Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

17 JUNI 1994. - Koninklijk besluit betreffende de inwerkingtreding van bepalingen van de wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.



Inhoudstafel:

TITEL I. - Inwerkingtreding van de wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht.
Art. 1
TITEL II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van TITEL I. - Het ambt.
Art. 2-5
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van TITEL II. - De ambtsontheffing, de ontneming van de hoedanigheid van leerling van een school van de rijkswacht en de rangverlaging, en van TITEL III. - Procedure die aan de ambtsontheffing en de rangverlaging voorafgaat.
Art. 6-7
HOOFDSTUK III. - Wijziging van TITEL IV.
Slotbepalingen.
Art. 8-11
TITEL III. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art. 12-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1976083102  1979042508 



Uitvoeringsbesluit(en):

1994801528 



Artikels:

TITEL I. - Inwerkingtreding van de wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht.
Artikel 1. De artikelen 3 tot en met 9, 11 en 12, 16 tot en met 21 en 28 van de wet van 24 juli 1992 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rechtstoestanden van het personeel van het actief kader van de rijkswacht, treden in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van TITEL I. - Het ambt.
Art.2. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht wordt opgeheven.

Art.3. In de artikelen 3, § 2, 6, § 2, en 16, § 2, van hetzelfde besluit, vervallen de woorden " van Landsverdediging ".
  In artikel 17, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden " militair geneesheer " vervangen door de woorden " geneesheer van de medische dienst van de rijkswacht ".
  In artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden " artikel 27, " en " eerste ", de woorden " § 1 " ingevoegd.

Art.4. Een artikel 18bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
  " Art. 18bis. § 1. In uitzonderlijke gevallen, kan bij beslissing van de commandant van de rijkswacht de afwezigheid om gezondheidsredenen enkel worden gerechtvaardigd door een geneesheer aangesteld door de chef van de medische dienst van de rijkswacht.
  De op dat ogenblik reglementair toegekende afwezigheden om gezondheidsredenen blijven evenwel geldig.
  § 2. De uitzonderlijke gevallen bedoeld in § 1 zijn :
  1° natuurrampen in de zin van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;
  2° rampen en plagen, zoals brand, epidemieën en epizoötieën in de zin van artikel 135, § 2, 5°, van de Nieuwe Gemeentewet;
  3° de omstandigheden waarin dringende maatregelen dienen te worden getroffen om het hoofd te bieden aan een toestand waarbij 's lands veiligheid ernstig bedreigd wordt of waarbij de openbare orde in een omvangrijk deel van Koninkrijk op een ernstige wijze wordt of dreigt te worden verstoord. ".

Art.5. Een artikel 18ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
  " Art. 18ter. § 1. Het medisch toezicht bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet, omvat een geneeskundig onderzoek door een geneesheer van de medische dienst van de rijkswacht.
  Tot dat onderzoek kan worden overgegaan :
  1° ambtshalve, bij beslissing van het hoofd van de medische dienst van de rijkswacht of van een door hem daartoe aangewezen geneesheer;
  2° op vraag van elke functionele meerdere van het personeelslid die ten minste het ambt van commandant van een ondereenheid uitoefent. Deze vraag moet schriftelijk worden bevestigd.
  § 2. Wanneer de behandelende geneesheer van het personeelslid een verklaring heeft opgesteld waaruit blijkt dat het zijn verblijfplaats mag verlaten, kan de betrokkene door de medische dienst van de rijkswacht worden opgeroepen om een medisch controleonderzoek te ondergaan, op een plaats en op een tijdstip welke door die dienst worden bepaald. De gekozen plaats moet zo dicht mogelijk bij de woonplaats of de verblijfplaats van het personeelslid gelegen zijn.
  De oproeping geschiedt zo mogelijk door overhandiging van het document tegen ontvangstbewijs. Bij ontstentenis hiervan geschiedt deze oproeping bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.
  § 3. De medische dienst van de rijkswacht kan een daartoe aangewezen geneesheer gelasten een medisch controleonderzoek te verrichten in de verblijfplaats die de afwezige om gezondheidsredenen, volgens de verklaring van de behandelende geneesheer, niet mag verlaten.
  § 4. De controlerende geneesheer neemt contact op met de behandelende geneesheer, indien hij oordeelt dat de verleende vrijstelling niet gerechtvaardigd is.
  Gaat de behandelende geneesheer niet akkoord met de beslissing van de controlerende geneesheer om het personeelslid de dienst te laten hervatten vóór het einde van de periode van vrijstelling die hij had bepaald, dan wordt de uiteindelijke beslissing genomen door het hoofd van de medische dienst van de rijkswacht nadat hij beide geneesheren heeft gehoord.
  De beslissing om de dienst te hervatten op een bepaalde datum wordt bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid.
  § 5. De Koning bepaalt de voorwaarden onder dewelke het personeelslid dat afwezig is om gezondheidsredenen bijdraagt in de reiskosten, de andere kosten die het ten behoeve van de controleprocedure heeft gemaakt en de kosten van de medische onderzoeken en expertises.

HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van TITEL II. - De ambtsontheffing, de ontneming van de hoedanigheid van leerling van een school van de rijkswacht en de rangverlaging, en van TITEL III. - Procedure die aan de ambtsontheffing en de rangverlaging voorafgaat.
Art.6. In hetzelfde besluit worden Titel II, die artikel 20 bevat, en Titel III, die de artikelen 21 tot 55 bevat, vervangen door de volgende bepalingen :
  " TITEL II. - De tuchtprocedure.
  HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
  Art. 20. Het proceduredossier bedoeld in artikel 24/32 van de wet, omvat, naast een inventaris :
  1° het in artikel 24/27, § 2, van de wet bedoelde tuchtdossier, met inbegrip van alle stukken die opgesteld werden naar aanleiding van de feiten of met het oog op hun vaststelling alsmede die welke betrekking hebben op de tuchtprocedure;
  2° alle stukken opgemaakt door de korpscommandant tot aan de adiëring van de onderzoeksraad.
  Art. 21. De overeenkomstig de artikelen 24/27, § 1, 24/28, § 3, 24/30, §§ 2 en 3, en 24/35 van de wet voorgeschreven kennisgevingen aan het personeelslid geschieden zo mogelijk door overhandiging van het document tegen ontvangstbewijs.
  Bij ontstentenis hiervan, geschieden deze kennisgevingen bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.
  Art. 22. Het personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt, beschikt, op een ogenblik dat de dienst het toestaat, over de tijd die hij nodig acht om zijn verdediging voor te bereiden en een verweerschrift in te dienen.
  Deze tijd komt niet in aanmerking voor de berekening van de wekelijkse dienstprestatie, tenzij uit de tuchtprocedure blijkt dat de feiten niet bewezen zijn of niet kunnen worden toegerekend aan het betrokken personeelslid.
  HOOFDSTUK 2. - De raadpleging van de onderzoeksraad.
  Afdeling 1. - Samenstelling van de raad en aanwijzing van de leden ervan.
  Art. 23. § 1. De bijzitters bedoeld in artikel 24/31, § 2, 2° en 3°, van de wet, zijn leden van het operationeel korps van de rijkswacht in werkelijke dienst.
  Voor ieder gewoon lid worden een eerste en een tweede plaatsvervangend lid aangewezen.
  Voor het aanwijzen van de plaatsvervangers worden bepalingen in acht genomen die gelden voor de aanwijzing van de gewone leden.
  § 2. De leden van de onderzoeksraad worden aangewezen voor een termijn van twee jaar. Deze termijn is onbeperkt hernieuwbaar.
  Mogen niet worden aangewezen, de personeelsleden die het voorwerp uitmaken van een tuchtrechtelijke of strafrechtelijke procedure wegens een ernstig vergrijp.
  Art. 24. De voorzitter van de onderzoeksraad wordt in kennis gesteld van de indentiteit van de gewone en plaatsvervangende bijzitters, respectievelijk door de voorzitter van iedere representatieve syndicale organisatie en door de commandant van de rijkswacht.
  Art. 25. § 1. Om in de onderzoeksraad te kunnen zetelen, moeten de leden ervan de kennis bezitten van de taal van het personeelslid, wat de voorzitter betreft, overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en wat de andere leden betreft, overeenkomstig de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
  De Duitstalige kamer mag, bij gebrek aan voldoende Duitstalige bijzitters, samengesteld worden uit bijzitters die de kennis bezitten van de Franse taal, overeenkomstig de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
  In dit geval moet de onderzoeksraad echter worden bijgestaan door een persoon die door de Minister wordt aangewezen en een van de volgende hoedanigheden bezit :
  1° licentiaat in de Germaanse filologie;
  2° licentiaat tolk;
  3° licentiaat vertaler;
  4° rijksambtenaar van niveau 1, bekleed met de graad van vertaler-revisor, eerstaanwezend vertalend revisor of vertaler-directeur.
  § 2. De commandant van de rijkswacht wijst een secretaris en een plaatsvervangende secretaris aan. § 1 is op beiden toepasselijk.
  Art. 26. Mogen niet zetelen in de onderzoeksraad :
  1° de leden die tijdelijk van hun ambt ontheven zijn;
  2° de leden die betrokken waren bij de feiten die het voorwerp uitmaken van de tuchtprocedure;
  3° de leden die op eender welke wijze aan de voorafgaande tuchtprocedure hebben deelgenomen.
  4° bij met redenen omkede beslissing van de voorzitter, de leden die het voorwerp uitmaken van een tuchtrechtelijke of strafrechtelijke procedure wegens ernstige feiten;
  5° bij met redenen omklede beslissing van de voorzitter, de leden die voor andere feiten het voorwerp uitmaken van een dergelijke procedure, indien hij van oordeel is dat die procedure hun onafhankelijkheid in het gedrang kan brengen.
  Afdeling 2. - De procedure voor de onderzoeksraad.
  Art. 27. De vergaderingen van de onderzoeksraad zijn niet openbaar.
  Het personeelslid wordt in zijn middelen van verdediging gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd. Deze hoorzitting en het verhoor van de getuigen kunnen op verzoek van het betrokken personeelslid in het openbaar worden gehouden.
  De voorzitter van de onderzoeksraad beslist over dit verzoek. De onderzoeksraad kan evenwel de opgeroepen getuigen die zich hiertegen verzetten niet in het openbaar horen.
  Het verzoek kan enkel worden verworpen in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé-leven van de partijen dit eisen of, in de mate als door de voorzitter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarmaking de belangen van de tuchtprocedure zou schaden.
  Art. 28. De in artikel 24/33 van de wet bedoelde oproeping vermeldt eveneens :
  1° de datum van verschijning voor de onderzoeksraad. Deze datum moet, te rekenen vanaf de dag volgend op de kennisgeving van de oproeping, ten minste vijftien werkdagen later vallen;
  2° de periode van ten minste vijf werkdagen waarin het proceduredossier mag worden ingezien. Deze periode dient vóór de vijfde werkdag vóór die van de verschijning te liggen;
  3° de samenstelling van de onderzoeksraad;
  4° de tekst van artikel 24/36 van de wet en van de artikelen 27, 32, 33, 34 en 56 van dit besluit.
  Art. 29. De voorzitter roept de leden van de onderzoeksraad op. De oproeping vermeldt de identiteit van het betrokken personeelslid.
  Art. 30. De gebeurlijke wrakingsgronden moeten door de betrokkene of door de leden van de onderzoeksraad op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen de tien werkdagen na de kennisgeving bedoeld in de artikelen 28 en 29, aan de voorzitter worden meegedeeld, tenzij de wrakingsgrond later is gebleken.
  De voorzitter beoordeelt de wrakingsgronden. Gaat het om zijn eigen wraking, dan wordt de beslissing getroffen door de Minister.
  De leden van de onderzoeksraad en het betrokken personeelslid worden van deze beslissing in kennis gesteld door de voorzitter.
  Art. 31. De onderzoeksraad zetelt op geldige wijze wanneer, nadat de leden regelmatig werden opgeroepen overeenkomstig artikel 29, benevens de voorzitter, ten miste twee leden aanwezig zijn.
  Wanneer, benevens de voorzitter, slechts één van de bijzitters bedoeld in artikel 24/31, § 2, 2°, van de wet aanwezig is, telt de onderzoeksraad slechts één van de bijzitters bedoeld in artikel 24/31, § 2, 3°, van dezelfde wet, aangewezen door de commandant van de rijkswacht.
  Art. 32. § 2. Het betrokken personeelslid deelt binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van de oproeping tot verschijning, aan de voorzitter de identiteit mee van de getuigen die hij door de onderzoeksraad wenst te doen horen.
  Deze kennisgeving vermeldt bovendien op beknopte wijze de redenen van de getuigenis.
  § 2. Het betrokken personeelslid deelt de identiteit van zijn verdediger vooraf schriftelijk mee aan de voorzitter.
  Indien de verdediger geen advokaat is, heeft hij slechts toegang tot het dossier indien hij een volmacht uitgaande van de betrokkene kan overleggen.
  Acht de betrokkene of zijn verdediger het, na inzage van het dossier, nodig nieuwe getuigen voor te dragen of een bijkomend onderzoek te doen instellen, dan geeft hij daarvan kennis aan de voorzitter van de onderzoeksraad, ten minste twee werkdagen voor de zitting.
  Art. 33. De voorzitter roept iedere persoon op van wie hij de getuigenis nuttig oordeelt.
  Zijn de getuigen personeelsleden bij de rijkswacht, dan verkrijgen zij voor hun verschijning de daartoe nodige dienstvrijstelling.
  De duur van deze vrijstelling wordt beschouwd als dienstprestatie.
  Art. 34. Indien de regelmatig opgeroepen getuigen niet verschijnen, wordt de zaak in hun afwezigheid behandeld.
  In geval van gewettigde afwezigheid van een getuige, oordeelt de onderzoeksraad of er reden is hem met het oog op zijn verhoor opnieuw op te roepen.
  In het proces-verbaal van de zitting wordt dit vermeld.
  Art. 35. Oordeelt de onderzoeksraad dat de feiten bewezen zijn, aan het betrokken personeelslid kunnen worden toegerekend en een tuchtvergrijp uitmaken, dan geeft hij een advies over de voorgestelde straf.
  Alle beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid. De stemming is geheim. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
  Afdeling 3. - Procedure na de onderzoeksraad.
  Art. 36. Na het advies van de onderzoeksraad te hebben ontvangen, beslist de bevoegde overheid over de op te leggen tuchtstraf.
  HOOFDSTUK III. - Procedure te volgen door de commandant van de rijkswacht wanneer hij met het recht tot straffen bekleed is.
  Art. 37. De commandant van de rijkswacht die zijn bevoegdheid tot straffen uitoefent overeenkomstig artikel 24/23 van de wet, beslist op stukken.
  Zijn beslissing wordt het personeelslid rechtstreeks ter kennis gebracht binnen de twintig werkdagen na de toezending van het dossier door de Minister.
  De eenheids- en korpscommandant worden van deze beslissing in kennis gesteld.
  HOOFDSTUK IV. - Procedure tot vernietiging.
  Art. 38. Iedere aanvraag van een personeelslid tot vernietiging van de tuchtstraf overeenkomstig artikel 24/25, tweede lid, van de wet, wordt schriftelijk en rechtstreeks aan de commandant van de rijkswacht gericht.
  art. 39. Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag met redenen omkleed zijn.
  Bovendien dient de aanvraag ingediend te worden binnen de zestig dagen na de dag waarop de straf definitief is uitgesproken, indien ze gegrond is op artikel 24/25, tweede lid, 1° en 3°, van de wet.
  De commandant van de rijkswacht beslist op stukken. Op verzoek van het betrokken personeelslid, kan de commandant van de rijkswacht echter beslissen betrokkene te horen of te laten horen door de officier die hij aanwijst.
  Art. 40. Vernietigt de commandant van de rijkswacht de straf op grond van artikel 24/25, tweede lid, 1°, van de wet, dan zendt hij het dossier terug aan de tot straffen bevoegde overheid.
  Deze overheid onderzoekt de zaak opnieuw. Zijn de feiten intussen verjaard, dan mogen zij evenwel niet leiden tot het opleggen van een nieuwe tuchtstraf.
  Art. 41. Wordt de beslissing waarbij een straf is opgelegd, vernietigd zonder dat een nieuwe straf wordt opgelegd, dan wordt die straf op het strafblad doorgehaald en wordt een nieuw strafblad opgesteld; in het tegenovergestelde geval wordt de nieuw opgelegde straf ingeschreven op de datum van die welke zij vervangt.
  HOOFDSTUK V. - Uitvoering van de straffen.
  Art. 42. § 1. Voor het uitvoeren van de inhouding van de bezoldiging bepaald bij artikel 24/16 van de wet, wordt het eenheidsbedrag overeenstemmend met één prestatie-uur, bepaald op 1/1850 van de geïndexeerde bruto-jaarwedde voor de maand die volgt op die waarin de straf definitief is geworden.
  Dit bedrag wordt evenwel verminderd met het percentage van de bedrijfsvoorheffing van toepassing op de vergoedingen en de uitzonderlijke toelage, andere dan het vakantiegeld, zoals bepaald bij de bijlage III bij het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 ter uitvoering van de wet op de inkomstenbelastingen.
  De vrijstellingen en verminderingen voor kinderen ten laste bepaald bij dezelfde bijlage, komen niet in aanmerking voor deze berekening.
  § 2. Het totale bedrag van de uit te voeren inhouding kan worden afgehouden bij de betaling van elke netto-bezoldiging, met uitzondering nochtans van de kinderbijslgen en de vergoedingen, verschuldigd aan het personeelslid voor de maand of de maanden die volgen op die waarin de straf definitief is geworden.
  Art. 43. De beslissing om een van de in artikel 24/13, 4° to 7°, van de wet bedoelde tuchtstraffen op te leggen, heeft uitwerking de eerste van de maand die volgt op die van de kennisgeving of de bekendmaking van de definitieve beslissing, zonder dat de uitvoering ervan kan geschieden binnen tien werkdagen na de kennisgeving of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
  Art. 44. De commandant van de rijkswacht bepaalt de regels omtrent de uitvoering van de non-activiteit bij tuchtmaatregel.
  HOOFDSTUK VI. - Aanwijzing van de korpscommandnanten.
  Art. 45. Worden voor de toepassing van dit besluit, bekleed met de bevoegdheid van korpscommandant :
  1° de commandant van de rijkswacht;
  2° de chef van de generale staf;
  3° de onderchef van de generale staf;
  4° de gebiedscommandanten;
  5° de commandant van de Koninklijke rijkswachtschool;
  6° de commandanten van de territoriale groepen;
  7° de commandanten van de mobiele groepen;
  8° de commandanten van de scholen en gelijkgestelde eenheden van de Koninklijke rijkswachtschool;
  9° de door de commandant van de rijkswacht aangewezen rijkswachtoverheden voor de andere eenheden, staven en diensten.
  Worden aangewezen door de commandant van de rijkswacht :
  1° de personeelsleden ten aanzien van wie de in het eerste lid aangewezen overheden de bevoegdheid van korpscommandant uitoefenen;
  2° de eenheidscommandanten, de ondereenheidscommandanten en de personeelsleden ten aanzien van wie zij die bevoegdheid uitoefenen.
  HOOFDSTUK VII. - Regels betreffende het personeel van de algemene inspectie van de rijkswacht.
  Art. 46. Indien het personeelslid dat voor de onderzoeksraad moet verschijnen, op het ogenblik van de feiten lid was van de algemene inspectie van de rijkswacht, wordt een van de hoofdofficieren, aangewezen krachtens artikel 24/31, § 2, 3°, van de wet, vervangen door een hoofdofficier van de algemene inspectie van de rijkswacht, aangewezen door de inspecteur-generaal van de rijkswacht.
  Art. 47. De bevoegdheden van de commandant van de rijkswacht bepaald bij de artikelen 24/23 en 24/25, tweede lid, 2° en 3°, van de wet, worden uitgeoefend door de inspecteur-generaal van de rijkswacht, indien het betrokken personeelslid op het ogenblik van de feiten lid was van de algemene inspectie van de rijkswacht, overeenkomstig de artikelen 37 tot 41.
  Art. 48. Worden voor het personeel van de algemene inspectie van de rijkswacht bekleed met de bevoegdheid van eenheidscommandant :
  1° de kabinetschef van de inspecteur-generaal van de rijkswacht;
  2° de adjunct van de kabinetschef.
  Worden voor het personeel van de algemen inspectie van de rijkswacht bekleed met de bevoegdheid van korpscommandant :
  1° een inspecteur-generaal van de rijkswacht;
  2° de kabinetschef van de inspecteur-generaal van de rijkswacht.
  De inspecteur-generaal wijst de personeelsleden aan ten aanzien van wie deze overheden de bevoegdheden van korps- en eenheidscommandant uitoefenen.
  TITEL III. - De ambtsontheffing.
  HOOFDSTUK I. - De non-activiteit om persoonlijke aangelegenheden.
  Art. 49. De commandant van de rijkswacht regelt de toestand van het personeelslid in non-activiteit om persoonlijke aangelegenheden.
  HOOFDSTUK II. - De schorsing bij ordemaatregel.
  Art. 50. De commandant van de rijkswacht regelt de toestand van het bij ordemaatregel geschorste personeelslid.
  HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de periode van non-activiteit ten opzichte van een personeelslid dat van de rijkswacht gescheiden is.
  Art. 51. Wanneer een personeelslid van de rijkswacht gescheiden is zoals bedoeld in artikel 36 van de wet, maakt de hiërarchische meerdere die te zijnen aanzien ten minste, de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent, een verslag op dat de omstandigheden vermeld die ten grondslag kunnen liggen aan de afwezigheid, met opgave van alle gegevens die toelaten te besluiten dat die omstandigheden al dan niet aan dat personeelslid toe te schrijven zijn.
  Dit verslag wordt aan de Minister toegezonden.
  De Minister kan de commandant van de rijkswacht opdragen alle bijkomende inlichtingen over de afwezigheid in te winnen en ze op te nemen in een verslag.
  De Minister beslist of er redenen zijn om artikel 36, eerste lid, van de wet toe te passen.
  Art. 52. Bij het einde van de afwezigheid gaat de commandant van de rijkswacht na of de omstandigheden die aan de scheiding ten grondslag lagen, al dan niet aan het personeelslid zijn toe te schrijven.
  Hij gaat daarenboven na of het gedrag van betrokkene tijdens de afwezigheid verenigbaar is met de staat van personeelslid van de rijkswacht.
  Oordeelt de commandant van de rijkswacht dat de omstandigheden of het gedrag onverenigbaar zijn met de staat van personeelslid van de rijkswacht, dan adieert hij de onderzoeksraad door een verslag. Dit verslag wordt het betrokken personeelslid ter kennis gebracht. Het omvat een voorstel tot het treffen van een van de straffen bedoeld in artikel 24/13, § 1, 4° tot en met 7°, van de wet, indien het een lid van het beroepspersoneel betreft. Gaat het om een leerling van een school van de rijkswacht, dan omvat het verslag een voorstel tot het treffen van een van de specifieke maatregelen bedoeld in artikel 24/13, § 3, 2°, van de wet of tot ontneming van de hoedanigheid van kandidaat of leerling van een school van de rijkswacht.
  Het verslag van de commandant van de rijkswacht bevat een uiteenzetting van de gedragingen van het personeelslid die ten grondslag lagen aan de afwezigheid of van het gedrag van betrokkene tijdens zijn afwezigheid en die als een tekortkoming aan de ambtsplichten of aan de waardigheid van het ambt moeten worden beschouwd.
  De door de onderzoeksraad te volgen procedure is die bepaald in de artikelen 24/33 en 24/34 van de wet en van de artikelen 27 tot en met 35.
  Art. 53. In de gevallen bepaald bij artikel 36 van de wet, spreekt de onderzoeksraad zich bij een met redenen omkleed advies uit over :
  1° het bewezen zijn van de aan de afwezigheid ten grondslag liggende feiten en de toerekening ervan aan het personeelslid;
  2° het bewezen zijn van de feiten waaruit blijkt dat het gedrag tijdens de afwezigheid niet overeen te brengen is met de staat van personeelslid van de rijkswacht;
  3° de opportuniteit van de door de commandant van de rijkswacht voorgestelde tuchtstraf of maatregel.
  Bovendien gaat de onderzoeksraad na of de periode van afwezigheid geheel of gedeeltelijk in non-activiteit moet worden omgezet. Indien de onderzoeksraad besluit tot een gedeeltelijke non-activiteit, dan bepaalt ze de duur ervan. ".

Art.7. De artikelen 54 en 55 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

HOOFDSTUK III. - Wijziging van TITEL IV.
Slotbepalingen.
Art.8. Artikel 56 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 56. Het personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een tuchtprocedure of zijn verdediger mag de kopie van het tuchtdossier en van het proceduredossier slechts aanwenden om de verdediging voor te bereiden en te voeren. ".

Art.9. Een artikel 56bis luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
  " Art. 56bis. De bevoegdheid van een rijkswachtoverheid inzake de ambtsuitoefening wordt bepaald door haar hoedanigheid op de datum van de procedurehandeling of van de beslissing. ".

Art.10. Artikel 57 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 57. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
  1° de wet : de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het actief kader van het operationeel korps van de rijkswacht;
  2° werkdagen : alle dagen, behalve de zaterdagen, de zondagen en de dagen waarop de dienst geregeld wordt zoals op zondag, in uitvoering van het koninklijk besluit van 4 maart 1963 betreffende de inrichting van de inwendige dienst bij de rijkswacht;
  3° de Minister : de Minister van Binnenlanse Zaken. ".

Art.11. § 1. Artikel 59 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
  " 5° het koninklijk besluit van 19 juni 1980 betreffende de militaire tuchtrechtspleging, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 november 1980 en 12 april 1988. ".
  § 2. In artikel 61 van hetzelfde besluit, worden de woorden " van Landsverdediging " vervangen door de woorden " van Binnenlandse Zaken ".

TITEL III. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art.12. Het koninklijk besluit van 31 augustus 1976 betreffende de machtiging tot het huwelijk van de leden van het actief kader van de rijkswacht wordt opgeheven.

Art.13. Dit besluit treedt in werking de eerste dag vn de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 14. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 17 juni 1994.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken,
  L. TOBBACK