23 DECEMBER 1992. - Ministerieel besluit houdende niet bezoldigde activiteiten zonder loon en beroepsbezigheden toegestaan aan bruggepensioneerden.
Art. 1-6
Artikel 1. Voor de toepassing van artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit van 20 augustus 1986 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, komen in aanmerking :
1° de activiteit zonder loon verricht voor zichzelf of voor bloed- of aanverwanten tot de tweede graad;
2° de activiteit zonder loon verricht voor een organisme of een feitelijke of rechtsvereniging, waarvan het niet winstgevend doel :
- ofwel van openbaar nut is;
- ofwel cultureel, sociaal of humanitair is;
- ofwel voldoet aan de collectieve behoeften aan dewelke anders niet zou voldaan worden.
De hulp als echtgenoot-helper in het kader van de zelfstandige activiteit van de andere echtgenoot, evenals de hulp in het kader van de zelfstandige activiteit van bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad wordt, voor de toepassing van het eerste lid, 1°, evenwel niet als een activiteit zonder loon beschouwd.
De vereniging of het organisme bedoeld in het eerste lid, 2°, moeten voorafgaandelijk laten onderzoeken door de directeur van het Werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bevoegd voor het ambtsgebied waar zij gevestigd zijn, of zij voldoen aan de bovenvermelde voorwaarden. De directeur betekent zijn beslissing binnen de drie maanden die volgen op de dag van de ontvangst van de aanvraag.
Art.2. § 1. Voor de toepassing van artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit van 20 augustus 1986 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, dient onder beroepsbezigheid te worden verstaan iedere bezigheid die, naargelang van het geval, een in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4° of in artikel 228, 2, 3° of 4° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, eoogd inkomen kan opleveren, zelfs indien ze door een tussenpersoon wordt uitgeoefend, en iedere gelijkaardige bezigheid uitgeoefend in een vreemd land of in dienst van een internationale of supra-nationale organisatie.
§ 2. - De op een brugpensioen gerechtigde mag, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden :
1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover het bruto beroepsinkomen per kalenderjaar de som van 276 586 F niet overschrijdt;
2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van echtgenoot-helper of van echtgenote-helpster, voor zover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar de som van 221 268 F niet overschrijdt.
Onder beroepsinkomen van de in het voorgaande lid beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met de beroepsverliezen, dat weerhouden werd door het bestuur der directe belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper door de echtgenoot of door de echtgenote wordt uitgeoefend, dient het deel van het inkomen van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper teogekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de Inkomstenbelastingen. Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen aan de echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de exploitant gevoegd.
Onder beroepsinkomsten bedoeld in het voorgaande lid wordt evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijke besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomstenmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het brugpensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.
Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper in het buitenland wordt uitgeoefend wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit deze bezigheid.
Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend.
Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht éénvormig verdeeld te zijn over de maanden van werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar;
3° een beroepsbezigheid uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voor zover hij geen handelaar is in de zin van het Wetboek van Koophandel;
4° iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, per kalenderjaar de som van 276 586 F niet overschrijdt.
§ 3. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voor zover het toaal van het inkomen beoogd in § 2, 2°, en van 80 % van het inkomen beoogd in § 2, 1° en 4°, niet meer bedraagt dan de som van 221 268 F.
De in § 2 beoogde bedragen worden met de som van 138 293 F verhoogd wanneer de gerechtigde, die een in § 2, 1° of 4° beoogde bezigheid uitoefent, de hoofdzakelijke last heeft van ten minste één kind. Wanneer die gerechtigde een in § 2, 2°, of een in het eerste lid beoogde bezigheid uitoefent, worden de in § 2, 2°, en de in het eerste lid beoogde bijdragen verhoogd met de som van 110 634 F. Voor de toepassing van dit lid moet op 1 januari van het beschouwde jaar aan de vermelde voorwaarde worden voldaan.
Wanneer het brugpensioen niet voor een volledig kalenderjaar is toegekend, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk aan het aantal maanden die door het recht op het brugpensioen zijn gedekt.
§ 4. Indien het beroepsinkomen, naargelang van het geval, de in §§ 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt :
1° wordt de betaling van de werkloosheidsuitkeringen voor het betrokken kalenderjaar volledig geschorst indien die bedragen met tenminste 15 % worden overschreden;
2° wordt de betaling van de werkloosheidsuitkeringen, indien die bedragen met minder dan 15 % worden overschreden, voor het betrokken kalenderjaar geschorst naar rata van een percentage van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen dat gelijk is aan het percentage waarmee de in §§ 2 en 3 beoogde bedragen worden overschreden.
Voor de toepassing van het voorgaande lid, wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste. Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de vermindering van de werkloosheidsuitkeringen tot de naasthogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd.
§ 5. De in dit artikel vermelde bedragen worden telkens automatisch aangepast aan de bedragen die jaarlijks in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen voorzien in artikel 64, § 5, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Art.3. § 1. De voorafgaande verklaring van de uitoefening van de beroepsbezigheden, voorzien in artikel 2, § 2, van dit besluit, moet door de bruggepensioneerde gedaan worden bij zijn uitbetalingsinstelling voor werkloosheidsuitkeringen door middel van de wijzigingsaangifte C 8, bedoeld in artikel 90, vierde lid, van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering.
§ 2. De in § 1 beoogde verklaring moet vóór de aanvang van de bezigheid geschieden. Zij wordt eveneens als voorafgaandelijk beschouwd wanneer zij ingediend wordt binnen de 30 dagen volgend op de aanvang van de bezigheid.
§ 3. In geval van gebrek aan voorafgaandelijke aangifte van de beroepsbezigheden, evenals in geval van onjuiste, onvolledige of niet-tijdige aangifte zijn de artikelen 153 en volgende van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering van toepassing.
De bevoegde directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening past de procedure en de bepalingen toe voorzien in geval van de toepassing van een administratieve sanctie in de zin van voormeld artikel 153.
Art.4. Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 2, § 2, 4°, van dit besluit op de politieke mandaten, de mandaten bij een openbare instelling, een instelling van openbaar nut of een vereniging van gemeenten, de mandaten van voorzitter of van lid van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn :
a) wordt zonder verklaring toegelaten, de uitoefening van een dergelijk mandaat tot op de dag dat het verstrijkt, voor zover het vóór de ingangsdatum van het brugpensioen is ingegaan;
b) wordt met toepassing van de regeling uitgewerkt in artikel 2, § 4, van dit besluit en mits voorafgaande verklaring zoals bedoeld in artikel 3 van dit besluit toegelaten, de uitoefening van een dergelijk mandaat dat na de ingangsdatum van het brugpensioen is ingegaan of hernieuwd werd. Artikel 130, § 2, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering is echter van toepassing wanneer deze berekeningswijze voor de bruggepensioneerde voordeliger is.
Art.5. Opgeheven worden :
1° het ministerieel besluit van 9 februari 1988 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 20 augustus 1986 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;
2° het ministerieel besluit van 20 januari 1992 tot uitvoering van artikel 14 van het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1993.