bereikt hebben tijdens de geldigheidsduur van de collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst."

Art.2. In. artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°
  § 1. tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Voor de toepassing van het vorige lid dient onder aanvullende vergoeding te worden verstaan, de vergoeding bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975, alsmede de vergoeding ofwel bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, in een paritair orgaan, of die van toepassing is op een onderneming, ofwel, voor de instellingen beoogd door artikel 9, § 3, de vergoeding bedoeld in een collectief akkoord goedgekeurd door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.";
  2° de aanhef van § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 3. Voor de toepassing van § 1 worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen :".

Art.3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2 bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Artikel 2bis. § 1. De ontslagen werknemers bedoeld in artikel 1bis die 55 jaar en ouder zijn op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en die op dat ogenblik 33 jaar beroepsverleden als loon trekkende kunnen rechtvaardigen berekend overeenkomstig artikel 114, § 4, tweede lid van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en die gerechtigd zijn op een aanvullende vergoeding, blijven onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld in titel II van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 met uitzondering van de artikelen 51 tot en met 53, 56 tot en met 58, 60 tot en met 62, 71 , eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88.
  Voor de toepassing van het vorige lid dient onder aanvullende vergoeding te worden verstaan, de vergoeding bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, in een paritair orgaan.
  De collectieve arbeidsovereenkomsten bedoeld in het tweede lid worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij voordelen bepalen die, op het ogenblik dat voor de bejaarde werknemer het recht op de aanvullende vergoeding ingaat op zijn minst gelijkwaardig zijn aan die bepaald in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17.
  § 2. De collectieve overeenkomsten bedoeld in § 1, tweede lid moeten gesloten worden maximaal voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.
  Wanneer de aanvullende vergoeding toegekend wordt in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in § 1, tweede lid die niet beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in het vorige lid, zijn de bepalingen van onderhavig besluit, niet van toepassing op de betrokken werknemers.
  § 3. Voor de toepassing van § 1 worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen :
  - de periode van actieve dienst als dienstplichtige in toepassing van de artikelen 2bis en 66 van de dienstplichtwetten gecoördineerd op 30 april 1962 en als gewetensbezwaarde in toepassing van de artikelen 18 en 19 van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden gecoördineerd op 20 februari 1980;
  - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 en de periodes tijdens dewelke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van zes jaar niet heeft bereikt. Deze gelijk stellingen kunnen in totaal voor maximaal drie jaar in rekening worden gebracht;
  - de dagen tijdens dewelke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van zes jaar niet heeft bereikt, met een maximum van drie jaar;
  - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van vijf jaar gedurende de loopbaan.
  § 4. De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen werknemers bedoeld in § 1, eerste lid, mag een einde nemen buiten de geldigheidsduur van de collectieve arbeidsovereen komst die voorziet in de aanvullende vergoeding, voor zover de ontslagen werknemers tenminste de leeftijd, voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is, bereikt hebben tijdens de geldigheids duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst."

Art.4. In artikel 3, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 1994, wordt het vijfde lid vervangen door de volgende bepaling :
  "Met ingang van 1 januari 1997 wordt de in § 1, tweede en - vierde lid vastgestelde minimumleeftijd van 57 jaar op 58 jaar gebracht.".

Art.5. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°
  § 1, eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 1. In uitvoering van de bepalingen van artikel 132 van de wet van 1 augustus 1985 is de werkgever verplicht de werknemer bedoeld in de artikelen 2 of 2bis te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze waarvan de arbeidsregeling per arbeidscyclus gemiddeld ten minste eenzelfde aantal arbeidsuren omvat als de arbeidsregeling van de bruggepensioneerde die hij vervangt.";
  2°§ 4 wordt aangevuld als volgt :
  "10° als vervanger van een halftijds bruggepensioneerde in toepassing van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen.";
  3° § 5, tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Zij moeten echter voorafgaandelijk het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening vragen vast te stellen dat zij alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden zouden vervuld hebben om op werkloosheidsuitkeringen aanspraak te kunnen maken op de dag van hun aanwerving, indien ze een aanvraag om uitkeringen zouden ingediend hebben.".

Art.6. Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 13. De vergoeding bedoeld in artikel 2 en artikel 2bis wordt, voor de toepassing van artikel 46 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, niet als loon beschouwd.".

Art.7. In artikel 14, § 2, van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door de volgende leden :
  "De werknemers van ondernemingen, bedoeld in art. 9, § 1, laatste lid van onderhavig besluit, die een erkenning als onderneming in moeilijk heden bekomen hebben voor 31 december 1993, mogen de beroepsactiviteiten zoals vermeld in het vorige lid uitoefenen.
  De werknemers voor wie het brugpensioen ingaat na 31 december 1992 en die in kennis werden gesteld van hun ontslag na 30 november 1992 mogen geen beroepsactiviteiten zoals vermeld in het eerste lid uitoefenen.
  Onverminderd de bepalingen van § 1 blijven deze werknemers voor de uit oefening van beroepsactiviteiten onderworpen aan de werkloosheids reglementering.".

Art.8. Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 15. § 1. De werknemer bedoeld in artikel 1 of artikel 1bis, die wegens arbeidsongeschiktheid een vergoeding kan genieten krachtens een regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering en die daarvan geen afstand doet, kan gedurende de door die vergoeding gedekte periode, het voordeel van de bepalingen van onderhavig besluit niet genieten.
  Onder vergoeding dient te worden verstaan de vergoedingen ver schuldigd :
  1° krachtens een Belgische regeling inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering;
  2° krachtens een buitenlandse regeling inzake ziekte- en invaliditeits verzekering wegens een arbeidsongeschiktheid die niet het gevolg is van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, wanneer de werknemer door de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening als arbeidsongeschikt beschouwd wordt in de zin van de Belgische Wetgeving inzake de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, na advies van de geneesheer aangewezen door dat bureau.
  Wanneer deze werknemer als arbeidsgeschikt beschouwd wordt, blijft artikel 130, § 2, van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 van toepassing.
  § 2. Kan het voordeel van de bepalingen van onderhavig besluit niet genieten, de werknemer bedoeld in artikel 1 of artikel 1bis, die een vergoeding ontvangt ingevolge een tijdelijke volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de Belgische wetgeving die betrekking heeft op de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar of van het werk of beroepsziekten.
  Wanneer de werknemer blijvend arbeidsongeschikt is overeenkomstig de voormelde Belgische wetgeving, kan hij het voordeel van de bepalingen van onderhavig besluit genieten.".

HOOFDSTUK II. - Bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage.
Art.9. Het bedrag van de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 11, §1, van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, is gelijk aan 50 % van de aanvullende vergoeding voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 2 bis, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
  Indien de bruggepensioneerde vervangen wordt door een werkloze die sedert ten minste 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigd is, wordt het in vorig lid vermelde percentage van 50 % teruggebracht tot 33 %.
  Deze bijzondere compenserende maandelijkse bijdrage is verschuldigd tot en met de maand waarin de conventioneel bruggepensioneerde de leeftijd van 58 jaar bereikt.

Art.10. Indien de betaling van de aanvullende vergoeding slechts gedeeltelijk wordt verricht door het Fonds voor bestaanszekerheid waar onder de werkgever ressorteert, dient de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 11, § 1, van bovengenoemde wet van 3 april 1995 integraal betaald te worden door de werkgever zelf.
  De regel van het eerste lid is eveneens van toepassing indien de betaling van de aanvullende vergoeding slechts gedeeltelijk wordt verricht door een persoon of een instelling die in de verplichtingen van de werkgever treedt inzake de betaling van de aanvullende vergoeding.
  Van de regeling bedoeld in het eerste en tweede lid kan afgeweken worden bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het paritair comité waaronder de werkgever ressorteert. Deze collectieve arbeids overeenkomst dient door de voorzitter van het paritair comité aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid te worden overgemaakt.

Art.11. Wanneer de aanvullende vergoeding ten gevolge van twee deeltijdse betrekkingen verschuldigd is door twee verschillende werkgevers, wordt het volgens artikel 11, § 1 van bovengenoemde wet van 3 april 1995 verschuldigde bedrag van de bijzondere werkgeversbijdrage voor elk van deze werknemers vermenigvuldigd met Q en gedeeld door S, waarbij Q de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer, met inbegrip van de betaalde compenserende rust is, en S de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van een voltijdse werknemer in dezelfde onderneming, met inbegrip van de betaalde compenserende rust.

HOOFDSTUK III. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen.
Art.12. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen wordt een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "§ 2bis. In afwijking van § 2 kunnen de collectieve arbeidsovereen komsten, die voorzien in de invoering van een stelsel van halftijds brugpensioen vanaf de leeftijd van 55 jaar, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, eveneens in aanmerking genomen worden voor zover zij :
  1° gesloten zijn overeenkomstig de bepalingen voorzien in de collec tieve arbeidsovereenkomst nr. 55, gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993, met uitzondering van de in artikel 3 voorziene leeftijdsvoorwaarden;
  2° gesloten zijn maximaal voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.".

HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen .
Art.13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995.

Art. 14. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 6 april 1995.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  Mevr. M. SMET