30 MEI 1994. - Koninklijk besluit tot regeling van het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hoofde van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs.
Art. 1-4
Artikel 1. Aan de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, openbare instelling opgericht bij bijzonder decreet van de Vlaamse Raad van 19 december 1988, wordt machtiging verleend het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken.
De machtiging tot gebruik van het identificatienummer geldt uitsluitend voor het vervullen van taken in uitvoering van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs.
Het gebruik van het identificatienummer wordt toegestaan aan :
1° de leidend ambtenaar van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;
2° de ambtenaren die de onder 1° vermelde persoon daartoe binnen zijn diensten wegens hun functies en binnen de perken van hun respectieve bevoegdheden bij name en schriftelijk aanwijst, op voorwaarde dat zij een graad bekleden gelijkwaardig aan een graad van niveau 1 van het Rijkspersoneel.
Art.2. Voor interne doeleinden mag het identificatienummer van het Rijksregister uitsluitend gebruikt worden als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die door de betrokken diensten worden bijgehouden, voor het vervullen van de in artikel 1, tweede lid, vermelde taken.
Bij extern gebruik mag het identificatienummer enkel gebruikt worden in de betrekkingen die voor het vervullen van de in artikel 1, tweede lid, vermelde taken noodzakelijk zijn, met :
- de houder van het nummer of zijn wettelijke vertegenwoordigers;
- de openbare overheden en instellingen die ingevolge artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 zelf machtiging hebben verkregen om het nummer te gebruiken en die optreden in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden.
Art.3. De lijst van de overeenkomstig de artikel 1, derde lid, aangewezen ambtenaren wordt, met vermelding van hun graad en van hun ambt, jaarlijks opgesteld en volgens dezelfde periodiciteit aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegezonden.
Art. 4. Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 mei 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
M. WATHELET
De Minister van Binnenlandse Zaken,
L. TOBBACK