Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

27 JULI 1993. - Ministerieel besluit houdende het profiel van de leden van de comités voor bijzondere jeugdzorg.



Inhoudstafel:


Art. 1-2
BIJLAGEN.
Art. N1-6N1
I. Taken.
A. Vanuit de regelgeving :
Het bureau dient :
volgens artikel 4, 1° en 2° van de gecoördineerde decreten :
1. Op vrijwillige basis daadwerkelijke bijstand en hulp organiseren in problematische opvoedingssituaties, ten behoeve van minderjarigen en van diegenen die over hen het ouderlijk gezag uitoefenen of hen onder hun bewaring hebben.
B. Algemeen :
Intern :
1. in overleg en in samenwerking met de andere leden en de sociale dienst, het beleid bepalen inzake individuele bijstand en hulpverlening;
2. signaleren van problemen, behoeften en initiatieven in de regio in wisselwerking met de preventiecel;
3. ondersteunen van het bijstands- en hulpverleningswerk.
Art. N2-6N2
I. Taken.
A. Vanuit de regelgeving :
De preventiecel dient :
1. Omstandigheden en toestanden die negatief inwerken op de fysieke integriteit, het psycho-sociaal welzijn en de ontplooiingskansen van minderjarigen ter kennis te brengen van private organisaties en van de overheid met het oog op initiatieven om deze toestanden en omstandigheden te voorkomen
B. Algemeen :
Meewerken aan de algemeen preventieve opdracht van het comité, rekening houdend met de reeds ontwikkelde methodieken inzake algemene preventie.
Intern :
1. in overleg en in samenwerking met de andere leden en de sociale dienst, het beleid bepalen inzake algemene preventie en meewerken aan de uitvoering ervan;
2.



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. De leden van de comités voor bijzondere jeugdzorg, die deel uitmaken van een bureau, moeten beantwoorden aan het profiel, bepaald in bijlage 1 bij dit besluit.

Art.2. De leden van de comités voor bijzondere jeugdzorg, die deel uitmaken van een preventiecel, moeten beantwoorden aan het profiel, bepaald in bijlage 2 bij dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. Profiel voor de leden van het bureau.

Art. 1N1. I. Benoemingsvoorwaarden.
  1. Algemene benoemingsvoorwaarden (artikel 6, § 1 van de gecoördineerde decreten) :
  Vertegenwoordiger zijn van een jeugdorganisatie, voorziening of ander initiatief, dat zich actief bezighoudt met jeugd en gezin.
  Vier categorieën van organisaties, die in gelijke mate in het comité vertegenwoordigd moeten zijn, zijn te onderscheiden :
  - jeugd- en volwassenvorming;
  - dienst- of hulpverlening aan jeugd en gezin;
  - arbeids- of onderwijsmiddens;
  - gezondheidszorg.
  Er wordt rekening gehouden met de onderscheiden maatschappelijke visies.
  Voor het geheel van de leden die door de Executieve worden benoemd geldt : bij de benoeming moet ten minste één derde van de leden jonger zijn dan dertig jaar.
  2. Bijkomende benoemingsvoorwaarden (artikelen 8 en 9 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 17 juli 1991) :
  1° minstens 18 jaar oud zijn (artikel 8, 1°);
  2° sedert ten minste vijf jaar zijn woonplaats hebben in het Vlaamse Gewest of in Brussel-Hoofdstad (artikel 8, 2°);
  3° zijn woonplaats hebben of zijn beroep uitoefenen in het werkgebied van het comité waarvoor men zich kandidaat stelt (artikel 8, 3°);
  4° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen, bestemd voor een openbaar bestuur (artikel 8, 4°);
  5° de Nederlandse taal kennen (artikel 8, 5°).
  Indien in het werkgebied van het comité meer dan 10 000 migranten verblijven, die afkomstig zijn uit landen die niet tot de E.G. behoren, of indien die migranten er ten minste 5 % van de bevolking uitmaken, moet minstens een van de comitéleden een migrant zijn, afkomstig uit een niet-E.G.-land (artikel 9).

Art. 2N1. II. Onverenigbaarheden. (artikel 10, § 1, tweede lid, gecoördineerde decreten en artikel 10 van het B.V.E. van 17 juli 1991).
  Om lid te kunnen zijn van het bureau :
  - geen lid zijn van de raad van bestuur of personeelslid van een erkende voorziening (artikel 10, § 1, tweede lid, G.D.);
  Om lid te kunnen zijn van het comité :
  - geen bij verkiezing verleend openbaar mandaat uitoefenen (artikel 10, 1° B.V.E.);
  - geen mandaat bij een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bekleden (artikel 10, 2° B.V.E.);
  - geen ambt van magistraat of parketmagistraat uitoefenen of lid zijn van de gemeentepolitie, de rijkswacht of de gerechtelijke politie bij de parketten (artikel 10, 3° B.V.E.);
  - geen ambt bekleden bij het Bestuur der Strafinrichtingen van het Ministerie van Justitie of bij het Bestuur Bijzondere Jeugdbijstand van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (artikel 10, 4° B.V.E.);
  - geen lid zijn van een bemiddelingscommissie (artikel 10, 5° B.V.E.);
  - niet aangesteld zijn als vrijwillig consulent (artikel 10, 6° B.V.E.).
  De bedoeling van deze onverenigbaarheden is belangen- of rolvermenging te vermijden en het imago van het comité als onafhankelijke hulpverlenende instantie zuiver te houden.

Art. 3N1. III. Verwachtingen (artikel 18 B.V.E. van 17 juli 1991).
  Van de leden van een comité wordt verwacht dat ze :
  - regelmatig de vergaderingen bijwonen;
  - aktief hun medewerking verlenen bij het vervullen van de taken die aan het comité zijn opgedragen;
  - zich hiertoe regelmatig overdag kunnen vrijmaken; de werkgever geeft ruimte en tijd voor participatie en engagement;
  - de informatie- en vormingsinitiatieven regelmatig bijwonen;
  - zich gedragen naar de algemene richtlijnen van de Vlaamse minister.

Art. 4N1. IV. Functie-Eisen.
  1. Kennis en ervaring :
  - zicht hebben op de hedendaagse jongerencultuur en subculturen bij jongeren;
  - inzicht hebben in de maatschappelijke structuren;
  - zicht hebben op kwetsbare minderheden (marginalen, kansarmen, enz...);
  - zicht hebben op de sociale kaart (hulpaanbod), problemen en behoeften van de regio;
  - kennis hebben rond opvang en begeleiding van jongeren;
  - vertrouwd zijn met één of meer van de volgende sectoren is wenselijk :
  - jeugdwelzijnswerk in de regio;
  - opbouwwerk;
  - buurtwerk;
  - basiseducatie;
  - gemeentelijk jeugdwerk;
  - hulpverlening;
  - vormingswerk;
  - migrantenwerk;
  - onderwijs;
  - gezondheidszorg;
  - zicht hebben op de werking van de bijzondere jeugdzorg.
  2. Methodische en persoonlijke attitudes :
  Van de kandidaat wordt verwacht dat hij/zij beschikt over een gamma van methodische vaardigheden en voor de functie gunstige attitudes, zoals :
  - motivatie;
  - engagement;
  - loyauteit;
  - respect voor de mening van de andere;
  - luisterbereidheid;
  - vergadertechnische vaardigheden;
  - sociaal voelend;
  - gericht op samenwerking.

Art. 5N1. V. Vergoedingen. - Toelagen. - Verzekeringen (artikel 27 B.V.E. van 17 juli 1991).
  De leden ontvangen een presentiegeld van F 1 000 per vergadering van minstens twee uur, tot een plafond van F 80 000 per jaar (artikel 27, § 1, 1°).
  Verder worden de reis- en verblijfskosten terugbetaald volgens de normen die gelden voor de ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap (artikel 27, § 1, 2°).
  De leden van het comité worden gelijkgesteld met ambtenaren behorende tot de rang 10 tot en met 14.
  De leden worden verzekerd tegen ongevallen tijdens de vergaderingen die ze als lid bijwonen, alsook op de weg naar en van deze vergaderingen (artikel 27, § 2).

Art. 6N1. Als bureaulid.

I. Taken.   A. Vanuit de regelgeving :   Het bureau dient :   volgens artikel 4, 1° en 2° van de gecoördineerde decreten :   1. Op vrijwillige basis daadwerkelijke bijstand en hulp organiseren in problematische opvoedingssituaties, ten behoeve van minderjarigen en van diegenen die over hen het ouderlijk gezag uitoefenen of hen onder hun bewaring hebben.   2. Aan de magistraten, belast met jeugdzaken, de waarborg verlenen dat deze bijstand en hulp daadwerkelijk zullen worden aangeboden, en hen daartoe desgevraagd mede te delen of deze bijstand en hulp werden aangevat, nog worden voortgezet of werden voltooid.   volgens artikel 9, § 2, punten 6° en 7° van de gecoördineerde decreten en artikel 54, § 1, 2° en 3° en § 2 van het B.V.E. van 17 juli 1991 :   Beslissingen nemen nopens een hulpverleningsaanvraag die werd afgewezen door de sociale dienst of financiële gevolgen heeft voor de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.   volgens artikel 9, § 2, punten 3° en 4° van de gecoördineerde decreten en artikel 54, § 1, punt 1° van het B.V.E. van 17 juli 1991 :   Beslissingen nemen nopens hulpverleningsaanvragen die niet kunnen worden ingewilligd of een hulpverleningsaanbod dat niet kan worden uitgevoerd wegens het ontbreken van één van de vereiste instemmingen.   volgens artikel 27, § 3 van de gecoördineerde decreten en artikel 54, § 1, punt 4° van het B.V.E. van 17 juli 1991 :   Beslissingen nemen nopens problematische opvoedingssituaties aangemeld door een voorziening of een betrouwbaar persoon of gezin aan wie een jongere is toevertrouwd (nog niet in werking getreden).   volgens artikel 30, § 3 van de gecoördineerde decreten en artikel 54, § 1, punt 5° en § 2 van het B.V.E. van 17 juli 1991 :   Kennisnemen van de aanvragen inzake voortgezette hulpverlening en desgevallend bekrachtigen van het voorstel tot voortzetting van de hulpverlening na de meerderjarigheid.   Volgens artikel 72 B.V.E. van 17 juli 1991 :   Er over waken dat de algemene principes zoals :   - subsidiariteit;   - gezinsgerichtheid;   - emancipatorisch werken en,   - inspraak (toestemming van minderjarigen ouder dan 14 jaar; horen van minderjarigen jonger dan 14 jaar);   bij de hulpverlening gerespecteerd zijn.
B. Algemeen :   Intern :   1. in overleg en in samenwerking met de andere leden en de sociale dienst, het beleid bepalen inzake individuele bijstand en hulpverlening;   2. signaleren van problemen, behoeften en initiatieven in de regio in wisselwerking met de preventiecel;   3. ondersteunen van het bijstands- en hulpverleningswerk.   Extern :   1. instaan voor de terugkoppeling naar de maatschappelijke sectoren en wisselwerking met de organisatie die men vertegenwoordigt;   2. meewerken aan het onderhouden van goede relaties in de regio;   3. uitdragen van het imago van het comité naar de dienst en organisatie die men vertegenwoordigt.   Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juli 1993 houdende het profiel van de leden van de comités voor bijzondere jeugdzorg.
Art. N2. Bijlage 2. Profiel voor de leden van de preventiecel.

Art. 1N2. I. Benoemingsvoorwaarden.
  1. Algemene benoemingsvoorwaarden (artikel 6, § 1 van de gecoördineerde decreten) :
  Vertegenwoordiger zijn van een jeugdorganisatie, voorziening of ander initiatief, dat zich actief bezighoudt met jeugd en gezin.
  Vier categorieën van organisaties, die in gelijke mate in het comité vertegenwoordigd moeten zijn, zijn te onderscheiden :
  - jeugd- en volwassenvorming;
  - dienst- of hulpverlening aan jeugd en gezin;
  - arbeids- of onderwijsmiddens;
  - gezondheidszorg.
  Er wordt rekening gehouden met de onderscheiden maatschappelijke visies.
  Voor het geheel van de leden die door de Executieve worden benoemd geldt : bij de benoeming moet ten minste één derde van de leden jonger zijn dan dertig jaar.
  2. Bijkomende benoemingsvoorwaarden (artikelen 8 en 9 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 17 juli 1991) :
  1° minstens 18 jaar oud zijn (artikel 8, 1°);
  2° sedert ten minste vijf jaar zijn woonplaats hebben in het Vlaamse Gewest of in Brussel-Hoofdstad (artikel 8, 2°);
  3° zijn woonplaats hebben of zijn beroep uitoefenen in het werkgebied van het comité waarvoor men zich kandidaat stelt (artikel 8, 3°);
  4° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen, bestemd voor een openbaar bestuur (artikel 8, 4°);
  5° de Nederlandse taal kennen (artikel 8, 5°).
  Indien in het werkgebied van het comité meer dan 10 000 migranten verblijven, die afkomstig zijn uit landen die niet tot de E.G. behoren, of indien die migranten er tenminste 5 % van de bevolking uitmaken, moet minstens één van de comitéleden een migrant zijn, afkomstig uit een niet-E.G.-land (artikel 9).

Art. 2N2. II. Onverenigbaarheden (artikel 10 van het B.V.E. van 17 juli 1991).
  Om lid te kunnen zijn van het comité :
  - geen bij verkiezing verleend openbaar mandaat uitoefenen (artikel 10, 1°);
  - geen mandaat bij een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bekleden (artikel 10, 2°);
  - geen ambt van magistraat of parketmagistraat uitoefenen of lid zijn van de gemeentepolitie, de rijkswacht of de gerechtelijke politie bij de parketten (artikel 10, 3°);
  - geen ambt bekleden bij het Bestuur der Strafinrichtingen van het Ministerie van Justitie of bij het Bestuur Bijzondere Jeugdbijstand van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (artikel 10, 4°);
  - geen lid zijn van een bemiddelingscommissie (artikel 10, 5°);
  - niet aangesteld zijn als vrijwillig consulent (artikel 10, 6°).
  De bedoeling van deze onverenigbaarheden is belangen- of rolvermenging te vermijden en het imago van het comité als onafhankelijke verwijzende instantie zuiver te houden.

Art. 3N2. III. Verwachtingen (artikel 18 B.V.E. van 17 juli 1991).
  Van de leden van een comité wordt verwacht dat ze :
  - regelmatig de vergaderingen bijwonen;
  - aktief hun medewerking verlenen bij het vervullen van de taken die aan het comité zijn opgedragen;
  - zich hiertoe regelmatig overdag kunnen vrijmaken; de werkgever geeft ruimte en tijd voor participatie en engagement;
  - de informatie- en vormingsinitiatieven regelmatig bijwonen;
  - zich gedragen naar de algemene richtlijnen van de Vlaamse minister.

Art. 4N2. IV. Functie-Eisen.
  1. Kennis en ervaring :
  - zicht hebben op de hedendaagse jongerencultuur en subculturen bij jongeren;
  - inzicht hebben in de maatschappelijke structuren;
  - zicht hebben op kwetsbare minderheden (marginalen en kansarmen, enz...);
  - zicht hebben op de sociale kaart (hulpaanbod), problemen en behoeften van de regio;
  - kennis hebben rond opvang en begeleiding van jongeren;
  - vertrouwd zijn met één of meer van de volgende sectoren is wenselijk :
  - preventiewerk;
  - opbouwwerk;
  - buurtwerk;
  - basiseducatie;
  - gemeentelijk jeugdwerk;
  - jeugdwelzijnswerk in de regio;
  - vormingswerk;
  - migrantenwerk;
  - onderwijs;- hulpverlening;
  - gezondheidszorg;
  - zicht hebben op de werking van de bijzondere jeugdzorg.
  2. Methodische en persoonlijke attitudes :
  Van de kandidaat wordt verwacht dat hij/zij beschikt over een gamma van methodische vaardigheden en voor de functie gunstige attitudes, zoals :
  - motivatie;
  - engagement;
  - loyauteit;
  - respect voor de mening van de andere;
  - luisterbereidheid;
  - vergadertechnische vaardigheden;
  - sociaal voelend;
  - gericht op samenwerking.

Art. 5N2. V. Vergoedingen. - Toelagen. - Verzekeringen (artikel 27 B.V.E. van 17 juli 1991).
  De leden ontvangen een presentiegeld van F 1 000 per vergadering van minstens twee uur, tot een plafond van F 80 000 per jaar (artikel 27, § 1, 1°).
  Verder worden de reis- en verblijfskosten terugbetaald volgens de normen die gelden voor de ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap (artikel 27, § 1, 2°).
  De leden van het comité worden gelijkgesteld met ambtenaren behorende tot de rang 10 tot en met 14.
  De leden worden verzekerd tegen ongevallen tijdens de vergaderingen die ze als lid bijwonen, alsook op de weg naar en van deze vergaderingen (artikel 27, § 2).

Art. 6N2. Als preventiecellid.

I. Taken.   A. Vanuit de regelgeving :   De preventiecel dient :   1. Omstandigheden en toestanden die negatief inwerken op de fysieke integriteit, het psycho-sociaal welzijn en de ontplooiingskansen van minderjarigen ter kennis te brengen van private organisaties en van de overheid met het oog op initiatieven om deze toestanden en omstandigheden te voorkomen en te bestrijden;   (artikel 4, 3° G.D.).   2. in plaatselijk of in regionaal verband met dergelijke initiatieven samen te werken en deze initiatieven te ondersteunen, te bevorderen en desgevallend te coördineren;   (artikel 4, 4° G.D.).   3. de samenspraak en de samenwerking tussen alle daartoe aanspreekbare voorzieningen te initiëren, coördineren en stimuleren.   (artikel 5, § 2 G.D.).
B. Algemeen :   Meewerken aan de algemeen preventieve opdracht van het comité, rekening houdend met de reeds ontwikkelde methodieken inzake algemene preventie.   Intern :   1. in overleg en in samenwerking met de andere leden en de sociale dienst, het beleid bepalen inzake algemene preventie en meewerken aan de uitvoering ervan;   2. signaleren van problemen, behoeften en initiatieven in de regio in samenwerking met de leden van de preventiecel;   3. actief participeren aan het team- en projectmatig werk.   Extern :   1. instaan voor de terugkoppeling naar de maatschappelijke sectoren en wisselwerking met de organisatie die men vertegenwoordigt;   2. meewerken aan het onderhouden van goede relaties in de regio;   3. meewerken aan de structurele beïnvloeding van de maatschappij;   4. uitdragen van het imago van het comité naar de dienst en organisatie die men vertegenwoordigt.   Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 27 juli 1993 houdende het profiel van de leden van de comités voor bijzondere jeugdzorg.