31 JANUARI 1994. - Koninklijk besluit tot bepaling van de aard en de modaliteiten van de taalexamens voor de kandidaat morele consulenten bij de Krijgsmacht, tot vaststelling van de voorwaarden om in deze examens te slagen en tot inrichting van de examencommissie(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-03-2016 en tekstbijwerking tot 01-03-2016)
HOOFDSTUK I. - Het examen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - De taalexamencommissie.
Art. 5-9
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 10-11
HOOFDSTUK I. - Het examen.
Artikel 1. Voor zijn benoeming moet de kandidaat-morele consulent met goed gevolg een examen afleggen over de wezenlijke kennis van de tweede taal, overeenkomend met de eisen van de uitoefening van zijn ambt.
Art.2. Het examen omvat twee proeven :
1° een opstel in de tweede taal over een onderwerp van algemeen moreel of filosofisch belang;
2° een mondeling examen in de tweede taal tijdens hetwelk de kandidaat :
- een vraag moet beantwoorden met betrekking tot de morele lekebijstand;
- een theoretische voordracht moet geven over een onderwerp dat betrekking heeft op de morele lekebijstand;
- een toespraak moet houden voor de troep over een opgegeven onderwerp in verband met de morele lekebijstand.
De kandidaat moet ten minste de helft van de punten behalen op het geheel van de proeven om tot morele consulent benoemd te kunnen worden.
Indien hij niet geslaagt mag hij dit examen ten hoogste tweemaal opnieuw afleggen.
Art.3. Om toegang te krijgen tot de rang van eerstaanwezend morele consulent of tot de functie van morele consulent hoofd van dienst moet de kandidaat met goed gevolg een bijzonder examen afleggen over de wezenlijke kennis van de tweede taal.
Art.4. Dit examen omvat :
1° een schriftelijk examen tijdens hetwelk een in de tweede taal gestelde tekst aan de kandidaat wordt voorgelezen, die er in die taal een samenvatting van opstelt;
2° een tweede schriftelijk examen, tijdens hetwelk de kandidaat een in de eerste taal gestelde tekst uit een tijdschrift of uit een werk in verband met de morele lekebijstand, in de tweede taal moet samenvatten;
3° een mondeling examen, bestaande uit een samenvatting en commentaar, in de tweede taal, van een in die taal gestelde tekst uit een tijdschrift of uit een werk, in verband met de morele lekebijstand.
De kandidaat moet ten minste de helft van de punten behalen op het geheel van de proeven om tot eerstaanwezend morele consulent of tot morele consulent hoofd van dienst benoemd te kunnen worden.
Indien hij niet slaagt mag hij dit examen ten hoogste tweemaal opnieuw afleggen.
HOOFDSTUK II. - De taalexamencommissie.
Art.5. De examencommissie voor de in artikelen 2 en 4 bedoelde taalexamens bestaat uit een voorzitter, een militair lid, twee burgerlijke leden en een examinator.
Art.6.De voorzitter en het militair lid van de examencommissie worden door de Minister van [1 Defensie]1 aangewezen uit een lijst van officieren die ten minste om de twee jaar door de Minister van Landsverdediging wordt samengesteld. Deze lijst wordt derwijze opgemaakt dat de verschillende krijgsmachtdelen en de medische dienst vertegenwoordigd zijn.
Om deel uit te maken van deze examencommissie, moeten deze officieren, op de wijze bepaald onder artikel 7, § 1, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wet van 30 juli 1955, het bewijs leveren van de grondige kennis van de tweede taal.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.7.§ 1. Een burgerlijk lid van de examencommissie wordt door de [1 minister van Defensie]1 aangewezen uit :
1° de leraars bij het hoger secundair onderwijs;
2° de rijksambtenaren van niveau 1 bij het Ministerie van Landsverdediging die het diploma bezitten van licentiaat-vertaler, van licentiaat-tolk of van licentiaat in de Romaanse of Germaanse filologie, en, bij dezer ontstentenis, andere rijksambtenaren van niveau 1 die in het bezit zijn van één van die diploma's.
§ 2. Een burgerlijk lid van de examencommissie wordt door de [1 minister van Defensie]1, op voorstel van de Centrale Raad der niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen van België, aangewezen uit :
1° de leraars bij het hoger secundair onderwijs;
2° de rijksambtenaren van niveau 1 bij het Ministerie van Landsverdediging, en, bij dezer ontstentenis, andere rijksambtenaren van niveau 1.
§ 3. Om deel uit te maken van de examencommissie moeten de burgerlijke leden - leraars - op de wijze bepaald onder artikel 15, eerste lid in fine van de wet van 30 juli 1963, houdende taalregeling in het onderwijs, het bewijs leveren van hun grondige kennis van de tweede taal.
§ 4. Om deel uit te maken van de examencommissie moeten de burgerlijle leden - rijksambtenaren -, op de wijze bepaald onder artikel 32, § 4, van de wet van 2 augustus 1963 op het gebruik der talen in bestuurszaken, bewijzen dat zij de tweede taal even goed kennen als de taal waarin zij hun onderwijs genoten hebben.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 50, 002; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.8.§ 1. De examinator wordt door de Minister van [1 Defensie]1 aangewezen uit de leden van het burgerlijk onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School die licentiaat in de letteren en wijsbegeerte, licentiaat in de Romaanse of Germaanse filologie, licentiaat vertaler of licentiaat tolk zijn.
§ 2. De examinator moet, op de wijze bepaald in artikel 15, eerste lid in fine, van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, het bewijs leveren van zijn grondige kennis van de tweede taal.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.9. De burgerlijke leden van de examencommissie hebben recht op het vacatiegeld en de vergoedingen zoals voorzien in het koninklijk besluit van 14 juli 1967 betreffende het vacatiegeld en de vergoedingen voor de burgerlijke leden van de examencommissies bij de Krijgsmacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 1968, 12 december 1975 en 17 april 1989.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.10.De Minister van [1 Defensie]1 stelt het reglement vast, houdende organisatie van de taalexamens.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art. 11. Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.