15 DECEMBER 1994. - Koninklijk besluit betreffende het financiële beheer van het Vast Wervingssecretariaat als staatsdienst met afzonderlijk beheer. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-07-2005 en tekstbijwerking tot 05-07-2006).
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Het opmaken van de begroting.
Art. 5-8
HOOFDSTUK III. - Comptabiliteit, rekening en verantwoording.
Art. 9-11
HOOFDSTUK IV. - Beheer.
Art. 12-14
HOOFDSTUK V. - Controle.
Art. 15-16
HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 17-19
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. In uitvoering van artikel 159 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen wordt het Vast Wervingssecretariaat omgevormd tot een staatsdienst met afzonderlijk beheer.
Art.2. De middelen van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer, hierna " de Dienst " genoemd, bestaat uit :
1° een op de algemene uitgavenbegroting uitgetrokken jaarlijks krediet;
2° de inschrijvingsrechten geïnd krachtens de wet van 5 december 1974 betreffende de betaling van een inschrijvingsgeld voor de kandidatenlijst en voor de examens en vergelijkende examens georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat;
3° de opbrengst van aan derden verstrekte diensten;
4° de ontvangsten voor orde.
(Volgende overheidsdiensten worden niet als derden in de zin van 3° van het vorige lid beschouwd :
- die welke bedoeld worden in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
- die waarop het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel van toepassing is of van toepassing is geworden;
- de overheidsdiensten van een regering van een Gemeenschap of een Gewest of een college van de Gemeenschappelijke, Franse en Vlaamse Gemeenschapscommissies, evenals de daaronder ressorterende instellingen van openbaar nut;
- het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën.) <KB 2006-06-20/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 15-07-2006>
Art.3. De bepalingen betreffende de rijkscomptabiliteit, en inzonderheid die welke betrekking hebben op de comptabiliteit van de Diensten van Algemeen bestuur, zijn van toepassing op de Dienst tenzij in dit besluit anders wordt bepaald.
Art.4. De uitgaven die betrekking hebben op de personeelsleden, op de werkwijze en op het vermogen van de Dienst worden gedragen door de begroting van de Dienst.
HOOFDSTUK II. - Het opmaken van de begroting.
Art.5. De begroting wordt onderverdeeld als volgt :
Saldo op 1 januari :
Ontvangsten :
- ontvangsten afkomstig van de staatsbegroting;
- ontvangsten uit diensten verstrekt aan derden;
- geïnde inschrijvingsrechten;
- ontvangsten voor orde.
Uitgaven :
- Werkingskosten;
- Uitgaven voor onderzoek;
- Uitgaven voor orde.
Saldo op 31 december :
De verrichtingen worden opgesplitst volgens de economische classificatie.
De uitgaven mogen de beschikbare middelen en de goedgekeurde limitatieve kredieten niet overschrijden.
Art.6. De kredieten van de uitgaven beogen de sommen die tijdens het begrotingsjaar verschuldigd zullen zijn.
Art.7. De Vaste Wervingssecretaris dient bij de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt het begrotingsontwerp van de Dienst in met het oog op het vaststellen van het krediet dat ten gunste van de Dienst in de Algemene uitgavenbegroting ingeschreven moet worden.
Het begrotingsontwerp van de Dienst wordt vóór 1 mei voorafgaand aan het begrotingsjaar door de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt aan de Minister die bevoegd is voor de begroting toegezonden.
Art.8. De begroting van de Dienst is goedgekeurd zodra de wet houdende de Algemene Uitgavenbegroting is afgekondigd. Als die goedkeuring vóór de aanvang van het begrotingsjaar niet is geschied, mogen dezelfde verrichtingen als die welke in de vorige begroting zijn toegestaan, uitgevoerd worden vanaf 1 januari.
HOOFDSTUK III. - Comptabiliteit, rekening en verantwoording.
Art.9. Op het einde van ieder semester wordt een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven opgemaakt. Ze worden aan het beheersorgaan voorgelegd.
Deze staten worden door de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt aan het Rekenhof voorgelegd via de Minister van Financiën.
De verantwoordingsstukken worden ter plaatse bewaard.
Art.10. Op het einde van ieder jaar worden een beheersrekening, een rekening van uitvoering van de begroting en een staat van activa en passiva opgesteld. Uiterlijk op 31 maart na het jaar waarop ze betrekking hebben, worden deze rekeningen door de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt aan de Minister van Financiën gezonden, die ze vóór 30 april van hetzelfde jaar aan het Rekenhof overlegt.
Art.11. Bij zijn ambtsneerlegging maakt de rekenplichtige een eindrekening van zijn beheer op.
HOOFDSTUK IV. - Beheer.
Art.12. De begroting wordt beheerd door de Vaste Wervingssecteraris of door een gemachtigd ordonnateur. Dezen leven in de uitoefening van hun ambt de regels na omtrent de vastlegging van de uitgaven van de diensten van algemeen bestuur van de Staat en voeren daartoe een boekhouding van de vastgelegde uitgaven.
Art.13. Met ingang van het jaar mogen de bij het verstrijken van het vorige jaar beschikbare geldmiddelen gebruikt worden.
Art.14. De tegenover het Rekenhof verantwoordelijke rekenplichtige is belast met :
1. de inning van de vastgestelde rechten;
2. de uitvoering van de betalingen;
3. het beheren en bewaren van de gelden en waarden;
4. het opstellen en bewaren van de in artikelen 9 en 10 bedoelde bescheiden, met uitzondering van de rekening van uitvoering van de begroting;
5. het bijhouden van de vermogenscomptabiliteit;
6. het periodiek opmaken van de inventaris van het vermogen.
HOOFDSTUK V. - Controle.
Art.15. § 1. De Dienst is onderworpen aan de controlebevoegdheid van de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt. Deze controle wordt uitgeoefend door de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt. De Inspecteur van Financiën woont, met raadgevende stem, de vergaderingen van het beheersorgaan bij. Hij beschikt voor het vervullen van zijn opdracht over de ruimste bevoegdheid.
De Inspecteur van Financiën kan binnen een termijn van vier vrije dagen beroep instellen tegen elke beslissing die hij met de wet, met de statuten of met het algemeen belang strijdig acht. Het beroep is opschortend.
Deze termijn gaat in de dag van de vergadering waarop de beslissing genomen werd, voor zover de Inspecteur van Financiën daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in het tegenovergestelde geval, de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.
Heeft de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt, bij wie het beroep werd ingesteld, binnen een termijn van twintig vrije dagen, ingaand dezelfde dag als de in het voorgaande lid bedoelde termijn, de nietigverklaring niet uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief.
De nietigverklaring van de beslissing wordt aan het beheersorgaan betekend door de Minister van wie het Vast Wervingssecretariaat afhangt.
§ 2. Het Rekenhof kan de comptabiliteit ter plaatse controleren. Het Hof mag zich te allen tijde alle verantwoordingsstukken, staten, inlichtingen of toelichtingen doen verstrekken betreffende de ontvangsten, de uitgaven, de activa en de schulden.
Art.16. De uitgaven worden vereffend en betaald zonder voorafgaande tussenkomst van het Rekenhof.
HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.17. Inzake boekhoudkundig en budgettair beheer en personeelsbeheer wordt de Dienst tijdens het dienstjaar 1995 bijgestaan door de Diensten van de Eerste Minister.
Art.18. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1995, met uitzondering van de artikelen 9 tot 16 die in werking treden op 1 januari 1996.
Art. 19. Onze Eerste Minister, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Begroting zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 december 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
J.-L. DEHAENE
De Minister van Financiën,
Ph. MAYSTADT
De Minister van Begroting,
H. VAN ROMPUY