Details





Titel:

27 MEI 1993. - Besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn. (Vertaling) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-04-1994 en tekstbijwerking tot 08-11-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De opleiding in de landbouw.
Afdeling 1. - De opleiding van bedrijfshoofd in de landbouw.
Art. 2-3
Afdeling 2. - Opleiding van bedrijfshoofd in de landbouw, opleider van stagiairs.
Art. 4-5
HOOFDSTUK III. - De bijscholing in de landbouw.
Art. 6, 6bis
HOOFDSTUK IV. - Toelating tot de opleiding en bijscholing in de landbouw.
Art. 7, 7bis, 8
HOOFDSTUK V. - Het landbouwkundig onderzoek.
Art. 9
HOOFDSTUK VI. - Erkenning.
Afdeling 1. - Erkenning van de centra.
Art. 10-11
Afdeling 2. - Erkenning van de beroepsopleidingsactiviteiten.
Art. 12-18
Afdeling 3. - Erkenning van de bijscholingsactiviteiten.
Art. 19-30
Afdeling 4. - Erkenning van de projecten van landbouwkundig onderzoek.
Art. 31
HOOFDSTUK VII. - Subsidiëring van de opleiding en bijscholing in de landbouw.
Art. 32-35
HOOFDSTUK VIII. - Uitbetaling van de subsidies.
Art. 36-38
HOOFDSTUK IX.
Art. 39-41
HOOFDSTUK X.
Art. 42
HOOFDSTUK XI. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. 43, 43bis, 44-46
Bijlage.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1974082301  1974082304  1975081103 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1. decreet : het decreet van 29 februari 1988 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn;
  2. Minister : de Gemeenschapsminister die bevoegd is inzake opleiding in de landbouw;
  3. Centra : de centra voor opleiding en bijscholing in de landbouw van de categorieën A, B en C bedoeld in artikel 6 van het decreet;
  4. bevoegde ambtenaar : de door de Minister aangewezen ambtenaar;
  [1 5. instituut : het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de K.M.O.'s.]1
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK II. - De opleiding in de landbouw.
Afdeling 1. - De opleiding van bedrijfshoofd in de landbouw.
Art.2. Het centrum is onder andere :
  1. verantwoordelijk voor de keuze van het erkende opleidingsbedrijf;
  2. verantwoordelijk voor de toepassing van de wettelijke voorschriften inzake sociale zekerheid en verzekering;
  3. belast met de oplossing van eventuele problemen die zich zouden kunnen voordoen tijdens of naar aanleiding van de praktische opleiding;
  4. bevoegd om het evaluatiebericht over de praktische opleiding op te stellen.

Art.3.§ 1. Om tot de jaarlijkse examens te worden toegelaten moet de leerling ten minste 80 % van de lessen hebben gevolgd.
  Om tot de eindexamens te worden toegelaten moet de leerling ten minste 80 % van het theoretische en 80 % van de praktische lessen hebben gevolgd.
  De [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1 mag echter van deze regel op gerechtvaardigd verzoek afwijken.
  Om voor de jaarlijkse examens te slagen moet de leerling 50 % in ieder vak en 60 % in totaal hebben behaald.
  De bevoegde ambtenaar mag bij de examens aanwezig zijn.
  § 2. Het lerarenkorps vormt de commissie voor de jaarlijkse examens.
  De eindexamencommissie is samengesteld uit :
  - een landbouwingenieur erkend door het Ministerie van Landbouw;
  - de leraren van de leerling;
  - een vertegenwoordiger van de Minister.
  De beslissingen worden per consensus genomen.
  § 3. De leerlingen die geslaagd zijn voor de eindexamens wordt een getuigschrift overhandigd waarvan het model door de Minister wordt vastgelegd. Dit getuigschrift wordt door de Minister [1 ondertekend]1.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Afdeling 2. - Opleiding van bedrijfshoofd in de landbouw, opleider van stagiairs.
Art.4. De opleider houdt een lijst van aanwezigen en een klasboek met de behandelde materies bij.

Art.5.Om de bekwaamheidsexamens te kunnen afleggen moet een kandidaat ten minste 80 % van de theoretische lessen van de volledige cyclus hebben gevolgd.
  De [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1 mag echter van deze regel op gerechtvaardigd verzoek afwijken.
  De bevoegde ambtenaar mag bij de examens aanwezig zijn.
  De examencommissie is samengesteld uit :
  - een landbouwingenieur erkend door het Ministerie van Landbouw;
  - de leraren van de leerling;
  - een professor van een pedagogische hogeschool;
  - een vertegenwoordiger van de Minister.
  De beslissingen worden per consensus genomen.
  De leerlingen die geslaagd zijn voor de eindexamens wordt een getuigschrift overhandigd waarvan het model door de Minister wordt vastgelegd. Dit getuigschrift wordt door de Minister [1 ondertekend]1.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK III. - De bijscholing in de landbouw.
Art.6.De cursussen moeten in geschikte lokalen worden gegeven met een minimum van 20 uren verdeeld over een periode van ten hoogste zes maanden.
  Daarenboven mogen hoogstens 4 uren per cursus voor examens worden voorbehouden.
  Deelnemers die voor het eindexamen van één van de bijscholingscursussen zijn geslaagd, d.w.z. degenen die ten minste 50 % van de punten in elk vak hebben behaald, wordt een getuigschrift overhandigd waarvan het model door de Minister wordt vastgelegd. Dit getuigschrift wordt door de Minister [1 ondertekend]1.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art. 6bis.[1 Afgestudeerden van de stage voor eerste vestiging vermeld in artikel 27, § 2 leggen het stagerapport vermeld in artikel 33, § 4 na beëindiging van de stage ter controle aan de [3 leidend ambtenaar van het Instituut]3 voor. Indien het verloop van de stage aan de voorschriften van het onderhavige besluit voldoet, krijgen zij [2 een getuigschrift waarvan het model in de bijlage 2 bij dit besluit wordt opgenomen. De Minister voorziet dit getuigschrift van zijn handtekening.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2009-06-11/08, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
  (2)<BDG 2010-04-29/06, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 30-05-2010>
  (3)<BDG 2011-12-22/06, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK IV. - Toelating tot de opleiding en bijscholing in de landbouw.
Art.7. De opleiding en bijscholing in de landbouw zijn toegankelijk voor personen die in de landbouw werkzaam zijn.
  Onder personen die in de landbouw werkzaam zijn wordt verstaan : de bedrijfshoofden, de medewerkende gezinsleden en de werknemers die een activiteit uitoefenen in één van de landbouwsectoren.
  Alleen tot de opleiding kunnen eveneens worden toegelaten, op basis van een dossier waaruit de motivaties blijken, de personen die een activiteit in de landbouw wouden kiezen.
  Geïnteresseerden kunnen tot de volgende bijscholingsactiviteiten worden toegelaten : studievergaderingen, rondleidingen, studiedagen.

Art. 7bis.[1 Personen die zich voor het eerst als landbouwers willen vestigen in de zin van [2 hoofdstuk III van het besluit van het Waals Gewest van 10 september 2015 betreffende steun voor ontwikkeling en investering in de landbouwsector]2 zijn toegelaten tot stages voor eerste vestiging.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2009-06-11/08, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
  (2)<BDG 2022-06-30/14, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art.8.§ 1. Om tot de opleidings- en bijscholingsactiviteiten in de landbouw te worden toegelaten mag men niet aan de schoolplicht onderworpen zijn.
  § 2. Om tot de bijscholingscursussen te worden toegelaten moeten de leerlingen houder zijn van het getuigschrift hoger secundair onderwijs of van een getuigschrift bedrijfshoofd in de landbouw afgeleverd overeenkomstig artikel 3 van dit besluit of een ervaring van ten minste drie jaar als persoon die in de landbouw werkzaam is kunnen aantonen.
  § 3. Om tot de opleiding van bedrijfshoofd in de landbouw-opleider van stagiairs te worden toegelaten moeten de leerlingen houder zijn van het getuigschrift hoger secundair landbouwonderwijs, van het einddiploma " landbouw " van een beroepsschool, van een diploma van het hoger landbouwonderwijs of van een getuigschrift bedrijfshoofd in de landbouw afgeleverd overeenkomstig artikel 3 van dit besluit.
  De [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1 mag op basis van een dossier waaruit de motivaties blijken een afwijking toestaan aan het bedrijfshoofd dat zijn beroep als hoofdberoep uitoefent en een technisch-economische boekhouding voert.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK V. - Het landbouwkundig onderzoek.
Art.9.Elk project van landbouwkundig onderzoek moet bij het [1 Instituut]1 ingediend worden en is onderworpen aan de toestemming van de [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK VI. - Erkenning.
Afdeling 1. - Erkenning van de centra.
Art.10. § 1. De aanvragen om erkenning moeten aan de Minister geadresseerd worden.
  § 2. De aanvraag om als Centrum erkend te worden moet samen met de volgende documenten en informaties worden ingediend :
  1. de statuten van de v.z.w.;
  2. een uiteenzetting over de motivaties en de nagestreefde doelen en over de voorgestelde middelen om die te bereiken;
  3. voor de Centra van de categorie A, een lijst van de permanente personeelsleden met telkens een verwijzing naar de gevolgde studies, de gemeente gedekt door de activiteit alsmede het aantal leden;
  4. elk ander document bewijzend dat aan de in artikel 7 van het decreet vastgelegde voorwaarden voldaan is.
  § 3. Indien aan de bepaalde voorwaarden voldaan is, wordt de erkenning door de Minister toegekend binnen de twee maanden na het indienen van de aanvraag.

Art.11. Elke wijziging van de gegevens die tot de erkenning geleid hebben moet de Minister onverwijld medegedeeld worden en kan tot een schorsing of intrekking van de erkenning leiden.

Afdeling 2. - Erkenning van de beroepsopleidingsactiviteiten.
Art.12. Geen enkele beroepsopleidingsactiviteit met publicitaire of commerciële doeleinden mag worden erkend.

Art.13. § 1. Om erkend te worden moet de opleiding van bedrijfshoofd in de landbouw volgende vakken omvatten :
  1. de theoretische opleiding omvat de algemene vakken en de basisvakken voor landbouw, zoals ze in de bijlage bij dit besluit zijn gedefiniëerd. Deze vakken worden gegeven gedurende 240 uren verdeeld over drie jaar.
  De lessen dienen in geschikte lokalen en ten minste voor 60 % in het dagonderwijs tot uiterlijk 18 uur te worden gegeven. De avondcursussen dienen uiterlijk op 22 uur te eindigen.
  De opleider houdt een klasboek bij waarin hij de behandelde materies en een lijst van aanwezigen bij de verschillende cursussen optekent;
  2. de praktische opleiding omvat de vakken gedefiniëerd in de bijlage bij dit besluit. Ze omvat 360 uren verdeeld over drie jaar en moet in een erkend landbouwbedrijf plaatsvinden, waarbij hoogstens 120 uur in het familiebedrijf mogen worden gepresteerd, en dit alleen gedurende het eerste jaar.
  De leerling houdt een schrift bij waarin hij de opleidingsactiviteiten beschrijft. Dit schrift wordt op het einde van ieder jaar door het bedrijfshoofd afgetekend.
  De praktische kennis wordt overdag verworven tot uiterlijk 19 uur.
  § 2. Gedurende de praktische activiteiten moet de leerling met uitzondering van het weekeinde in het erkende opleidingsbedrijf verblijven behoudens afwijking toegestaan door de bevoegde ambtenaar en zich aan de gewoontes en de werkmethodes van het bedrijf onderwerpen.

Art.14. Om erkend te worden moet de opleiding als bedrijfshoofd-opleider van stagiairs de vakken omvatten die in de bijlage bij dit besluit gedefiniëerd zijn.
  Deze opleiding moet 120 uren verdeeld over twee jaar omvatten, waarbij ten minste 40 uren tijdens één van de twee jaren moeten worden gegeven.
  De lessen moeten in geschikte lokalen worden gegeven.

Art.15. Om als opleider voor een bepaald opleidingsvak erkend te worden en te blijven, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan :
  1. Belg of burger van een land van de Europese Gemeenschap zijn;
  2.
  a) voor de algemene vakken : houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs van het korte of lange type dat tot het onderrichten van algemene vakken of basisvakken machtigt;
  b) voor de technische, juridische, economische of sociale vakken :
  - houder zijn van een diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of van het hoger onderwijs dat tot het onderrichten van de betreffende vakken machtigt;
  - een bijzondere ervaring en de bekwaamheid om deze over te brengen aantonen;
  3. op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in het/de gekozen vak(ken) en aan vervolmakingsseminaries deelnemen.
  Indien de vereiste bekwaamheidsgetuigschriften bedoeld onder 2, a) en 2, b), ontbreken, kan de Minister zich voor de erkenning van een opleider uitspreken, indien deze zijn nuttige of bijzondere ervaring en de bekwaamheid om deze over te brengen heeft bewezen.

Art.16. Om als bedrijf voor opleiding in de landbouw erkend te worden, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan :
  1. het bedrijfshoofd moet houder zijn van het getuigschrift " opleider van stagiairs ";
  2. het bedrijfshoofd moet een technisch-economische boekhouding voeren;
  3. het bedrijfshoofd moet zich er uitdrukkelijk toe verbinden, de vereiste tijd aan de opleiding van de stagiair te wijden;
  4. het bedrijfshoofd moet, overeenkomstig artikel 28 van het " Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming ", zijn verplichtingen inzake veiligheid, gezondheid en herberging van de stagiairs nakomen.

Art.17.§ 1. De aanvraag om erkenning als opleider in een bepaald opleidingsvak alsmede als bedrijf voor opleiding in de landbouw, waarbij alle nodige bewijsstukken moeten worden bijgevoegd, wordt aan de [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1 door de Centra voorgelegd.
  § 2. Indien aan de bepaalde voorwaarden voldaan is, wordt de erkenning door de [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1 toegekend binnen de twee maanden na het indienen van de aanvraag.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.18.Elke wijziging van de gegevens die tot de erkenning geleid hebben, moet de [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1 onverwijld medegedeeld worden en kan tot een schorsing of intrekking van de erkenning leiden.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Afdeling 3. - Erkenning van de bijscholingsactiviteiten.
Art.19. Geen enkele bijscholingsactiviteit met publicitaire of commerciële doeleinden mag worden erkend.

Art.20. Ongeacht de voorwaarden bepaald in het decreet moeten de bijscholingscursussen gewijd zijn aan technische, economische, commerciële of juridische problemen die in de leiding van een landbouwbedrijf worden ondervonden.

Art.21. De deelneming aan cursussen gegeven buiten de Duitstalige Gemeenschap kan alleen worden erkend onder de voorwaarde dat dergelijke cursussen in de Duitstalige Gemeenschap niet worden aangeboden en dat de besproken thema's in verband zijn met de thema's bedoeld in artikel 20.

Art.22. Om erkend te worden moeten studiedagen aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1. bekendgemaakt worden;
  2. ten minste 4 uren duren;
  3. hoogstens één studiedag per dag voor hetzelfde publiek omvatten;
  4. de bestudering van technische, economische, commerciële of juridische problemen in verband met de landbouw als onderwerp hebben.

Art.23. Om erkend te worden moeten studievergaderingen aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1. bekendgemaakt worden;
  2. ten minste 2 uren duren, met ten hoogste 2 voordrachten, per dag voor hetzelfde publiek; er moet in een onderbreking van minstens één uur tussen de twee voordrachten worden voorzien;
  3. de thema's die het onderwerp zijn van de studievergadering moeten specifieke problemen betreffen die in de landbouwsector kunnen worden ondervonden.

Art.24. Om erkend te worden moeten rondleidingen aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1. hoogstens één rondleiding per halve dag omvatten die ten minste één uur duurt voor hetzelfde publiek;
  2. projecten in verband met de landbouwproduktie en de valorisatie van de landbouwprodukten betreffen;
  3. in een straal van 200 km ten opzichte van de Duitstalige Gemeenschap plaatsvinden.

Art.25. Om erkend te worden moeten contactdagen aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1. ten minste twee uren duren;
  2. per Centrum van de categorie A en B worden hoogstens (4) dagen per jaar toegelaten. <BDG 1993-12-22/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1993-09-01>

Art.26. Om erkend te worden moeten vervolmakingsseminaries aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1. ten minste 4 uren duren;
  2. door ten minste 6 deelnemers gevolgd worden, behalve wanneer zij uitsluitend personeelsleden betreffen;
  3. de voordrachtgever moet van buiten het Centrum komen en houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs van het lange of korte type; indien hij niet in het bezit van het vereiste diploma is, kan zijn ervaring in aanmerking worden genomen.

Art.27.[1 § 1.]1 Om erkend te worden moeten stages aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1. in een erkend bedrijf hetzij in België of in het buitenland plaatsvinden;
  2. de plaats, de duur en het programma dienen te worden aangegeven.
  [1 § 2. Om als stages voor eerste vestiging als landbouwer in de zin van [3 hoofdstuk III van het besluit van het Waals Gewest van 10 september 2015 betreffende steun voor ontwikkeling en investering in de landbouwsector]3 erkend te worden, moeten stages voor eerste vestiging de volgende voorwaarden vervullen :
   1. [3 twintig dagen]3 duren waarbij deze duur door de [2 leidend ambtenaar van het Instituut]2 op grond van voorgaande school- en opleidingsstages van de stagiair [3 ...]3 kan worden verkort;
   2. plaatsvinden in een bedrijf dat in België of in het buitenland gelegen is en door de staat voor de praktische beroepsopleiding erkend is;
   3. de stage voor eerste vestiging moet door een erkend centrum van categorie A worden georganiseerd;
   4. het opleidingscontract dat tussen stagiair, centrum en het erkende opleidingsbedrijf gesloten wordt, wordt ter goedkeuring aan de [2 leidend ambtenaar van het Instituut]2 voorgelegd; bij het contract is een opleidingsprogramma gevoegd. De plaats van de opleiding en de opleidingsduur moeten worden aangegeven;
   5. er moet een verzekeringsbescherming van de stagiair worden aangetoond die aan de richtlijnen van de wet op arbeidsongevallen van 10 april 1971 voldoet.]1
  ----------
  (1)<BDG 2009-06-11/08, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
  (2)<BDG 2011-12-22/06, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (3)<BDG 2022-06-30/14, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art.28. Om erkend te worden moeten studiereizen aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1. ten minste één dag duren en ten minste 6 deelnemers tellen;
  2. per Centrum worden hoogstens (vier) reizen per jaar toegelaten; <BDG 1993-12-22/38, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 1993-09-01>
  3. een gedetailleerd programma en een deelnemerslijst moeten worden ingediend.

Art.29. De erkenning van een voordrachtgever of spreker vloeit automatisch voort uit de erkenning van de bijscholingsactiviteit die ze moeten leiden.

Art.30. Om als inrichting of bedrijf voor vervolmakingsstages erkend te worden, moet :
  - de verantwoordelijke van het bedrijf of van de inrichting zich ertoe verplichten, de vereiste tijd aan de bijscholing van de stagiairs te wijden;
  - het bedrijf of de inrichting over een infrastructuur beschikken om de stagiairs een geschikte herberging aan te bieden.

Afdeling 4. - Erkenning van de projecten van landbouwkundig onderzoek.
Art.31.De aanvraag om erkenning als project van landbouwkundig onderzoek wordt ingediend bij het [1 Instituut]1.
  Bij elke aanvraag moet een nauwkeurige omschrijving van het project gevoegd worden. De erkenning wordt door de [1 leidend ambtenaar van het Instituut]1 toegekend.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK VII. - Subsidiëring van de opleiding en bijscholing in de landbouw.
Art.32.Elk Centrum dient vóór 15 juli voorafgaand aan het dienstjaar een globaal jaarprogramma in van de activiteiten waarvoor het subsidies wenst te verkrijgen bij het [1 Instituut]1.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.33.§ 1. De vergoedingen voor de Centra worden forfaitair vastgelegd. Dit forfaitair bedrag omvat de lonen en vergoedingen van het personeel, de sprekers, de voordrachtgevers en de groepsleiders en de werkings-, plannings- en realisatiekosten. Deze subsidies bedragen respectievelijk :
  - voor een studiedag : 8 000 F
  - voor een studievergadering : 4 000 F
  - voor een rondleiding : 2 000 F
  - voor een contactdag : 4 000 F
  - voor een vervolmakingsseminarie : 12 000 F.
  (De centra kunnen voor de organisatie van erkende studiedagen en studievergaderingen een bijkomende subsidie verkrijgen voor het ereloon van de voordrachtgever of spreker, indien deze zijn woonplaats buiten België heeft. Deze subsidie beloopt 75 % van het bewezen ereloon, met een maximum van 3 000 F per studievergadering en van 6 000 F per studiedag.) <BDG 1994-09-15/50, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1994>
  § 2. (De subsidies voor het theoretisch gedeelte van de opleidingscursussen en voor de bijscholingscursussen zijn forfaitair op 3 000 F per uur vastgelegd, werkings- en organisatiekosten inbegrepen.) <BDG 1994-09-15/50, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1994>
  (De centra kunnen voor de organisatie van erkende bijscholingscursussen een bijkomende subsidie verkrijgen voor het ereloon van de voordrachtgever of spreker, indien deze zijn woonplaats buiten België heeft. Deze subsidie beloopt 50 % van het bewezen ereloon, met een maximum van euro 40,76 per onderwijsuur.) <BDG 2004-06-03/72, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 03-06-2004>
  § 3. Voor de praktische opleidingsactiviteiten wordt een vast bedrag van F 7 200 per stagiair toegekend voor het geheel van de praktische activiteiten, dit wil zeggen 360 uren. De uitbetaling geschiedt jaarlijks in verhouding tot de uren doorgebracht in een erkend bedrijf of erkende inrichting.
  § 4. Voor de stages wordt een vast bedrag van 30 F/uur en per stagiair aan het Centrum toegekend, met een maximum van F 7 200 per stagiair en burgerlijk jaar.
  [1 Voor de stages voor eerste vestiging krijgt het centrum een vast bedrag van 800 euro per stagiair voor alle praktische activiteiten. Het opleidingsbedrijf krijgt een vast bedrag van 450 euro voor de stagiair voor alle praktische activiteiten. De uitbetaling kan pas gebeuren na voorlegging van een stagerapport waaruit alle activiteiten van de stagiair kunnen worden afgeleid. Het model van het stagerapport wordt door de minister vastgelegd.]1
  § 5. Op voorlegging van een eindverslag worden de kosten aangegaan voor studiereizen ten belope van 50 % vergoed, met een maximum van F 15 000 per reis.
  § 6. Elk project met het oog op de aankoop van bestendige leermiddelen kan ten belope van hoogstens 50 % worden gesubsidiëerd en moet samen met een financiëel plan uiterlijk tot 15 juli bij de Minister worden ingediend.
  § 7. De kosten voor de bemiddeling van schriftelijke cursussen worden in de algemene werkingskosten van de Centra opgenomen.
  § 8. Om gesubsidiëerd te worden moet elk project van landbouwkundig onderzoek bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden ingediend en is aan de goedkeuring van de Minister onderworpen.
  Bij elke aanvraag om subsidies moet een gedetailleerd financiëel plan worden gevoegd; de aanvraag maakt deel uit van het jaarlijkse programma.
  Worden alleen in aanmerking genomen de projecten die de bevordering van nieuwe technieken in de landbouwkundige bijscholing beogen.
  § 9. De publicatie van vakliteratuur wordt slechts in aanmerking genomen als het om een eigen produktie van het Centrum gaat.
  Bij elke aanvraag om subsidies moet een gedetailleerd financiëel plan worden gevoegd.

(NOTA : De wijzigingen aangebracht bij BDG 2011-12-22/06, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011, zijn niet kunnen uitgevoerd worden; de bedragen in Belgische frank vermeld in BDG 2011-12-22/06, art. 13, komen niet overeen met de bedragen hier in artikel 33)
  ----------
  (1)<BDG 2009-06-11/08, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>

Art.34.De subsidies voor de deelnemers aan erkende opleidingsactiviteiten in de landbouw worden als volgt vastgelegd :
  1. voor de deelnemers aan een vervolmakingsseminarie : 824 F/dag/persoon; de permanente personeelsleden van de centra en de beambten van de openbare besturen komen niet in aanmerking voor deze subsidie;
  2. voor de deelnemers aan een contactdag bestemd voor de plaatselijke verantwoordelijken : 412 F/dag/persoon;
  3. voor de deelnemers aan cursussen gegeven buiten de Duitstalige Gemeenschap kunnen de inschrijvingskosten met een maximum van F 10 000 per cursus in aanmerking worden genomen.

(NOTA : De wijzigingen aangebracht bij BDG 2011-12-22/06, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011, zijn niet kunnen uitgevoerd worden; de bedragen in Belgische frank vermeld in BDG 2011-12-22/06, art. 14, komen niet overeen met de bedragen hier in artikel 34)

Art.35. De in de artikelen 33 en 34 vastgelegde bedragen kunnen op 1 januari van elk dienstjaar door de Minister worden aangepast naargelang de budgettaire mogelijkheden. De aanpassing gebeurt naargelang de ontwikkeling van het indexcijfer der cunsumptieprijzen, door het cijfer van de maand januari van het lopend kalenderjaar met het cijfer van de maand januari van het voorafgaand kalenderjaar te vergelijken.

HOOFDSTUK VIII. - Uitbetaling van de subsidies.
Art.36.In de loop van de maand volgend op het einde van een activiteit dient het Centrum een aanvraag om uitbetaling van de subsidies alsmede de bewijsstukken en een aanwezigheidslijst in bij het [1 Instituut]1.
  Wat de cursussen betreft moeten de aanvragen om uitbetaling met een eindafrekening worden ingediend ofwel gedurende de maand volgend op het einde van elk schooljaar ofwel gedurende de maand volgend op het einde van de cursussencyclus.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-22/06, art. 15, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.37. De toegekende subsidies worden globaal gestort aan de Centra die verantwoordelijk zijn voor de verdeling ervan tussen de verschillende gerechtigden en begunstigden.

Art.38. De subsidies waarin dit besluit voorziet worden binnen de grenzen van de middelen toegekend die hiervoor in de begroting van de Duitstalige Gemeenschap zijn ingeschreven.

HOOFDSTUK IX.   
Art.39.
  <Opgeheven bij BDG 2011-12-22/06, art. 16, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.40.
  <Opgeheven bij BDG 2011-12-22/06, art. 16, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.41.
  <Opgeheven bij BDG 2011-12-22/06, art. 16, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

HOOFDSTUK X.   
Art.42.
  <Opgeheven bij BDG 2022-06-30/14, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK XI. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.
Art.43. De erkenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 16, 1°, treedt in werking op 1 september 1999.

Art. 43bis. <ingevoegd bij BDG 1993-12-22/38, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 1993-09-01>
  Voor de personen die een A-cursus met vrucht hebben gevolgd overeenkomstig het koninklijk besluit van 23 augustus 1974 betreffende de beroepskwalificatie van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, kunnen de centra van de categorie A, voor het activiteitsjaar 1993-1994, een overeenstemmend B-cursus organiseren die, indien de deelnemer deze met vrucht heeft gevolgd, tot het uitreiken van een getuigschrift leidt.
  In bijzonder gemotiveerde problematische gevallen kan de Minister van het bewijs afzien dat de A-cursus met vrucht gevolgd is.
  De toelagen voor deze cursussen zijn forfaitair op 1 980 f per uur vastgelegd, werkings- en organisatiekosten inbegrepen.

Art.44. Worden opgeheven wat de Duitstalige Gemeenschap betreft :
  1. het koninklijk besluit van 23 augustus 1974 betreffende de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 januari 1975, 30 oktober 1975 en 17 februari 1978;
  2. het ministerieel besluit van 23 augustus 1974 betreffende de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, zoals gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 20 november 1974, 27 januari 1985 en 17 februari 1978;
  3. het ministerieel besluit van 11 augustus 1975 houdende oprichting van een commissie voor de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn.

Art.45. De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art.46. <ingevoed bij BDG 1993-12-22/38, art. 4, Inwerkingtreding : 1993-09-01>
  Dit besluit treedt in werking op 1 september 1993.

Bijlage.
Art. N1. Bijlage 1. - Bijlage bij het besluit van de Executieve betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn. <
  Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 14/10/1993, p. 22596; gewijzigd bij BDG 1993-12-22/38, art. 5, Inwerkingtreding : 1993-09-01, B.St. 19-04-1994, p. 10491>

Art. N2.[1 Bijlage 2]1

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 08-11-2022, p. 81523)
  ----------
  (1)<BDG 2022-06-30/14, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2022>