29 NOVEMBER 1993. - Decreet betreffende de rustpensioenen toegekend aan de ambtenaren van de " Radio-Télévision belge de la Communauté francaise " (RTBF). (Vertaling) (NOTA 2 : Opgeheven in de toekomst op een onbepaalde datum door BFG 2002-06-20/38, art. 7) (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 16-12-1993 en tekstbijwerking tot 20-09-2002)
VOORAFGAANDE TITEL. - Toepassingsgebied.
Art. 1
TITEL I. - Het recht op het pensioen en de in aanmerking komende diensten.
HOOFDSTUK I. - Rustpensioenen wegens leeftijd en anciënniteit.
Art. 2-5
HOOFDSTUK II. - Rustpensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid.
Art. 6-13
TITEL II. - De berekening van het pensioen.
Art. 14-16
TITEL III. - Gewaarborgde minimumbedragen van het pensioen.
Art. 17
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Art. 18
HOOFDSTUK II. - Minimumbedragen van de rustpensioenen.
Afdeling 1. - Rustpensioenen wegens leeftijd en anciënniteit.
Art. 19
Afdeling 2. - Rustpensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid.
Art. 20-24
HOOFDSTUK III. - Bijslag toegekend in geval van zware handicap.
Art. 25-26
TITEL IV. - Maximumbedragen van het rustpensioen.
Art. 27-28
TITEL V. - Bonificaties wegens diploma's.
Art. 29-33
TITEL VI. - Diensten met onvolledige prestaties.
Art. 34-39
TITEL VII. - Onmiddellijk of uitgesteld pensioen.
Art. 40-46
TITEL VIII. - Bijzondere of overgangsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Bijzondere bepalingen toepasselijk op de in vast dienstverband benoemde personeelsleden die in dienst zijn op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
Art. 47
HOOFDSTUK II. - Bepalingen die toepasselijk zijn op de ambtenaren die ontslag hebben genomen, werden afgezet of van hun ambt ontheven vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
Art. 48-49
HOOFDSTUK III. - Bepalingen die toepasselijk zijn op de ambtenaren die vóór de inwerkingtreding van dit decreet in ruste werden gesteld.
Art. 50
HOOFDSTUK IV. - Tijdelijke bepalingen betreffende het pensioen vanaf 58 jaar.
Art. 51-53
TITEL IX. - Bijzondere en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Het vakantiegeld en de vergoeding wegens begrafeniskosten.
Art. 54-55
HOOFDSTUK II. - Gemengde loopbaan, loopbaanonderbreking.
Art. 56-59
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 60-64
VOORAFGAANDE TITEL. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Er wordt een rustpensioen ten laste van de RTBF toegekend aan de ambtenaren van de RTBF onder de voorwaarden en volgens de bij dit decreet nader bepaalde regels.
TITEL I. - Het recht op het pensioen en de in aanmerking komende diensten.
HOOFDSTUK I. - Rustpensioenen wegens leeftijd en anciënniteit.
Art.2. De ambtenaren worden in ruste gesteld de eerste dag van de maand die volgt op die van hun vijfenzestigste verjaardag. Ze worden tot het pensioen toegelaten als zij twintig jaar diensten en periodes hebben gepresteerd die in aanmerking komen voor de opening van het recht op het pensioen.
Art.3. De ambtenaren kunnen tot het pensioen worden toegelaten vanaf de leeftijd van zestig jaar als zij twintig jaar diensten en periodes hebben gepresteerd die in aanmerking komen voor de opening van het recht op het pensioen.
Art.4. De bepalingen van artikel 3 kunnen op de betrokkenen die het aanvragen, worden toegepast. De aanvraag moet ten minste zes maanden vóór de datum waarop de ambtenaar tot het pensioen wenst te worden toegelaten, worden ingediend.
Art.5. Voor de opening van het recht op het pensioen en voor de berekening van het pensioen ten laste van de RTBF, komen in aanmerking :
1° de statutaire diensten en periodes die recht verlenen op een activiteitswedde ten laste van de RTBF. Met de diensten die door een activiteitswedde worden bezoldigd, worden gelijkgesteld, de periodes van verlof wegens ziekte en de periodes van disponibiliteit met genot van een wachtgeld, voor zover de betrokkene gedurende die periodes niet onder een andere pensioenregeling viel;
2° de periodes gedurende welke de ambtenaar binnen de RTBF diensten heeft gepresteerd in het kader van een arbeidsovereenkomst vóór zijn benoeming in de personeelsformatie van de RTBF. De diensten met onvolledige prestaties die lager zijn dan de helft van een voltijdse prestatie, worden niet in aanmerking genomen;
3° de in de leden 1° en 2° bedoelde diensten die in de Belgische Nationale Radio, in het Nationaal Instituut voor Radio-omroep en in één van de Instituten van de Belgische Radio en Televisie werden gepresteerd;
4°
a) de werkelijke militaire diensten en de tijd doorgebracht in het leger op voet van oorlog alsook de diensten gepresteerd bij de civiele bescherming of besteed aan taken van openbaar nut bij toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 20 februari 1980;
b) de tijd gedurende welke de ambtenaren van het NIR werden gevangengenomen of gedeporteerd uit hoofde van hun vaderlandse houding of omdat zij geweigerd hebben aan de bevelen van de Duitse overheid te gehoorzamen bij de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van hun ambt;
c) de tijd waarvoor de personen vallen onder het statuut van burgerlijke weerstander, werkweigeraar of gedeporteerde tot de verplichte tewerkstelling van de oorlog 1940-1945, voor zover zij vóór 1 augustus 1955 in dienst zijn getreden of voor zover de koloniale diensten die zij in aanmerking mogen laten komen voor het recht op of de berekening van hun moederlands pensioen vóór die datum begonnen waren, en die periode niet reeds voor andere diensten in aanmerking komt;
d) de tijd waarvoor personen vallen onder de wet van 21 november 1974 houdende statuut van weerstander tegen het nazisme in de ingelijfde gebieden, voor zover zij vóór 1 augustus 1955 in dienst zijn getreden of voor zover de koloniale diensten die zij in aanmerking mogen laten komen voor het recht op of de berekening van hun moederlands pensioen vóór die datum begonnen waren, en die periode niet reeds voor andere diensten in aanmerking komt;
e) de tijd waarvoor personen het statuut van politieke gevangene van de oorlog 1940-1945 bezitten, voor zover zij vóór 1 augustus 1955 in dienst zijn getreden of voor zover de koloniale diensten die zij in aanmerking mogen laten komen voor het recht op of de berekening van het moederlands pensioen vóór die datum begonnen waren, en die periode niet reeds voor andere diensten in aanmerking komt;
f) voor de berekening van het pensioen :
- telt de tijd werkelijke aanwezigheid in het korps, doorgebracht in het leger op voet van oorlog, dubbel of driedubbel volgens de regels die vastgesteld zijn voor het bekomen van het militair pensioen wegens dienstanciënniteit;
- tellen de in de leden b, c, d, e bedoelde periodes voor hun werkelijke duur, dubbel of driedubbel, overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de rustpensioenen van de Rijksambtenaren;
5° de Afrikadiensten, bezoldigd door de Kolonie van Belgisch-Congo of Rwanda of Burundi;
de diensten gepresteerd door de leden van het beroepspersoneel van de kaders van Afrika worden in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen, overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 21 mei 1964 houdende coördinatie van de wetten betreffende het personeel in Afrika, als het gaat om ambtenaren die in dienst zijn getreden in de Instituten van de Belgische Radio en Televisie, nadat ze meer dan drie jaar en minder dan vijftien jaar als lid van het beroepspersoneel van de kaders van Afrika hebben doorgebracht;
6° de tijd doorgebracht in dienst van de UER alsook de tijd doorgebracht als gedetacheerde in de filialen waarvan de RTBF ten minste 50 pct. van het kapitaal bezit; die periodes komen niet in aanmerking voor de berekening van het pensioen ten laste van de RTBF;
7° de tijd doorgebracht als gedetacheerde in een ministerieel kabinet;
8° de tijd doorgebracht als gedetacheerde in een erkende vakorganisatie, krachtens het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 5 april 1984 tot regeling van de sociale betrekkingen in de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren;
9° de periode van verlof wegens bijzondere opdracht, volgens de hierna nader bepaalde regels :
a) de beslissingen van de Raad van bestuur waarbij de bijzondere opdracht wordt toegelaten, kunnen bepalen dat de duur ervan zowel voor de opening van het recht op het pensioen als voor de berekening ervan in aanmerking kan komen; de in aanmerking komende duur mag echter slechts langer zijn dan één jaar wanneer de inhoudingen en de toelage bedoeld in artikel 3b en c van het decreet van 18 mei 1992 tot oprichting van een Fonds voor de pensioenen van de vast benoemde personeelsleden van de " Radio-Télévision belge de la Communauté francaise (RTBF) " en hun rechthebbenden, in dat Fonds worden gestort;
b) in geen enkel geval mogen de opdrachtperiodes geteld worden voor een duur die langer is dan die van de werkelijke loopbaanprestaties;
c) indien de ambtenaar, gedurende de uitoefening van een bijzondere opdracht, rechten heeft gecreëerd op een ander rustpensioen toegekend door een pensioenregeling bepaald krachtens een buitenlandse wetgeving of een pensioenregeling van een instelling onder publiek internationaal recht, of indien hij een invaliditeitspensioen geniet of een kapitaal ontvangt dat als zo'n pensioen geldt, worden de periodes waarop die voordelen betrekking hebben niet in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen;
10° de periode van statutaire stage in een andere betrekking van een openbare dienst, voor zover ze geen recht opent op een pensioen in een andere publiekrechtelijke pensioenregeling;
11° de periodes van ouderschapsverlof en verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
12° de periodes van onderbreking van de beroepsloopbaan of van verminderde prestaties, volgens de hierna nader bepaalde regels :
a) voor de eerste twaalf maanden : de periode die in aanmerking zou zijn genomen indien de loopbaan niet was onderbroken of indien de prestaties niet waren verminderd;
b) voor de volgende achtenveertig maanden : de periodes waarvoor de ambtenaar een persoonlijke bijdrage heeft gestort die bedoeld is in artikel 31 van het decreet van 3 juli 1986 betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechthebbenden van de ambtenaren van de " Radio-Télévision belge de la Communauté francaise (RTBF) " en die bepaald is, naar gelang van het geval, op grond van de wedde die hij zou hebben ontvangen indien hij in dienst was gebleven of van het verschil tussen die wedde en de wedde die hij werkelijk ontvangt. Die periodes komen in aanmerking op de in a bedoelde wijze.
De storting van die bijdrage is gedurende ten hoogste vierentwintig maanden niet vereist voor de periodes tijdens welke de ambtenaar of zijn onder hetzelfde dak wonende echtgenoot kinderbijslag ontvangt voor een kind dat minder dan zes jaar oud is.
De persoonlijke bijdrage wordt in het Fonds voor pensioenen gestort.
De ambtenaar die de hierboven bedoelde periodes wenst te laten gelden is ertoe gehouden de verbintenis aan te gaan de vereiste stortingen te verrichten.
Worden alleen geldig gemaakt, de periodes en periodebreuken van loopbaanonderbreking of vermindering van de prestaties waarvoor de bijdragen in het Fonds voor pensioenen worden gestort voordat het pensioen ingaat, maar uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar gedurende hetwelk de periode of de breuk van een periode die de ambtenaar wenst te doen gelden, ligt;
c) in geen enkel geval kunnen de periodes van onderbreking van de beroepsloopbaan worden geteld als een duur die langer is dan de werkelijke loopbaanprestaties.
HOOFDSTUK II. - Rustpensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid.
Art.6. Tot het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid, ongeacht hun leeftijd en de duur van hun diensten, kunnen worden toegelaten, de ambtenaren die door de bevoegde medische overheid worden erkend als ongeschikt voor het verder uitoefenen van hun ambt of een ander ambt bij wijze van nieuwe aanwijzing voor een betrekking die beter beantwoord aan hun lichamelijke geschiktheid.
Art.7. Het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid wordt tijdelijk voor een periode van twee jaar toegekend.
Het kan echter definitief worden toegekend indien de bevoegde medische overheid vaststelt dat de ambtenaar er definitief niet in staat toe is zijn ambt of een ander ambt bij wijze van nieuwe dienstaanwijzing regelmatig te vervullen.
Art.8. § 1. De administratieve beslissing waarbij een ambtenaar wegens lichamelijke ongeschiktheid tot het pensioen wordt toegelaten, heeft uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving aan de ambtenaar van de beslissing die in eerste instantie door de bevoegde medische overheid werd getroffen, als het gaat om een beslissing ten aanzien waarvan geen beroep werd ingesteld of die in beroep werd bevestigd, of de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving aan de ambtenaar van de beslissing die in beroep werd genomen wanneer deze beslissing de beslissing die in eerste instantie werd genomen, nietig verklaart.
Wanneer de ambtenaar, als gevolg van bijzondere omstandigheden, zijn ambt echter verder heeft uitgeoefend, zonder daardoor in overtreding te zijn met het decreet, kan de beslissing tot inrustestelling geen uitwerking hebben op een vroegere datum dan de datum waarop hij feitelijk zijn ambt heeft neergelegd. Dit geldt ook als het gaat om een ambtenaar die beroep heeft ingesteld tegen een beslissing tot verklaring van lichamelijke ongeschiktheid en aan wie het verbod tot verdere uitoefening van zijn activiteiten door de RTBF niet werd opgelegd, waarbij de inrustestelling niet kan geschieden na de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving aan de ambtenaar van de beslissing die in beroep werd getroffen.
§ 2. De ambtenaar wordt ongeschikt verklaard indien de RTBF, bij het verstrijken van een termijn van twaalf maanden ingaande op de datum waarop aan hem kennis werd gegeven van een definitieve beslissing waarbij hij ongeschikt werd verklaard voor de uitoefening van zijn ambt maar geschikt voor de uitoefening van een ander ambt bij wijze van nieuwe dienstaanwijzing, bevestigt dat het niet mogelijk was om hem een nieuwe dienstaanwijzing te geven.
Art.9. Aan de tot het tijdelijk pensioen toegelaten ambtenaar kan de mogelijkheid worden gegeven om aan een nieuw medisch onderzoek te worden onderworpen als ten minste zes maanden zijn afgelopen sedert het voorgaande onderzoek.
De bevoegde medische overheid kan te allen tijde beslissen de ambtenaar opnieuw te onderzoeken. Ze wordt hoe dan ook ertoe gehouden een nieuw onderzoek te doen ondergaan tussen de zesde en de derde maand die aan de datum van het einde van de periode van twee jaar voorafgaat.
Art.10. Het tijdelijk pensioen wordt definitief bij het verstrijken van de periode van twee jaar, indien de ambtenaar niet opnieuw in dienst werd genomen of niet op het punt staat een nieuwe dienstaanwijzing te krijgen.
Art.11. Indien degene die een tijdelijk pensioen geniet opnieuw in dienst wordt genomen en zijn ambt blijft uitoefenen tot de leeftijd van het rustpensioen, komt de periode gedurende welke hij zijn tijdelijk pensioen heeft genoten in aanmerking voor de toekenning en de berekening van zijn nieuw pensioen.
Art.12. De ambtenaar aan wie van een in eerste instantie door de bevoegde medische overheid getroffen beslissing kennis werd gegeven, kan, binnen tien dagen na overzending van de kennisgeving, vragen dat de medische redenen voor die beslissing hem worden medegedeeld.
Indien hij het met de hem medegedeelde redenen niet eens is, wordt hij ertoe gehouden, op straffe van verval, binnen tien dagen na overzending van de kennisgeving aan hem, zich uitsluitend naar één van de twee volgende procedures te schikken :
- ofwel aan de bevoegde medische overheid een aanvraag richten om onderzocht te worden door een geneesheer die hij aanwijst, met raadpleging van de onder de bevoegde medische overheid ressorterende geneesheer die hem heeft onderzocht. De raadpleging geschiedt op de plaats van het onderzoek, of in de woonplaats van de betrokkene indien deze zich niet kan verplaatsen;
- ofwel aan de bevoegde medische overheid een uitvoerig verslag richten, opgemaakt door een geneesheer die hij aanwijst, waarin een antwoord wordt gebracht op de argumenten van medische aard waarop de beslissing steunt.
Bij de eerste procedure nemen de aanwezige geneesheren in een enig verslag het resultaat van hun onderzoekingen, en, in voorkomend geval, de punten waarover ze het met elkaar niet eens konden worden, op.
Bij de tweede procedure neemt de bevoegde medische overheid, zo nodig na onderzoek van de ambtenaar, in een afzonderlijk verslag, haar eigen vaststellingen en bevindingen op.
De bevoegde medische overheid geeft aan de ambtenaar kennis van haar in beroep getroffen beslissing binnen dertig dagen na de indiening van de aanvraag om raadpleging of de overzending van het uitvoerig verslag.
Indien de beroepsprocedure niet tot een akkoord tussen de partijen leidt, komt het de ambtenaar toe de zaak voor de bevoegde rechtbanken te brengen.
Art.13. § 1. De ambtenaar die de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt, wordt van ambtswege tot het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid toegelaten op de eerste dag van de maand die volgt op die gedurende welke hij, zonder definitief als ongeschikt te zijn erkend, sedert zijn zestigste verjaardag, ofwel door verlof, ofwel door disponibiliteit, ofwel door beide, 365 dagen afwezigheid wegens ziekte, of 548 dagen, als het gaat om een oorlogsinvalide, telt.
Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijnen van 365 en 548 dagen, dient geen rekening te worden gehouden met :
1° de afwezigheden veroorzaakt door een arbeidsongeval, door een ongeval op de weg naar of van het werk of door een beroepsziekte;
2° de halve dagen gedurende welke de ambtenaar afwezig mag zijn ter uitvoering van een reglementaire regeling van verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid, waarbij het aantal halve dagen tot 180 beperkt is.
§ 2. Paragraaf 1 is eveneens toepasselijk op de ambtenaar die tot het tijdelijk pensioen werd toegelaten. Te dien einde wordt het tijdelijk pensioen, voor de berekening van de termijnen van 365 en 548 dagen, gelijkgesteld met een afwezigheid wegens ziekte.
§ 3. De inrustestelling wegens lichamelijke ongeschiktheid van de ambtenaar die de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en die door de medische overheid als voorgoed ongeschikt wordt erkend, wordt, als hij het aantal dagen afwezigheid wegens ziekte niet heeft uitgedaan waarop het statuut hem recht geeft, uitgesteld tot de eerste dag van de maand die volgt op die gedurende welke hij die zal hebben uitgedaan, uiterlijk tot de eerste dag van de maand die volgt op die gedurende welke die afwezigheden het aantal 365 dagen sedert zijn zestigste verjaardag of 548 dagen indien het om een oorlogsinvalide gaat, zullen hebben bereikt.
TITEL II. - De berekening van het pensioen.
Art.14. Elk jaar diensten en periodes die in aanmerking komen voor de berekening van het pensioen telt in verhouding tot 1/55ste van de bruto totale gemiddelde bezoldiging van de laatste vijf activiteitsjaren.
De in aanmerking komende diensten en periodes worden in kalendermaanden geteld; de dagen die, in het totaal, geen maand uitmaken, worden niet meegerekend.
Indien een periode van onderbreking van de beroepsloopbaan, verminderde prestaties of disponibiliteit met wachtgeld deel uitmaakt van de periode die in aanmerking komt voor de vaststelling van de wedden die tot grondslag dienen voor de berekening van het rustpensioen, wordt rekening gehouden met de wedde die de ambtenaar zou hebben genoten indien hij in dienst was gebleven.
Art.15. Van de bruto totale bezoldiging in de zin van dit decreet maken deel uit : de wedde, de haard- en standplaatstoelage, de directievergoeding berekend volgens de bedragen die in 1945 werden vastgesteld door de Raad van Beheer van het NIR en die sedert 1953 aan het indexcijfer gekoppeld zijn, de waarnemingsvergoeding en de compensatietoelage.
De Regering kan de in § 1 bedoelde opsomming aanvullen met de opgave van andere gelijkaardige toelagen of vergoedingen.
Art.16. De berekening van het pensioen wordt te allen tijde vastgesteld op grond van de bruto totale bezoldiging die verschuldigd is aan een in werkelijke dienst zijnde ambtenaar met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit.
TITEL III. - Gewaarborgde minimumbedragen van het pensioen.
Art.17. Deze titel is niet van toepassing op de personen die een pensioen genieten dat wordt toegekend uit hoofde van de uitoefening van een bijbetrekking.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Art.18. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder :
1° " bijbetrekking ", de betrekking die rechten verleent of zou verlenen op een pensioen vastgesteld overeenkomstig Titel VI van dit decreet betreffende de diensten met onvolledige prestaties en waarvoor de in artikel 36 van dit decreet bedoelde verhouding lager is dan 5/10.
2° " alleenstaande gepensioneerde ", de mannelijke of vrouwelijke gepensioneerde die ongehuwd, weduwnaar of weduwe, uit de echt gescheiden is of van tafel en bed en van goederen gescheiden is.
3° " gehuwde gepensioneerde ", iedere andere gepensioneerde.
4° " gewaarborgd minimumbedrag ", het minimumbedrag van het pensioen waarop een persoon aanspraak kan maken bij toepassing van deze titel.
5° " bijslag ", het bedrag dat bij het nominale cijfer van het pensioen komt om het gewaarborgd minimumbedrag te bereiken.
6° " gewaarborgde bezoldiging ", de bezoldiging bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, toegekend aan de ambtenaren die, inzake sociale zekerheid, uitsluitend onder de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging, vallen.
HOOFDSTUK II. - Minimumbedragen van de rustpensioenen.
Afdeling 1. - Rustpensioenen wegens leeftijd en anciënniteit.
Art.19. Voor de ambtenaren die wegens hun leeftijd of hun anciënniteit in ruste worden gesteld en die de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt, wordt het gewaarborgd minimumbedrag vastgesteld op :
- (8.870,70 EUR) per jaar voor een alleenstaande gepensioneerde; <BFG 2002-06-20/62, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-09-2002>
- (11.088,38 EUR) per jaar voor een gehuwde gepensioneerde. <BFG 2002-06-20/62, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-09-2002>
Afdeling 2. - Rustpensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid.
Art.20. Voor de ambtenaren die wegens lichamelijke ongeschiktheid in ruste worden gesteld of die overeenkomstig artikel 13 van dit decreet van ambtswege in ruste worden gesteld, wordt het gewaarborgd minimumbedrag vastgesteld op :
- 50 pct. van de bruto totale gemiddelde bezoldiging van de laatste vijf jaar van de loopbaan van een alleenstaande gepensioneerde;
- 62,5 pct. van die bruto totale gemiddelde bezoldiging voor een gehuwde gepensioneerde.
De verhogingen van het oorspronkelijk bedrag van het pensioen die na de datum waarop het pensioen ingaat, worden verricht als gevolg van de evolutie van de bruto totale bezoldiging, leiden tot een evenredige verhoging van de in § 1 bedoelde bruto totale gemiddelde bezoldiging.
Wanneer de in § 1 bedoelde bruto totale gemiddelde bezoldiging lager is dan (17.741,42 EUR) wordt ze op dat bedrag gebracht. <BFG 2002-06-20/62, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-09-2002>
Het gewaarborgd minimumbedrag van het pensioen toegekend wegens lichamelijke ongeschiktheid kan noch hoger zijn dan 75 pct. van het maximum van de baremaschaal verbonden aan de laatste graad waarvan de betrokkene titularis was voordat hij in ruste werd gesteld, noch hoger zijn dan 100 pct. van de gewaarborgde bezoldiging als het gaat om een alleenstaande gepensioneerde of 125 pct. van die bezoldiging als het gaat om een gehuwde gepensioneerde.
Art.21. De personen die wegens lichamelijke ongeschiktheid in ruste werden gesteld of overeenkomstig artikel 13 van dit decreet van ambtswege in ruste werden gesteld, en die de voorwaarden vervullen om in aanmerking te kunnen komen voor het in artikel 19 bedoelde minimum, krijgen dat minimum indien het gunstiger is dan het minimum waarop ze aanspraak zouden kunnen maken bij toepassing van artikel 20.
De in lid 1 bedoelde personen die het genot van de bepalingen van artikel 19 hebben bekomen, kunnen later de bepalingen van artikel 20 niet meer genieten.
Art.22. Wanneer gehuwde gepensioneerden, ieder afzonderlijk, recht hebben op één van de in de artikelen 19 of 20 bedoelde gewaarborgde minimumbedragen, kan alleen de echtgenoot die op het hoogste gewaarborgde minimumbedrag recht heeft, of, indien dat bedrag gelijk is voor ieder van de echtgenoten, degene voor wie het nominale cijfer van het pensioen het laagste is, het voordeel an die bepalingen genieten.
Art.23. § 1. De in de artikelen 19 en 20 bedoelde bedragen worden aan het indexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen gekoppeld. De in artikel 19 bedoelde bedragen alsook de uit de toepassing van artikel 20 voortvloeiende bijslag variëren op grond van de evolutie van dat indexcijfer op dezelfde wijze als de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Schatkist.
§ 2. De in de artikelen 19 en 20 bedoelde bedragen kunnen door de Regering binnen de perken van de perekwatie van de barema's worden verhoogd.
Art.24. Het genot van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt van ambtswege toegekend.
HOOFDSTUK III. - Bijslag toegekend in geval van zware handicap.
Art.25. § 1. Er wordt een forfaitaire bijslag van (1.215,18 EUR) per jaar, die komt bij het nominale cijfer of het gewaarborgd minimumbedrag van het pensioen, toegekend aan de ambtenaren die in ruste worden gesteld wegens lichamelijke ongeschiktheid als gevolg van een zware handicap die tijdens de loopbaan is ontstaan en waardoor ze definitief uit de dienst werden verwijderd. Die bijslag wordt ook toegekend aan de ambtenaren die overeenkomstig artikel 13 van dit decreet van ambtswege in ruste werden gesteld en voor wie de afwezigheden wegens ziekte voorafgaan aan de inrustestelling die het gevolg is van hun zware handicap. <BFG 2002-06-20/62, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-09-2002>
Alleen de personen voor wie het verlies van de graad van zelfredzaamheid als gevolg van de zware handicap op ten minste 12 punten is vastgesteld volgens de wijze van evaluatie bedoeld bij het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming, genieten de bepalingen van het eerste lid.
§ 2. De Regering stelt de nadere regels alsook de procedure voor de toekenning van de in § 1 bedoelde bijslag vast. Zij kan het bedrag van die bijslag binnen de perken van de perekwatie van de barema's verhogen.
Art.26. De in artikel 25 bedoelde bijslag wordt aan het indexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen gekoppeld en varieert op grond van de evolutie van dat indexcijfer op dezelfde wijze als de rustpensioenen ten laste van de Schatkist.
TITEL IV. - Maximumbedragen van het rustpensioen.
Art.27. Het rustpensioen kan niet hoger zijn dan 75 pct. van de bruto totale bezoldiging die als basis dient voor zijn uitbetaling. De tijdsbonificaties die worden toegekend uit hoofde van gevangenneming, deportatie, militaire diensten in oorlogstijd en daarmee gelijkgestelde diensten, hebben echter uitwerking binnen de uiterste grens van 90 pct. van die wedde.
Het pensioen, met inbegrip van voormelde bonificaties, kan bovendien het bedrag van (46.882,74 EUR) niet overschrijden. Dit bedrag wordt gekoppeld aan het indexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen en varieert op grond van de evolutie van dat indexcijfer op dezelfde wijze als de rustpensioenen ten laste van de Schatkist. <BFG 2002-06-20/62, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-09-2002>
Art.28. Het in artikel 27 bedoelde maximumbedrag van (46.882,74 EUR) kan door de Regering binnen de perken van de perekwatie van de barema's worden verhoogd. <BFG 2002-06-20/62, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 20-09-2002>
TITEL V. - Bonificaties wegens diploma's.
Art.29. Voor diploma's van het universitair en niet-universitair hoger onderwijs, en van het hoger technisch, kunst- of zeevaartonderwijs met volledig leerplan, overeenstemmend met een studie die twee jaar of meer duurt, kan een tijdsbonificatie worden toegekend, indien het bezit van die diploma's een voorwaarde is geweest waaraan de betrokkene ofwel bij zijn aanwerving ofwel naar aanleiding van een latere benoeming heeft moeten voldoen.
Genieten ook een tijdsbonificatie, de ambtenaren die in het bezit zijn van die diploma's en die na een examen van het universitair niveau in de graad van journalist of producer werden aangeworven of benoemd.
Voor diploma's van het dagonderwijs die, toen ze werden behaald, niet werden uitgereikt door één van de in lid 1 bedoelde hoger onderwijsvormen, maar die, op 1 januari 1970 op dat onderwijsniveau worden uitgereikt, kan ook een tijdsbonificatie worden toegekend, voor zover :
1° die diploma's werden behaald na een studie waarvan de toelatingsvoorwaarden en de duur het de houders van die diploma's niet mogelijk maken of zouden hebben gemaakt vóór de leeftijd van 19 jaar in dienst te treden;
2° het bezit van die diploma's een voorwaarde is geweest waaraan de betrokkene heeft moeten voldoen om een ambt te bekleden dat in verband staat met de aard van de gevolgde studie.
De ambtenaren die werden benoemd bij toepassing van het koninklijk besluit van 2 april 1979 betreffende de rekrutering voor bepaalde graden bij de RTBF, en die houder zijn van een diploma vereist voor de werving in die graad, genieten de voor deze titel bepaalde bonificatie.
Art.30. De bonificatie is gelijk aan het minimumaantal studiejaren dat vereist is voor het behalen van het diploma. Ze kan evenwel enkel langer zijn dan vier jaar indien, voor de uitoefening van een gespecialiseerd ambt, een diploma vereist was waarvoor een lagere studie noodzakelijk was.
De overeenkomstig artikel 29, lid 3, toegekende bonificatie kan niet twee jaar overschrijden.
Art.31. § 1. Indien de betrokkene gedurende de gehele of gedeeltelijke duur van zijn studie civiele of militaire diensten en ermee gelijkgestelde diensten heeft gepresteerd die in aanmerking komen voor de berekening van zijn pensioen, wordt de duur van die diensten die met de periode van de studie samenvalt, afgetrokken van de duur van de studie die in aanmerking komt voor de bonificatie.
Indien de betrokkene gedurende de gehele of gedeeltelijke duur van zijn studie een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend die in aanmerking komt voor de berekening van een pensioen in één van de Belgische of buitenlandse stelsels van sociale zekerheid, of indien hij, ten aanzien van één van die stelsels, door persoonlijke stortingen de duur van zijn studie geldig heeft gemaakt, dan wordt het deel van dat pensioen dat overeenstemt met de diensten die samenvallen met de periode van de studie of dat uit de geldigmaking voortvloeit, afgetrokken van de uit de bonificatie voortvloeiende pensioenvermeerdering.
In afwijking van het eerste lid, wordt de duur van de militaire diensten in oorlogstijd en gelijkgestelde diensten die werden verricht vóór de leeftijd van 19 jaar niet afgetrokken van de bonificatie.
§ 2. De duur, gevormd door de optelling van de bonificatie, eventueel verminderd bij toepassing van § 1, en van de werkelijke diensten van alle aard die na de leeftijd van 19 jaar werden verricht en die in de berekening van het pensioen worden geraamd, mag de duur niet overschrijden die loopt tussen de datum waarop de betrokkene de leeftijd van 19 jaar heeft bereikt en de datum waarop hij in ruste wordt gesteld.
Art.32. De met de bonificatie vermeerderde duur wordt in aanmerking genomen zowel voor de bepaling van het recht op het pensioen als voor de vaststelling van zijn bedrag. Hij telt, per jaar, in verhouding tot 1/60 van de bruto totale bezoldiging die dient als basis voor de vaststelling van het pensioen.
Art.33. Indien een diploma dubbel kan tellen in de berekening van éénzelfde pensioen, wordt één enkele tijdsbonificatie toegekend die, in voorkomend geval, berekend wordt volgens de bepalingen die de gunstigste uitwerking hebben.
TITEL VI. - Diensten met onvolledige prestaties.
Art.34. Voor de opening van het recht op het pensioen, wordt geen rekening gehouden met de tijdsvermindering die voortvloeit uit diensten met onvolledige prestaties die werden toegelaten overeenkomstig statutaire bepalingen.
De in artikel 5, 2°, bedoelde diensten met onvolledige prestaties worden in aanmerking genomen in verhouding tot de breuk die ze uitmaken ten opzichte van dezelfde diensten met volledige prestaties.
Art.35. Voor de berekening van de rustpensioenen, worden de diensten met onvolledige prestaties in aanmerking genomen in verhouding tot de breuk die ze vormen ten opzichte van dezelfde diensten met volledige prestaties.
Wanneer een ambtenaar echter een verlof heeft bekomen voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen of wegens ziekte of gebrekkigheid, wordt hij geacht gedurende dat verlof zijn onmiddellijk voorafgaande activiteit te hebben voortgezet.
Wanneer de ambtenaar gedurende een periode ambten met onvolledige prestaties waarvoor een enig pensioen ten laste van de RTBF wordt toegekend, gelijktijdig heeft uitgeoefend, wordt de duur die in aanmerking te nemen is uit hoofde van die ambten gekregen door, voor elke periode gedurende welke de prestaties in de verschillende ambten constant zijn gebleven, de in het eerste lid bedoelde breuken betreffende elk van die ambten, op te tellen, waarbij het totaal voor elke in aanmerking genomen periode niet hoger kan zijn dan één.
Art.36. Wanneer de periode die in aanmerking komt voor de vaststelling van het inkomen dat als basis dient voor de berekening van het pensioen, diensten met onvolledige prestaties telt, wordt, voor de vaststelling van dat inkomen, rekening gehouden met de wedden die betrekking hebben op dezelfde diensten met volledige prestaties.
Art.37. Wanneer deze titel wordt toegepast voor de berekening van de rustpensioenen, moeten de in Titel IV bedoelde maximumbedragen worden vermenigvuldigd met de verhouding tussen de duur van de diensten met onvolledige prestaties en de niet verkorte duur van diezelfde diensten.
Art.38. Voor de berekening van het rustpensioen toegekend wegens lichamelijke ongeschiktheid, worden de bij artikel 20 bedoelde percentages vermenigvuldigd met de verhouding tussen de duur van de diensten met onvolledige prestaties en de niet verkorte duur van die diensten, waarbij het inkomen dat als basis dient voor de berekening van het pensioen het bij artikel 37 bedoelde inkomen is.
De nieuwe percentages die worden gekregen bij toepassing van het eerste lid worden tot en met de vierde decimaal vastgesteld.
Art.39. De artikelen 37 en 38 zijn echter niet van toepassing wanneer het totaal van de in aanmerking komende diensten gelijk is met ten minste twintig jaar diensten met volledige prestaties.
TITEL VII. - Onmiddellijk of uitgesteld pensioen.
Art.40. De ambtenaren die aan het einde van hun loopbaan zijn gekomen na de datum van inwerkingtreding van dit decreet, kunnen tot het pensioen worden toegelaten de eerste dag van de maand die volgt op de maand van hun zestigste verjaardag of de eerste dag van de maand die volgt op de ambtsneerlegging indien deze na die dag geschiedt, op voorwaarde dat zij ten minste vijf jaar diensten tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op het pensioen.
De eerste paragraaf is evenwel niet toepasselijk op de ambtenaren wier diensten een einde hebben genomen ten gevolge van afzetting en ontslagverlening bij wijze van tuchtstraffen.
Wanneer een ambtenaar aan het einde van zijn loopbaan is gekomen onder de in vorig lid bedoelde voorwaarden en hij in aanmerking komende diensten opnieuw presteert, kunnen alleen de diensten die werden gepresteerd vanaf de datum waarop het ambt opnieuw wordt uitgeoefend, in aanmerking komen voor de toekenning en de berekening van het rustpensioen.
Art.41. Het pensioen dat ter uitvoering van artikel 40 wordt toegekend, valt onder de bepalingen die de rustpensioenen regelen in het stelsel van het in vast dienstverband benoemd personeel van de RTBF zoals het van kracht is op de datum waarop het pensioen ingaat.
Het kan echter alleen hoger zijn dan drie vierde van de bruto totale bezoldiging die als basis dient voor de uitbetaling ervan indien, voor de berekening van dat pensioen, tijdsbonificaties in aanmerking komen die worden toegekend uit hoofde van gevangenneming, deportatie, militaire dienst in oorlogstijd of een ermee gelijkgestelde dienst.
Art.42. Voor de ambtenaren die niet twintig jaar diensten tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op het pensioen :
1° worden de diensten en periodes gedurende welke die personen zich rechten hebben verworven ofwel op een niet in artikel 40 bedoeld pensioen ofwel op een pensioen als ex-personeelslid van de kaders van Afrika, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen;
2° tellen de in aanmerking komende diensten en periodes alleen voor hun enkele duur.
Art.43. Voor de berekening van het krachtens deze titel toegekende pensioen, kan de Regering fictieve weddeschalen bepalen voor ambten die niet meer bestaan of waarvan de wedden niet de algemene evolutie van de bezoldigingen zouden hebben ondergaan.
Art.44. Om het genot van deze titel te bekomen, moet een aanvraag worden ingediend die ten vroegste moet worden gericht binnen de twaalf maanden die voorafgaan aan de datum waarop het pensioen overeenkomstig artikel 40 moet ingaan.
Indien de aanvraag meer dan één jaar na die laatste datum wordt ingediend, gaat het pensioen de eerste dag in van de maand die volgt op de maand gedurende welke ze zal zijn ingediend.
Art.45. Voor de ambtenaren die niet twintig jaar tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op het pensioen, met uitsluiting van de bonificatie toegekend voor een diploma, wordt de bij Titel V van dit decreet bedoelde tijdsbonificatie toegekend voor een diploma alleen in aanmerking genomen tot beloop van de verhouding tussen de duur van die in aanmerking komende diensten, die in jaren wordt uitgedrukt, en het getal twintig.
Art.46. De bepalingen van Titel III zijn niet toepasselijk op de personen die een bij deze titel bedoeld pensioen genieten.
TITEL VIII. - Bijzondere of overgangsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Bijzondere bepalingen toepasselijk op de in vast dienstverband benoemde personeelsleden die in dienst zijn op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
Art.47. § 1. De ambtenaren die in dienst zijn op de datum van inwerkingtreding van dit decreet genieten verder de hierna vermelde bijzondere regels, die specifieke bestanddelen van hun vroegere regeling uitmaakten.
1° Die ambtenaren kunnen in de leeftijd van 65 jaar tot het rustpensioen worden toegelaten zodra zij tien jaar statutaire diensten in de RTBF tellen.
2° Elk jaar van de diensten en periodes die in aanmerking komen voor de berekening van het pensioen wordt meegerekend in verhouding tot 1/55 van de bruto totale gemiddelde bezoldiging van de laatste twee activiteitsjaren.
3° De vrouwelijke ambtenaren die op 31 december 1960 in dienst waren in een betrekking van de RTB en die dertig jaar diensten of periodes tellen die in aanmerking komen bij toepassing van de regels waaruit hun regeling bestond, kunnen op hun aanvraag tot het pensioen worden toegelaten vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die van hun vijfenvijftigste verjaardag.
4° De diensten die worden beschouwd als betrekking in contractueel verband met volledige prestaties krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 2 april 1979 betreffende de rekrutering voor bepaalde graden bij de RTBF, worden, voor de ambtenaren die krachtens dat besluit werden benoemd, gelijkgesteld met in aanmerking komende diensten met volledige prestaties voor de opening van het recht op en de berekening van hun rustpensioen.
§ 2. Zolang de wet van 14 april 1965 overeenkomstig artikel 56 van dit decreet niet op de RTBF toepasselijk is gemaakt, worden de diensten die rechten kunnen verlenen op het rustpensioen in de verschillende pensioenregelingen vermeld in artikel 1 van die wet echter in aanmerking genomen zowel voor de opening van het recht op als voor de berekening van het pensioen, wanneer die diensten geen recht verlenen op een pensioen ten laste van één van die pensioenregelingen. Die diensten worden in aanmerking genomen in verhouding tot één zestigste, per dienstjaar, van de bruto gemiddelde bezoldiging van de laatste vijf dienstjaren.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen die toepasselijk zijn op de ambtenaren die ontslag hebben genomen, werden afgezet of van hun ambt ontheven vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
Art.48. De ambtenaren die ontslag hebben genomen vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet kunnen tot het pensioen worden toegelaten de eerste dag van de maand die volgt op hun vijfenzestigste verjaardag indien zij op de datum van hun ontslag tien jaar statutaire diensten en periodes tellen die hun recht hebben verleent op een activiteitswedde of een wachtgeld ten laste van de RTBF.
De artikelen 41, 42, 43, 44, 45, 46 en 47, § 1, van dit decreet zijn toepasselijk op dat pensioen.
Art.49. De ambtenaar die werd afgezet of van zijn ambt ontheven bij wijze van tuchtmaatregel vóór de inwerkingtreding van dit decreet, bekomt, vanaf de datum van zijn aanvraag en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op de maand gedurende welke hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, het equivalent van het rustpensioen toegekend onder het stelsel van de werknemers, voor de diensten bedoeld in artikel 5, 1°, die na 30 september 1953 werden gepresteerd in het NIR, in één van de instituten van de RTB, of in de RTBF;
HOOFDSTUK III. - Bepalingen die toepasselijk zijn op de ambtenaren die vóór de inwerkingtreding van dit decreet in ruste werden gesteld.
Art.50. De bepalingen van Titel III, met uitsluiting van deze die in hoofdstuk III vervat zijn, zijn toepasselijk op de rustpensioenen die lopende zijn. Ze worden van ambtswege toegepast, met uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de inwerkingtreding van dit decreet.
Voor de toepassing van artikel 20, is de in aanmerking te nemen gemiddelde wedde de wedde van de laatste twee jaar; ze wordt vastgesteld op grond van de bruto totale bezoldiging die verschuldigd is aan een in werkelijke dienst zijnde ambtenaar die dezelfde graad en dezelfde anciënniteit heeft.
Dit artikel is niet van toepassing op de pensioenen toegekend aan ambtenaren die ontslag hebben genomen.
Bovendien vallen de pensioenen die lopende zijn vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet verder onder de bepalingen die van kracht waren vóór die datum.
HOOFDSTUK IV. - Tijdelijke bepalingen betreffende het pensioen vanaf 58 jaar.
Art.51. De ambtenaren die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt of zullen bereiken vóór 1 juli 1994 en die ten minste twintig jaar diensten en periodes tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op het pensioen, worden, op hun aanvraag, tot het pensioen toegelaten volgens de door dit hoofdstuk nader bepaalde regels.
Art.52. De aanvraag om pensioen moet ten minste drie maanden vóór de datum waarop de ambtenaar tot het pensioen wenst te worden toegelaten, uiterlijk op 31 december 1994, worden ingediend.
Art.53. § 1. Het ter uitvoering van dit hoofdstuk toegekende rustpensioen wordt vastgesteld op dezelfde wijze als voor de ambtenaar die zijn loopbaan werkelijk zou hebben voortgezet, in zijn laatste graad, tot de eerste dag van de maand die volgt op die van zijn zestigste verjaardag.
§ 2. Bovendien krijgt de ambtenaar, gedurende de periode die loopt tussen de dag waarop hij in ruste wordt gesteld en de eerste dag van de maand die volgt op zijn zestigste verjaardag, een pensioenbijslag.
Die pensioenbijslag is gelijk aan het verschil tussen zijn normale pensioen en 75 pct. van de bruto totale gemiddelde bezoldiging die tot grondslag dient voor de berekening van zijn pensioen.
Die pensioenbijslag wordt op dezelfde vervaldagen als het pensioen uitbetaald en valt onder dezelfde regels inzake perekwatie en indexering.
TITEL IX. - Bijzondere en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Het vakantiegeld en de vergoeding wegens begrafeniskosten.
Art.54. De persoon die een rustpensioen geniet, heeft recht op een vakantiegeld voor elk refertejaar indien hij het pensioen gedurende dat jaar heeft ontvangen. Onder refertejaar wordt verstaan, het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar gedurende hetwelk het vakantiegeld moet worden uitbetaald.
De wijze van berekening van het vakantiegeld wordt bepaald door de Regering op grond van de wijze van berekening van het vakantiegeld toegekend aan de ambtenaren van de RTBF, waarbij rekening wordt gehouden met de verhouding die bestaat tussen het rustpensioen en de bruto totale gemiddelde bezoldiging zoals bepaald in de artikelen 14 en 15.
Het vakantiegeld wordt verminderd met één twaalfde voor elke maand van het refertejaar gedurende welke de ambtenaar het rustpensioen niet heeft ontvangen.
Art.55. Bij het overlijden van de gepensioneerde, wordt een vergoeding ter compensatie van de begrafeniskosten, gelijk aan het bruto maandbedrag van het vóór het overlijden gestorte pensioen, uitbetaald ten gunste van de echtgenoot, die noch uit de echt gescheiden is noch van tafel en bed gescheiden is, of aan zijn erfgenamen in de rechte lijn.
Zijn er geen rechthebbenden bedoeld in het eerste lid, dan wordt die vergoeding uitbetaald ten gunste van iedere natuurlijke of rechtspersoon die het bewijs levert dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dat geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten maar kan het in lid 1 bedoelde bedrag niet overschrijden.
De vergoeding wegens begrafeniskosten kan nooit lager zijn dan de gewaarborgde minimummaandwedde in de openbare sector.
Er wordt een afhouding van 0,5 pct., bestemd voor de financiering van de vergoeding wegens begrafeniskosten, uitgetrokken op het brutobedrag van het pensioen.
HOOFDSTUK II. - Gemengde loopbaan, loopbaanonderbreking.
Art.56. De wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector zal toepasselijk zijn op de pensioenen bedoeld bij dit decreet.
De wet van 14 april 1965 kan alleen worden toegepast bij een besluit van de Regering dat zal worden getroffen nadat die wet zal zijn aangepast om die op de RTBF toepasselijk te maken.
Art.57. De wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector zal toepasselijk zijn op de pensioenen bedoeld bij dit decreet.
De wet van 5 augustus 1968 kan alleen worden toegepast bij een besluit van de Regering dat zal worden getroffen nadat die wet zal zijn aangepast om die op de RTBF toepasselijk te maken.
Art.58. Onverminderd de eventuele toepassing van de bepalingen van de wet van 5 augustus 1968, wanneer een ambtenaar onder de pensioenregeling voor werknemers is gevallen gedurende een periode tijdens welke hij diensten heeft gepresteerd die in aanmerking komen voor de berekening van zijn pensioen, dan trekt de RTBF van het rustpensioen dat haar ten laste valt het bedrag af van het rustpensioen waarop de ambtenaar recht heeft ten laste van de instelling voor sociale zekerheid voor die periode.
Art.59. Het vrijwillig ontslag brengt het verlies van het recht op het rustpensioen met zich mede wanneer alle voorwaarden voor de opening van dat recht niet vervuld zijn.
De ambtenaren wier diensten een einde hebben genomen als gevolg van afzetting of ontslag bij wijze van tuchtmaatregel, verliezen hun recht op het rustpensioen
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.60. Op advies van het paritair comité voor het beheer van het Fonds voor pensioenen bedoeld in artikel 6 van het decreet van 18 mei 1992 tot oprichting van een Fonds voor de pensioenen van de vast benoemde personeelsleden van de " Radio-Télévision belge de la Communauté francaise (RTBF) " en hun rechthebbenden, beslist de raad van bestuur van de RTBF over de toekenning van de pensioenen bedoeld bij dit decreet.
De pensioenen worden, vooruit, maandelijks afbetaald. Ze zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en variëren op grond van de evolutie van dat indexcijfer, op dezelfde wijze als de rustpensioenen ten laste van de Schatkist.
Op aanvraag van een ambtenaar kan de raad van bestuur de uitbetaling van het rustpensioen waarop hij krachtens dit decreet recht heeft, geheel of gedeeltelijk schorsen.
Art.61. De raad van bestuur van de RTBF wijst de bevoegde medische overheid in de zin van de bepalingen van Titel I, hoofdstuk II aan, en stelt het procedurereglement vast.
Art.62. Wijzigingsbepaling van 1986-07-03/30>
Art.63. Het reglement van het rustpensioen voor de toekenning van een rustpensioen ten laste van de RTBF en het decreet van 15 oktober 1991 tot bepaling van de voorwaarden betreffende de leeftijd voor de inrustestelling van de personeelsleden van de " Radio-Télévision belge de la Communauté francaise (R.T.B.F.) " worden opgeheven.
Art. 64. Dit decreet treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van Hoofdstuk IV van Titel VIII, dat met ingang van 1 januari 1992 uitwerking heeft, van Hoofdstuk I van Titel VIII, dat met ingang van 6 oktober 1993 uitwerking heeft, en van Titel V, waarvan de inwerkingtreding door de Regering wordt vastgesteld.