11 MAART 1993. - Koninklijk besluit betreffende de kinderarbeid. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-04-1993 en tekstbijwerking tot 15-06-1999.)
HOOFDSTUK I. - Grenzen van de werkzaamheden.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Procedure tot het verkrijgen van een individuele afwijking.
Art. 5-7
Hoofdstuk III. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> - Samenstelling en werkwijze van de Adviesraad Kinderarbeid.
Afdeling 1. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> - Samenstelling van de Adviesraad Kinderarbeid.
Art. 8-10
Afdeling 2. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> - Werkwijze van de Adviesraad kinderarbeid.
Art. 11-17
Hoofdstuk IV. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 1; Inwerkingtreding : 15-06-1999> - Slotbepalingen.
Art. 18-19
HOOFDSTUK I. - Grenzen van de werkzaamheden.
Artikel 1. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de in artikel 7.2 van de arbeidswet van 16 maart 1971 bedoelde werkzaamheden.
§ 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder " werkzaamheid " elke aanwezigheid van het kind op de plaats waar het zijn werkzaamheid uitvoert.
Art.2. De maximumduur van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden wordt vastgesteld als volgt :
- vier uren per dag voor werkzaamheden van kinderen tot en met 6 jaar;
- zes uren per dag voor werkzaamheden van kinderen van 7 tot en met 11 jaar;
- acht uren per dag voor werkzaamheden van kinderen van 12 tot 15 jaar of die nog onderworpen zijn aan de vltijdse leerplicht.
Art.3. § 1. Een half uur ononderbroken rust moet worden toegekend aan :
- kinderen tot en met 6 jaar wanneer de werkzaamheden twee uren hebben geduurd;
- kinderen van 7 tot en met 11 jaar wanneer de werkzaamheden drie uren hebben geduurd;
- kinderen van 12 tot 15 jaar of die nog onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht wanneer de werkzaamheden vier uren hebben geduurd; wanneer de werkzaamheden meer dan zes uren duren, moet een bijkomende rustperiode van een half uur worden gegeven.
§ 2. In afwijking van § 1 kan de bevoegde ambtenaar bedoeld bij artikel 6 van dit besluit een andere spreiding van de rusttijden toestaan, op voorwaarde dat elke rusttijd minimum vijftien minuten duurt.
§ 3. De tijd tussen de beëindiging en de hervatting van de werkzaamheid moet ten minste veertien achtereenvolgende uren bedragen.
Art.4. § 1. Kinderen tot en met 6 jaar mogen niet meer dan zes werkzaamheden in het totaal binnen die leeftijdscategorie uitvoeren.
Kinderen van 7 tot en met 11 jaar mogen niet meer dan twaalf werkzaamheden per jaar uitvoeren.
Kinderen van 12 tot 15 jaar of die nog onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht mogen niet meer dan vierentwintig werkzaamheden per jaar uitvoeren.
§ 2. In afwijking van § 1 kan de bevoegde ambtenaar bedoeld bij artikel 6 van dit besluit voor de kinderen van 7 tot 15 jaar, of die nog onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht, een groter aantal werkzaamheden per jaar toestaan voor de werkzaamheden bedoeld bij artikel 7.2.1.1.a en bij artikel 7.2.1.2. van de voormelde wet van 16 maart 1971 waneer zij geen reclamedoeleinden hebben, op voorwaarde dat :
- de kinderen van 7 tot en met 11 jaar niet méér dan vierentwintig werkzaamheden per jaar uitvoeren;
- de kinderen van 12 tot 15 jaar, of die nog onderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht, niet méér dan zesendertig werkzaamheden per jaar uitvoeren.
In geen geval mogen de in de §§ 1 en 2 bedoelde werkzaamheden verricht worden gedurende méér dan vijf achtereenvolgende dagen zonder een onderbreking van minstens achtenveertig opeenvolgende uren in te lassen.
HOOFDSTUK II. - Procedure tot het verkrijgen van een individuele afwijking.
Art.5. De Inspecteur-generaal van de Inspectie van de Sociale Wetten van de Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en reglementering van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid wordt belast met het verlenen van individuele afwijkingen bedoeld in artikel 7.2 van voormelde wet.
Bij afwezigheid wordt hij vervangen door de hoofdinspecteur-directeur van dezelfde administratie met de meeste graadanciënniteit.
Art.6. De individuele afwijkingen moeten aangevraagd worden op de daartoe bestemde formulieren uitgereikt door de Inspectie van de Sociale Wetten.
Het behoorlijk ingevuld formulier moet bij de Inspectie van de Sociale Wetten - Centrale Brigade - toekomen uiterlijk één maand vóór de datum van de eerste werkzaamheid, hetzij bij overhandiging tegen ontvangstbewijs, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij bij fax.
Als bijlage bij dit formulier voegt de aanvrager :
- de schriftelijke toelating van de vader, de moeder, of de voogd van het kind;
- het advies van het schoolhoofd van de school waar het kind is ingeschreven wanneer schoolverzuim onontbeerlijk is om de betrokken werkzaamheid te kunnen uitvoeren; dit advies moet onder meer betrekking hebben op de weerslag van de werkzaamheden op de schoolprestaties van het kind.
Art.7. De beslissing van de in artikel 6 bedoelde ambtenaar wordt aan de aanvrager betekend :
- hetzij bij overhandiging tegen ontvangstbewijs;
- hetzij bij een ter post aangetekende brief, die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending;
- hetzij bij fax, die uitwerking heeft de dag zelf van zijn verzending.
Hoofdstuk III.
Afdeling 1.
Art.8. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De Adviesraad Kinderarbeid, bedoeld bij artikel 7.7.3. van de Arbeidswet van 16 maart 1971, hierna " Adviesraad " genoemd, is samengesteld uit de volgende leden :
1° een voorzitter en een ondervoorzitter die door de Minister bevoegd inzake tewerkstelling en arbeid worden voorgedragen;
2° drie leden die worden aangewezen onder de kandidaten die door de meest representatieve werkgeversorganisaties in dubbeltal worden voorgedragen;
3° drie leden die worden aangewezen onder de kandidaten die door de meest representatieve werknemersorganisaties in dubbeltal worden voorgedragen;
4° een lid voorgedragen door de Minister bevoegd inzake tewerkstelling en arbeid, gekozen onder de ambtenaren van het betrokken Ministerie;
5° een lid voorgedragen door de Minister bevoegd inzake Justitie, gekozen onder de ambtenaren van het betrokken Ministerie;
6° een lid, zijnde de vertegenwoordiger van de Minister bevoegd inzake tewerkstelling en arbeid bij het IPEC- programma (International Program for the Elimination of Child labour) bij de Internationale Arbeidsorganisatie;
7° een lid per Gemeenschap, aangewezen door de regering van die Gemeenschap;
8° zes leden die door de Minister bevoegd inzake tewerkstelling en arbeid worden voorgedragen wegens hun bijzondere onderlegdheid en ervaring inzake de problemen die tot de bevoegdheid van de Adviesraad behoren.
Art.9. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De Adviesraad mag maximaal voor 2/3 uit leden van hetzelfde geslacht bestaan.
De Adviesraad bestaat uit evenveel Franstalige als Nederlandstalige leden.
Art.10. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de Adviesraad bedoeld in artikel 8, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 8°, worden door Ons benoemd. De voorzitter en de ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalgroep.
Het mandaat van de leden van de Adviesraad duurt 5 jaar; het kan worden hernieuwd.
Afdeling 2.
Art.11. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De werkzaamheden van de Adviesraad worden geleid door de voorzitter. De ondervoorzitter vervangt de voorzitter wanneer deze verhinderd is.
Art.12. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De bij artikel 5 bedoelde ambtenaar mag ambtshalve de vergaderingen van de Adviesraad bijwonen.
Die ambtenaar heeft noch een beslissende, noch een raadgevende stem.
Art.13. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De Adviesraad kan alleen dan geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.
Het aanwezigheidsquorum is niet meer vereist wanneer de voorzitter een tweede vergadering bijeenroept met dezelfde agenda.
Art.14. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De Adviesraad stelt zijn huishoudelijk reglement op.
Dit reglement bepaalt ondermeer :
- de wijze van samenroeping;
- de wijze van beraadslaging;
- het opstellen en bijhouden van verslagen;
- het beroep op personen waarvan het advies nuttig geacht wordt;
- de werkwijze van het secretariaat.
Dit reglement wordt goedgekeurd door de Minister bevoegd inzake tewerkstelling en arbeid.
Art.15. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> De Adviesraad kan in zijn schoot tijdelijke werkgroepen oprichten waarvan hij de opdracht en de samenstelling bepaalt.
Art.16. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> Voor de uitoefening van hun taak kunnen de Adviesraad en de werkgroepen alle nuttige inlichtingen vragen en beroep doen op deskundigen die niet behoren tot de Adviesraad.
Art.17. <Ingevoegd bij KB 1999-05-31/34, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-1999> Een secretaris en een adjunct-secretaris worden belast met het bijstaan van de Adviesraad en de werkgroepen.
De secretaris en de adjunct-secretaris worden aangewezen door de Minister bevoegd inzake tewerkstelling en arbeid en gekozen uit de personeelsleden van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Hoofdstuk IV.
Art.18. (oud art. 8) Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 1993. <KB 1999-05-31/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 15-06-1999>
Art. 19. (oud art. 9) Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit. <KB 1999-05-31/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 15-06-1999>