Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 JULI 1994. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.



Inhoudstafel:


Art. 1-9
Bijlagen
Art. N1, N2, N3, N4, N5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Voor de bepalingen van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de commissie : de Europese Commissie;
  2° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu;
  3° drempelwaarde voor de bescherming van de volksgezondheid : de in bijlage I, 1° vermelde waarde van de ozonconcentratie, die bij langdurige periodes van verontreiniging niet zou mogen worden overschreden om de bescherming van de menselijke gezondheid niet in gevaar te brengen;
  4° drempelwaarde voor de bescherming van de vegetatie : de in bijlage I, 2° vermelde waarde van de ozonconcentratie, die bij overschrijding ervan de vegetatie kan aantasten;
  5° drempelwaarde voor het informeren van de bevolking : de in bijlage I, 3° vermelde waarde van de ozonconcentratie, waarboven er bij een korte blootstellingsduur beperkte gevolgen van voorbijgaande aard optreden voor de gezondheid van bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen; wanneer deze waarde wordt overschreden, moeten er door de bevoegde overheden maatregelen worden genomen volgens de in dit besluit bepaalde voorwaarden;
  6° drempelwaarde voor de alarmering van de bevolking : de in bijlage I, 4° vermelde waarde van de ozonconcentratie, waarboven er bij een korte blootstellingsduur een risico voor de volksgezondheid bestaat; wanneer deze waarde wordt overschreden, moeten er door de bevoegde overheden maatregelen worden genomen volgens de in dit besluit bepaalde voorwaarden.

Art.2. De minister is verantwoordelijk voor het coördineren van de uitvoering van de in dit besluit geregelde procedure voor de bewaking van de verontreiniging van de lucht door ozon en de informatie en alarmering van de bevolking hieromtrent, en voor het verstrekken van informatie hierover aan de commissie.
  Wat betreft de informatie en alarmering van de bevolking, en in het bijzonder de voorzorgsmaatregelen die door de betrokken bevolkingsgroepen genomen moeten worden, oefent de minister deze verantwoordelijkheid uit in overleg met de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid.

Art.3. De meetstations, gelegen op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, die deel uitmaken van het automatisch meetnetwerk bedoeld in artikel 2, 1°, van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest van 18 mei 1994 inzake het toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens, worden aangeduid als meetstations, bestemd om de gegevens te verschaffen die nodig zijn voor de uitvoering van dit besluit.
  De minister kan bijkomende meetstations aanduiden overeenkomstig de voorschriften in bijlage II bij dit besluit.

Art.4. Voor de meting van de ozonconcentraties wordt gebruik gemaakt van de referentiemethode, omschreven in bijlage V bij dit besluit.

Art.5. De minister verstrekt aan de commissie de volgende informatie :
  1° de methode die gebruikt wordt om de ozonconcentraties te bepalen;
  2° de geografische ligging van de meetstations, de beschrijving van het gebied dat door de stations wordt bestreken en de criteria voor de selectie van de locatie;
  3° de resultaten van eventuele proefmetingen die overeenkomstig de bepalingen van bijlage II, 2° zijn uitgevoerd.

Art.6. Bij overschrijding van de drempelwaarden voor het informeren van de bevolking en voor de alarmering van de bevolking neemt de Intergewestelijke Cel voor Leefmilieu, bedoeld in artikel 6 van de voormelde samenwerkingsovereenkomst van 18 mei 1994, de nodige maatregelen om de bevolking te informeren door het verspreiden via de media van de informatie bedoeld in bijlage IV.
  Deze informatie moet op voldoende grote schaal en op zo kort mogelijke termijn worden verspreid om de betrokken bevolkingsgroep in staat te stellen alle nodige preventieve beschermingsmaatregelen te nemen.

Art.7. § 1. Met ingang van 1 januari 1995 verstrekt de minister de commissie uiterlijk zes maanden na de jaarlijkse referentieperiode de volgende informatie :
  1° het maximum, de mediaan en het 98-percentiel van de gemiddelde waarden over een periode van 1 uur en over een periode van 8 uur die gedurende het jaar in elk meetstation zijn gemeten; de percentielen worden berekend volgens de in bijlage III aangegeven methode;
  2° het aantal keer dat de in bijlage I, 1° en 2° bepaalde drempelwaarden zijn overschreden, de data en de duur van de overschrijding van de drempelwaarden.
  § 2. Wanneer de drempelwaarde voor het informeren van de bevolking, bedoeld in bijlage I, 3°, in de loop van een kalendermaand is overschreden, stelt de minister de commissie uiterlijk voor het eind van de volgende maand in kennis van :
  1° de datum of data waarop de overschrijding(en) zich heeft (hebben) voorgedaan;
  2° de duur van de overschrijding(en);
  3° de maximale uurconcentratie die gedurende elke overschrijdingsperiode is waargenomen.
  § 3. Wanneer de drempelwaarde voor de alarmering van de bevolking, bedoeld in bijlage I, 4°, in de loop van de week (van maandag tot en met zondag) is overschreden, stelt de minister de commissie uiterlijk voor het eind van de volgende maand in kennis van :
  1° de datum of data waarop de overschrijding(en) zich heeft (hebben) voorgedaan;
  2° de duur van de overschrijding(en);
  3° de maximale uurconcentratie die gedurende elke overschrijdingsperiode is waargenomen.
  Deze informatie wordt aangevuld met relevante gegevens over de mogelijke oorzaken van de overschrijding.
  § 4. Wanneer de in § 1 tot § 3 bedoelde gegevens beschikbaar zijn voor periodes voor 1994 verstrekt de minister deze gegevens uiterlijk bij de overdracht van de gegevens over de eerste referentieperiode aan de commissie.

Art.8. De Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art.9. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
  Brussel, 20 juli 1994.
  De minister-president van de Vlaamse regering,
  L. VAN DEN BRANDE
  De Vlaamse minister van Leefmilieu en Huisvesting,
  N. DE BATSELIER

Bijlagen
Art. N1. Bijlage 1. Drempelwaarden voor de ozonconcentratie in de lucht (x).
  (De waarden worden uitgedrukt in ug 03/m3.
  Het volume moet worden omgerekend tot het volume bij een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kPa).
  1° Drempelwaarde voor de bescherming van de volksgezondheid
  110 ug/m3 voor de gemiddelde waarde over een periode van 8 uur (xx)
  2° Drempelwaarde voor de bescherming van de vegetatie
  200 ug/m3 voor de gemiddelde waarde over een periode van 1 uur
  65 ug/m3 voor de gemiddelde waarde over een periode van 24 uur
  3° Drempelwaarde voor het informeren van de bevolking
  180 ug/m3 voor de gemiddelde waarde over een periode van 1 uur
  4° Drempelwaarde voor de alarmering van de bevolking
  360 ug/m3 voor de gemiddelde waarde over een periode van 1 uur
  Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.
  (x) De concentraties moeten continu worden gemeten.
  (xx) Het gemiddelde over een periode van 8 uur is een voortschrijdend gemiddelde zonder overlapping; het wordt driemaal per dag berekend op basis van de acht uurwaarden tussen 0 uur en 9 uur, 8 uur en 17 uur, 16 uur en 1 uur, 12 uur en 21 uur. Wat betreft de informatie die krachtens artikel 7, § 1, 1°, dient te worden verstrekt, is het gemiddelde over een periode van 8 uur een eenzijdig voortschrijdend gemiddelde : het wordt op elk uur u berekend op basis van de acht uurwaarden tussen u en u-9.

Art. N2. Bijlage 2. Bewaking van de ozonconcentratie.
  1° De meting van de ozonconcentraties in de buitenlucht is bedoeld om :
  a) zo goed mogelijk het persoonlijke risico te kunnen beoordelen voor mensen die worden blootgesteld aan hogere concentraties dan de drempelwaarden voor de bescherming van de volksgezondheid;
  b) de blootstelling van de vegetatie (bijvoorbeeld bossen, natuurlijke ecosystemen en land- en tuinbouwgewassen) in samenhang met de in bijlage I vermelde waarden te kunnen beoordelen.
  2° De meetpunten worden geïnstalleerd op locaties die in geografisch en klimatologisch opzicht representatief zijn en waar :
  a) het risico het grootst is dat de in bijlage I vermelde drempelwaarden worden benaderd of overschreden;
  b) het waarschijnlijk is dat een in punt 1° genoemde blootstelling plaatsvindt.
  In gebieden waar geen informatie beschikbaar is over de in de punten a) en b) genoemde locaties worden proefmetingen uitgevoerd om te bepalen waar de meetpunten die de voor de toepassing van dit besluit noodzakelijke gegevens moeten opleveren, moeten worden geïnstalleerd.
  3° Extra meetpunten worden geïnstalleerd of aangewezen om :
  a) bij te dragen tot de signalering en de beschrijving van vorming en de verplaatsing van ozon en zijn precursoren;
  b) het verloop van de ozonconcentraties in de gebieden met achtergrondverontreiniging te volgen.
  De verplichte meting van de concentraties van stikstofoxiden en de aanbevolen meting van de concentraties van vluchtige organische verbindingen moet zodanig worden verricht, dat informatie wordt verkregen over de ozonvorming en voor de controle op grensoverschrijdende verplaatsing van vluchtige organische verbindingen, en dat kan worden bepaald welke relaties er bestaan tussen de verschillende verontreinigingen.
  4° De uiteindelijke aflezing van de ozon-meetinstrumenten moet zodanig gebeuren dat de gemiddelden over een periode van één uur en over een periode van acht uur overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I en III kunnen worden berekend.
  Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.

Art. N3. Bijlage 3. Berekening van de meetresultaten voor de jaarlijkse referentieperiode.
  1° De concentraties moeten continu gemeten worden.
  2° De jaarlijkse referentieperiode begint op 1 januari van een kalenderjaar en eindigt op 31 december van dat jaar.
  3° Voor een geldige berekening van de percentielen (x) moet 75 % van de mogelijke waarden beschikbaar zijn en moeten de waarden voor de meetlocatie zo uniform mogelijk over de hele meetperiode verdeeld zijn. Indien dat niet het geval is, moet dat bij de mededeling van de resultaten worden vermeld.
  De berekening van het 50(98)-percentiel op basis van de gedurende het hele jaar gemeten waarden gebeurt als volgt : het 50(98)-percentiel moet worden berekend uit werkelijk gemeten waarden. Deze gemeten waarden worden afgerond tot het dichtstbijzijnde gehele getal in ug/m3.
  Voor elke locatie wordt een lijst opgesteld van alle waarden in oplopende volgorde :
  x1 <= x2 <= x3 ... <= xk <= ... <= xN-1 < = xN
  Het 50(98)-percentiel is de waarde van het element met rangnummer k, waarbij k als volgt wordt berekend :
  k = 0,50(0,98).N
  Hierbij is N het aantal werkelijk gemeten waarden. De waarde van 0,50(0,98).N wordt afgerond tot het dichtstbijzijnde gehele getal.
  Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.
  (x) De mediaan wordt berekend als het 50-percentiel.

Art. N4. Bijlage 4. Minimuminformatie die aan de bevolking moet worden verstrekt bij hoge ozonconcentraties in de lucht.
  1° Datum, tijd en plaats van overschrijding van de in bijlage I, 3° en 4° vermelde drempelwaarden.
  2° Vermelding van de type(n) overschreden communautaire waarden (informatie of alarmering).
  3° Verwachting : - verloop van de concentraties (verbetering, stabilisatie of verslechtering);
  - betrokken geografisch gebied;
  - duur.
  4° Betrokken bevolkingsgroep.
  5° De voorzorgsmaatregelen die door de betrokken bevolkingsgroep genomen moeten worden.
  Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.

Art. N5. Bijlage 5. Referentie-analysemethode.
  Voor de bepaling van ozon wordt de UV-absorptiemethode als referentie-analysemethode als bedoeld in dit besluit gebruikt. Zodra de norm door de ISO wordt gepubliceerd, zal de daarin beschreven methode de referentiemethode voor de toepassing van dit besluit zijn.
  Wanneer meetmethoden en -instrumenten in het veld worden gebruikt, moet rekening worden gehouden met volgende aspecten :
  1° Er moet eerst in het laboratorium en vervolgens in het veld worden gecontroleerd of de functionele karakteristieken van het meetinstrument, zoals de ruis, de responstijd en de lineariteit, overeenkomen met de door de constructeur opgegeven karakteristieken.
  2° Het instrument moet regelmatig volledig worden gekalibreerd met een referentie-UV-fotometer, zoals aanbevolen door de ISO.
  3° In het veld moeten de instrumenten regelmatig, bijvoorbeeld om de 23 of 25 uur, worden gekalibreerd. Bovendien moet de juistheid van de kalibratie worden gecontroleerd door regelmatig een overeenkomstig punt 1° gekalibreerd instrument mee te laten lopen.
  Indien het inlaatfilter van het instrument voor de kalibratie wordt vervangen, mag kalibratie pas gebeuren nadat het filter gedurende een afdoende periode (30 minuten tot enkele uren) aan de ozonconcentraties in de lucht is blootgesteld.
  4° De afstand tussen de bemonsteringskop en eventuele verticale wanden moet ten minste 1 meter bedragen om afschermingseffecten te voorkomen.
  5° De opening van de bemonsteringskop moet worden beschermd tegen binnendringende regen en insekten.
  Er mag geen voorfilter worden gebruikt.
  6° De bemonstering mag niet worden beïnvloed door de naburige installaties (klimaatregeling of datatransmissie-apparatuur).
  7° Het bemonsteringskanaal moet van inert materiaal zijn (bijvoorbeeld glas, PTFE of roestvrij staal) dat niet door ozon wordt aangetast.
  Het moet vooraf aan passende ozonconcentraties zijn blootgesteld.
  8° Het bemonsteringskanaal tussen de bemonsteringskop en het analyse-instrument moet zo kort mogelijk zijn. Meer bepaald moet de tijd die het gasmonster nodig heeft om het bemonsteringskanaal te passeren zo kort mogelijk zijn (bijvoorbeeld enkele seconden in aanwezigheid van andere reactieve gassen zoals NO).
  9° Condensatie in het bemonsteringskanaal moet worden voorkomen.
  10° Het bemonsteringskanaal moet afhankelijk van de plaatselijke situatie regelmatig worden gereinigd.
  11° Het bemonsteringskanaal mag niet lekken en het debiet moet regelmatig worden gecontroleerd.
  12° De bemonstering mag niet worden beïnvloed door gasverliezen uit het instrument of het kalibratiesysteem.
  13° Alle nodige voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om temperatuurverschillen die tot meetfouten kunnen leiden te voorkomen.
  Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon.