1 MAART 1994. - Koninklijk besluit genomen in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling in de sector van de zelfstandigen van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen.
Art. 1-8
Artikel 1. De bijdragen die, voor het jaar 1991, werden betaald krachtens artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling in de sector van de zelfstandigen van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen, worden terugbetaald aan de betrokkenen wier bedrijfsinkomsten van het jaar 1991 niet hoger zijn dan het bedrag van het minimunloon bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen met aftrekking van de sociale bijdragen die opgelegd worden aan de handarbeiders. Voor het jaar 1991 wordt dit bedrag vastgesteld op 394 000 frank.
Onder bedrijfsinkomsten moet worden verstaan de bedrijfsinkomsten zoals omschreven in artikel 3, § 1, tweede lid, van bovengenoemd koninklijk besluit nr. 290.
Art.2. De bijdragen die, voor het jaar 192, werden betaald krachtens artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling in de sector van de zelfstandigen van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen, worden terugbetaald aan de betrokkenen wier bedrijfsinkomsten van het jaar 1992 niet hoger zijn dan het bedrag van het minimumloon bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen met aftrekking van de sociale bijdragen die opgelegd worden aan de handarbeiders. Voor het jaar 1992 wordt dit bedrag vastgesteld op 406 500 frank.
Art.3. Wanneer de beroepsbezigheid van de betrokkene in de hoedanigheid van zelfstandige in 1991 werd begonnen, hervat of stopgezet, of wanneer zij werd onderbroken :
- hetzij omwille van een periode van arbeidsongeschiktheid, behoorlijk erkend krachtens het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen;
- hetzij omwille van een periode van militaire dienst in de zin van artikel 31, §§ 1 en 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen,
worden de inkomsten van deze activiteit vergeleken met het in artikel 1 bepaalde bedrag, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en waarvan de teller gelijk is aan het aantal maanden in de loop waarvan de betrokken beroepsbezigheid werd uitgeoefend.
De in het eerste lid bedoelde periodes worden, voor de toepassing van dit artikel, beschouwd als periodes van beoepsbezigheid wanneer, in de loop van de betrokken periodes, de beroepsbezigheid van de betrokkene in zijn naam werd voortgezet door een tussenpersoon.
Art.4. Wanneer de beroepsbezigheid van de betrokkene in de hoedanigheid van zelfstandige in 1992 werd begonnen, hervat of stopgezet, of wanneer zij werd onderbroken :
- hetzij omwille van een periode van arbeidsongeschiktheid, behoorlijk erkend krachtens het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen;
- hetzij omwille van een periode van militaire dienst in de zin van artikel 31, §§ 1 en 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen,
worden de inkomsten van deze activiteit vergeleken met het in artikel 1 bepaalde bedrag, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en waarvan de teller gelijk is aan het aantal maanden in de loop waarvan de betrokken beroepsbezigheid werd uitgeoefend.
De in het eerste lid bedoelde periodes worden, voor de toepassing van dit artikel, beschouwd als periodes van beroepsbezigheid wanneer, in de loop van de betrokken periodes, de beroepsbezigheid van de betrokkene in zijn naam werd voortgezet door een tussenpersoon.
Art.5. De in artikel 1 bedoelde terugbetaling wordt ambtshalve uitgevoerd door de instelling die de bijzondere bijdrage heeft geïnd, na de mededeling van de bedrijfsinkomsten van 1991 bedoeld in artikel 1 door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen aan de betrokken instelling.
Art.6. De in artikel 2 bedoelde terugbetaling wordt ambtshalve uitgevoerd door de instelling die de bijzondere bijdrage heeft geïnd, na de mededeling van de bedrijfsinkomsten van 1992 bedoeld in artikel 2 door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen aan de betrokken instelling.
Art.7. De in artikel 1 en 2 bedoelde terugbetaling gebeurt aan de betrokken zelfstandige, of, in geval van overlijden, aan zijn rechthebbenden.
Art. 8. Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Odernemingen en Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.