6 OKTOBER 1994. - Koninklijk besluit houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de dienstverlening en opleiding. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-10-1994 en tekstbijwerking tot 12-03-2004.)
Art. 1-18
Artikel 1. Onverminderd de algemene uitvoeringsbepalingen inzake probatie wordt de dienstverlening die door de bevoegde vonnisgerechten en de onderzoeksgerechten in toepassing van de artikelen 1 en 1bis van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie wordt opgelegd, uitgevoerd overeenkomstig de hierna bepaalde regels.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder :
1. de dienstverlener : de persoon die verplicht wordt dienstverlening uit te voeren of een opleiding te volgen;
2. organismen : de openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de gemeenschappen en gewesten of de verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel doel.
Art.3. Vooraleer de dienstverlening of de opleiding voor te stellen, belasten de onderzoeksrechter, de onderzoeks- en vonnisgerechten - met uitzondering van de hoven van assisen - de probatieassistent met een maatschappelijk onderzoek.
Art.4. De bevoegde probatieassistent pleegt overleg met de kandidaat-dienstverlener. Hij beoordeelt de lichamelijke en intellectuele geschiktheid van deze laatste en houdt rekening met de opmerkingen van familiale of sociale, professionele of ideologische aard die de dienstverlener laat gelden.
Hij onderzoekt eveneens de mogelijkheden tot dienstverlening binnen het gerechtelijk arrondissement waar de kandidaat dienstverlener zijn woon- of verblijfplaats heeft en formuleert een aangepast voorstel.
Hij brengt verslag uit aan de instantie die om het onderzoek verzocht.
Art.5. Indien wordt beslist tot het opleggen van een dienstverlening of opleiding, wordt de beslissing voor uitvoering aan de probatiecommissie overgemaakt.
Art.6. De probatiecommissie beslist over de aanduiding van de organismen waar de dienstverlening of de opleiding zal uitgevoerd worden en over de aanvang en de duur ervan binnen de in artikel 1, § 2, van de wet van 29 juni 1964 bepaalde grenzen.
De probatiecommissie wijst de probatieassistent aan die effectief zal instaan voor de organisatie, de opvolging, de begeleiding en de evaluatie van de dienstverlening of opleiding.
Art.7. Als verenigingen of stichtingen waar dienstverlening of opleiding kan worden uitgevoerd, worden de verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel doel, die reeds in hun werkingskosten door de overheden worden gesubsidieerd, in aanmerking genomen, alsook de organismen vermeld in artikel 12 van dit besluit.
Art.8. De probatieassistent sluit met de dienstverlener en de gemachtigde vertegenwoordiger van het organisme een overeenkomst waarvan het model door Onze Minister van Justitie zal worden opgesteld.
Deze overeenkomst bevat minstens de volgende elementen :
1° een omstandige omschrijving van de aard van het werk of de opleiding;
2° de dagen en uren waarop de dienstverlening of de opleiding zullen uitgevoerd of gevolgd worden;
3° de persoon, verbonden aan het organisme, die rechtstreeks instaat voor de begeleiding;
4° de verwijzing naar de verzekeringspolis die in het kader van de dienstverlening of opleiding werd afgesloten.
De goedkeuring van deze overeenkomst geschiedt door de probatiecommissie.
Art.9. De verantwoordelijke aangeduid door het organisme conform artikel 8, tweede lid, 3°, licht bij iedere onregelmatigheid de probatieassistent in die op zijn beurt de probatiecommissie op de hoogte brengt.
Art.10. Bij de beëindiging van de dienstverlening of de opleiding zal de probatieassistent een omstandig verslag uitbrengen bij de probatiecommissie, die er na kennisname, haar goedkeuring aan hecht, met eventuele opmerkingen.
Art.11. Onze Minister van Justitie sluit een globale verzekeringsovereenkomst af waarbij de organismen toetreden.
Art.12. (Opgeheven) <KB 1999-07-06/80, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 22-03-2004>
Art.13. (Opgeheven) <KB 1999-07-06/80, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 22-03-2004>
Art.14. Ingeval de Procureur des Konings door de probatiecommissie van onregelmatigheden wordt ingelicht nopens de organismen, dan stelt hij Onze Minister van Justitie hiervan onverwijld in kennis. Elk jaar, in de maand december, stelt de procureur des Konings Onze Minister van Justitie in kennis van de instellingen waarbij dienstverlening wordt verricht.
Art.15. De activiteit in het kader van de dienstverlening wordt niet beschouwd als arbeid in de zin van de wetgeving op de werkloosheid.
Art.16. De wet van 10 februari 1994 tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie treedt in werking op 15 oktober 1994.
Art.17. Dit besluit treedt in werking op 15 oktober 1994.
Art. 18. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 oktober 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
M. WATHELET