7 APRIL 1995. - Koninklijk besluit betreffende het palliatief verlof en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries.
Art. 1-5
Artikel 1. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 1994, wordt aangevuld met een § 4bis, luidend als volgt :
"§ 4bis. In afwijking van de bepalingen van artikel 2 en van de voorgaande paragrafen, kunnen de statutaire personeelsleden hun loopbaan onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand; teneinde palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Onder palliatieve verzorging wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bij stand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
Het personeelslid dat om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 16 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.
De overheid vult het in artikel 16 vermelde formulier in en geeft het af aan het personeelslid.
Art.2. Artikel 8, § 2, eerste lid van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode die minder bedraagt dan de minimumtermijnen voorzien in artikel 3 dienen te worden terugbetaald."
Art.3. In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen door volgende bepaling :
"Met toepassing van de bepalingen van artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, dient het bestuur het personeelslid behalve in geval van toepassing van artikel 3, § 4bis, gedurende de loopbaanonderbreking te vervangen door een werkloze die, op het ogen blik van de indiensttreding aan de volgende voorwaarden voldoet :
a) ofwel vergoed worden in een uitkeringsstelsel van volledige uit keringen voor alle dagen van de week;
b)ofwel de hoedanigheid hebben van onvrijwillig deeltijds werknemer die uitkeringen geniet in toepassing van artikel 101, § 1, eerste lid, van het besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering ofwel de hoedanigheid hebben van deeltijds werknemer met behoud van rechten die een inkomensgarantieuitkering geniet in toepassing van artikel 131bis van hetzelfde besluit;
2° het derde lid wordt opgeheven."
Art.4. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 5. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 7 april 1995.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken,
J. VANDE LANOTTE