15 DECEMBER 1993. - Besluit van de Vlaamse regering houdende uitvoeringsbepalingen van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten, voor wat de organisaties voor nederlandstalige dramatische kunst betreft. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-06-1994 en tekstbijwerking tot 22-06-1999)
HOOFDSTUK I. - Aanvraagtermijn en -procedure.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Minimumpercentage eigen inkomsten.
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Arbeidsvoorwaarden en vergoedingen.
Art. 4
HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring.
Art. 5
HOOFDSTUK V. - Jaarlijkse controle.
Art. 6
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie.
Art. 7
HOOFDSTUK VII. - Opdrachten aan toneelauteurs.
Art. 8-9
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art. 10-11
BIJLAGEN.
Art. N1, N2, N3, N4, N5, N6
HOOFDSTUK I. - Aanvraagtermijn en -procedure.
Artikel 1. § 1. Een aanvraag tot erkenning en subsidiëring van een organisatie voor Nederlandstalige dramatische kunst, zoals bedoeld in artikel 3, § 1 en artikel 45, § 1, van het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten, hierna het decreet te noemen, moet bij het bestuur worden ingediend uiterlijk op 1 maart van het jaar dat voorafgaat aan het eerste seizoen van de periode waarvoor de erkenning wordt aangevraagd.
§ 2. Een aanvraag tot erkenning en subsidiëring van een organisatie voor Nederlandstalige dramatische kunst, zoals bedoeld in artikel 3, § 1 en artikel 45, § 1 van het decreet, moet bij het bestuur worden ingediend uiterlijk op 1 maart van het jaar dat voorafgaat aan het eerste seizoen van de periode waarvoor de erkenning wordt aangevraagd.
§ 3. Een aanvraag tot subsidiëring van een organisatie voor Nederlandstalige dramatische kunst, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 3° en artikel 46, § 2, van het decreet, moet bij het bestuur worden ingediend uiterlijk op 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de subsidiëring wordt gevraagd.
§ 4. In afwijking van §§ 1, 2 en 3 van dit artikel wordt voor de eerste toepassing van het decreet, de uiterste datum voor het indienen van deze aanvragen vastgesteld op 15 februari 1993.
§ 5. In afwijking van § 3 van dit artikel wordt voor de tweede toepassing van het decreet, de uiterste datum voor het indienen van deze aanvraag vastgesteld op 15 oktober 1993.
Art.2. § 1. Een aanvraag tot erkenning en subsidiëring, zoals bedoeld in artikel 1, §§ 1 en 2 van dit besluit, moet in zestien exemplaren bij het bestuur worden ingediend. Deze aanvraag moet bevatten : de statuten, het activiteitenverslag van het voorbije seizoen of van de laatste drie seizoenen, een beleidsnota voor de periode waarvoor een erkenning wordt aangevraagd, een overzicht van de financiële situatie en de nodige elementen waaruit blijkt dat kan worden voldaan aan de subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in artikel 11, § 1 of artikel 12, § 1, van het decreet.
§ 2. Een aanvraag tot subsidiëring, zoals bedoeld in artikel 1, § 3, van dit besluit, moet in zestien exemplaren aangetekend bij het bestuur worden ingediend. Deze aanvraag moet bevatten : de statuten, het activiteitenverslag van het voorbije seizoen, een omschrijving, werkplan en begroting van het project, en de nodige elementen waaruit blijkt dat kan worden voldaan aan de subsidiëringsvoorwaarden bepaald in artikel 12, § 3, van het decreet.
(§ 3. Binnen het kader van het onderzoek van de aanvraag tot erkenning en subsidiëring legt het bestuur de dossiers voor advies voor aan de Beoordelingscommissie voor de Nederlandstalige dramatische kunst bedoeld in artikel 10, § 1, van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor cultuur, een Raad voor de kunsten, een Raad voor volksontwikkeling en cultuurspreiding en van een adviserende Beroepscommissie voor culturele aangelegenheden.
De Beoordelingscommissie deelt haar voorlopig advies mee aan elke organisatie in kwestie. De organisatie kan binnen tien werkdagen nadat het advies verstuurd is, in hoger beroep gaan. Vervolgens legt de Beoordelingscommissie voor de Nederlandstalige dramatische kunst haar definitief advies voor aan de Vlaamse Regering.) <BVR 1999-05-04/61, art. 30, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
HOOFDSTUK II. - Minimumpercentage eigen inkomsten.
Art.3. § 1. Voor de organisaties, bedoeld in artikel 7, § 1, 1° van het decreet, bedraagt het minimumpercentage eigen inkomsten tijdens de gesubsidieerde periode 12,5 procent van de totale uitgaven voor de teksttheaters, en 10 procent voor de kinder-, jeugd- en figurentheaters.
§ 2. Voor de organisaties, bedoeld in artikel 7, § 1, 2° van het decreet, bedraagt het minimumpercentage eigen inkomsten tijdens de gesubsidieerde periode 10 procent van de totale uitgaven.
HOOFDSTUK III. - Arbeidsvoorwaarden en vergoedingen.
Art.4. Ter uitvoering van de subsidiëringsvoorwaarde zoals bepaald in artikel 11, § 1, 6°, artikel 12, § 1, 5° en artikel 12, § 3 van het decreet wordt verwezen naar (de collectieve arbeidsovereenkomsten en de protocolovereenkomst die als bijlagen I, II, III, IV, V en VI bij dit besluit zijn gevoegd). <BVR 1999-03-16/51, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring.
Art.5. De subsidies aan organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, zoals bedoeld in artikel 44, § 1, van het decreet, worden als volgt uitgekeerd :
1° een voorschot van telkens 25 procent van een vierde deel van de financierings- of startenveloppe van de erkenningsperiode van vier jaar, wordt uitbetaald op 1 juli, 1 oktober en 1 januari;
2° een voorschot van 23 procent van een vierde deel van dezelfde envelope als vermeld in 1°, wordt uitbetaald op 1 april;
3° het saldo van 2 procent wordt uitbetaald na indiening van een jaarverslag en een financieel verslag, goedgekeurd door een bedrijfsrevisor en gecontroleerd en geviseerd door de inspectie van de bevoegde administraties.
HOOFDSTUK V. - Jaarlijkse controle.
Art.6. § 1. Om het onderzoek naar de invulling van de subsidiëringsvoorwaarden te kunnen uitvoeren, moeten het in artikel 5 van dit besluit genoemde jaarverslag en financiële verslag in drie exemplaren bij het bestuur worden ingediend uiterlijk op 1 oktober na het einde van elk seizoen. Het jaarverslag en het financiële verslag bevatten :
- de balans;
- de resultatenrekening;
- de specificatie van de kostenrekeningen (toelichting per post);
- de specificatie van de opbrengstenrekeningen (toelichting per post);
- een overzicht van de ontvangsten (toelichting per post);
- de nominatieve opgave van de bezoldiging van het personeel per categorie (artistiek, artistiek-technisch, technisch en administratief personeel);
- een afschrijvingstabel;
- het verslag van een onafhankelijk bedrijfsrevisor, met commentaar bij de balans en resultatenrekening;
- de specificatie van de openstaande rekeningen;
- een gedetailleerd overzicht van de werking van de organisatie;
- de verslagen van de algemene vergadering met betrekking tot de goedkeuring van rekeningen en begroting.
§ 2. Om het saldo uit te kunnen keren van een subsidie, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 3° en artikel 44, § 2, van het decreet, moet de organisatie een werkings- en financieel verslag in drie exemplaren bij het bestuur indienen uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de subsidie werd toegekend.
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie.
Art.7. (§ 1. Voor het onderzoek naar de invulling van de subsidiëringsvoorwaarden worden het in artikel 5 van dit besluit genoemde jaarverslag en financieel verslag en een inspectieverslag van de bevoegde administratie, voor advies voorgelegd aan de Beoordelingscommissie voor de Nederlandstalige dramatische kunst, bedoeld in artikel 10, § 1, van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor cultuur, een Raad voor de kunsten, een Raad voor volksontwikkeling en cultuurspreiding en van een adviserende Beroepscommissie voor culturele aangelegenheden.) <BVR 1999-05-04/61, art. 31, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
(§ 2. De Beoordelingscommissie voor de Nederlandstalige dramatische kunst legt haar advies voor aan de Vlaamse Regering.) <BVR 1999-05-04/61, art. 31, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
§ 3. De Vlaamse regering beslist voor het einde van het seizoen waarin het jaarverslag en het financiële verslag werden ingediend, over het stopzetten van de subsidiëring, of het niet uitkeren van een gedeelte van de enveloppe, zoals bepaald in artikel 11, § 4 en artikel 12, § 2, van het decreet. Deze beslissing treedt in werking na het einde van het daaropvolgende seizoen.
HOOFDSTUK VII. - Opdrachten aan toneelauteurs.
Art.8. De organisaties voor nederlandstalige dramatische kunst moeten hun aanvragen tot het verkrijgen van een tegemoetkoming in het honorarium aan een nederlandstalig toneelauteur, zoals bedoeld in artikel 50, § 1 van het decreet, uiterlijk op 15 februari van elk kalenderjaar aangetekend in zestien exemplaren bij het bestuur indienen. De aanvraag moet de volgende documenten bevatten :
- een kopie van de door beide partijen ondertekende contractuele verbintenis voor het schrijven van een toneelstuk;
- de ondertekende contractuele verbintenis van de opdrachtgevende organisatie om dit toneelstuk op te nemen in haar speelplan en het op te voeren uiterlijk voor 1 november van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de tegemoetkoming wordt toegekend, en tevens om de auteur te betrekken bij de voorbereiding en de uitvoering;
- een kostenraming van de opdracht; daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen het eigenlijke honorarium en de vergoeding voor werkingskosten;
- een uitgebreid curriculum vitae van de auteur;
- de synopsis van het toneelstuk;
- adres, telefoonnummer, rekeningnummer en geboortedatum van de auteur.
De aanvraag moet worden gedateerd en ondertekend door de verantwoordelijken van de organisatie, met vermelding van naam en functie.
Art.9. De tegemoetkoming in het honorarium van een Nederlandstalig toneelauteur wordt rechtstreeks aan de auteur uitbetaald op de volgende wijze :
- een eerste voorschot van 25 % na de ondertekening van het toekenningsbesluit;
- een tweede voorschot van 50 % na indiening bij het bestuur van het definitieve script;
- het saldo van 25 % na indiening bij het bestuur van bewijzen van de officiële opvoering voor een breed publiek door de opdrachtgevende organisatie.
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art.10. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 31 december 1992.
Art.11. De Vlaamse minister, bevoegd voor cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. Collectieve arbeidsovereenkomst Podiumkunsten afgesloten op 29 juni 1993.
(Voor de CAO, zie %%1993-06-29/46%%)
Art. N2. Bijlage 2. Collectieve arbeidsovereenkomst Podiumkunsten afgesloten op 7 juni 1995.
(Voor de CAO, zie %%1995-12-21/47%%)
Art. N3. <ingevoegd bij BVR 1996-11-26/40, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1996> Protocolovereenkomst van 1 februari 1996.
(Voor deze overeenkomst, zie %%1996-02-01/42%%)
Art. N4. <Ingevoegd bij BVR 1997-04-22/31, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1997> Bijlage IV. CAO. podiumkunsten afgesloten op 23 december 1996.
(Voor de CAO, zie %%1996-12-23/60%%).
Art. N5. <Ingevoegd bij BVR 1998-06-02/51, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1998> Collectieve arbeidsovereenkomst Podiumkunsten.
(Voor de CAO, zie %%1998-01-30/40%%)
Art. N6. (Ingevoegd bij <BVR 1999-03-16/51, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Collectieve Arbeidsovereenkomst. - Podiumkunsten afgesloten op 16 januari 1999.
(Voor de C.A.O. zie %%1999-01-19/46%%).
Brussel, 15 december 1993.
De minister-president van de Vlaamse regering,
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse minister van Cultuur en Brusselse Aangelegenheden,
H. WECKX