Artikel 0. Het koninklijk besluit van 7 maart 1991 is de omzetting in Belgisch recht van de verordening (EEG) Nr. 594/91 van de Raad van 4 maart 1991 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken. Zij is het gevolg van de verbintenissen die werden aangegaan door de Belgische Staat bij de ondertekening van het Protokol van Montreal.
  Er werd vastgesteld dat de aanhoudende uitworp van ozonafbrekende stoffen op de huidige niveau's zeer schadelijke gevolgen heeft voor de ozonlaag. Op internationaal vlak is men het er over eens dat het verbruik van dergelijke stoffen aanzienlijk moet verminderd worden.
  Daartoe is het noodzakelijk dat het binnen de koelindustrie zo snel mogelijk wordt overgeschakeld op produkten, uitrustingen of procédés waarbij deze stoffen worden vervangen door alternatieve stoffen zonder ozonafbrekend vermogen (ODP) die ook in andere opzichten uit milieukundig oogpunt aanvaarbaar zijn.
  Hierbij moet rekening gehouden worden met de mate waarin alternatieve stoffen in de handel verkrijgbaar zijn of worden gebruikt. Daarom wordt een geleidelijke ombouw van koelinstallatie opgelegd gespreid over meerdere jaren. Bovendien wordt de mogelijkheid opengelaten aan de Minister om binnen het kader van artikel 4 afwijkingen toe te staan op de bepalingen van artikel 2.

Art. 1.   1° De gereglementeerde stoffen (koelvloeistoffen) zijn de hierna opgesomde produkten, zuiver, of als mengsel onder elkaar, of als mengsels met andere stoffen.
  CFC 11 : trichloorfluormethaan
  CFC 12 : dichloordifluormethaan
  CFC 113 : trichloortrifluorethaan
  CFC 114 : dichloortetrafluorethaan
  CFC 115 : chloorpentafluorethaan
  3° Referentieniveau
  Het referentieniveau dient als basis voor het te volgen reduktieschema vermeld in artikel 2, § 2. Het wordt berekend door de som te maken van de koelvloeistof die in de koelinstallatie aanwezig is (inhoud van koelvloeistof), en van de bijvullingen die in het referentiejaar werden uitgevoerd (bv. als gevolg van lekken, bij onderhoud, enz.). De som van inhoud en bijvullingen wordt hierna "gebruik" genoemd. Het referentieniveau wordt bovendien berekend per koelinstallatie.
  Als referentiejaar neemt men het jaar 1986. Dit jaar wordt ook vermeld als referentie in het Protocol van Montreal voor de controle van produktie- en consumptieniveau's van CFC's. Het is echter mogelijk dat een gebruiker eerst in de periode 1987-1990 koelinstallaties in gebruik heeft genomen. Voor deze gebruikers geldt het jaar 1990 als referentiejaar.
Art. 2.   § 1. Na 1 april 1991.
  Na 1 april 1991 is het verboden koelvloeistoffen te gebruiken die geheel of gedeeltelijke bestaan uit CFC11, CFC12, CFC113, CFC114 of CFC115 in :
  1° koelinstallaties die na deze datum in gebruik worden genomen;
  2° koelinstallaties die na deze datum worden aangepast aan nieuwe koelvloeistoffen.
  Het vervangen van defekte compomenten op bestaande koelinstallaties met de genoemde CFC's is toegestaan tot 1 januari 1998, indien het om een dringende herstelling gaat. De eigenaar moet wel gewezen worden op het feit dat de koelinstallatie slechts tot 1998 gebruik zal mogen maken van hogervermelde CFC's als koelvloeistof. Hij dient hierbij te overwegen of ombouw van de installatie naar een andere koelvloeistof is aanbevolen.
  § 2. Beperking van het gebruik van CFC's
  Het afbouwschema geldt voor het gebruik van koelvloeistoffen, dus voor de som van inhoud van koelvloeistof en bijvullingen van de installaties. De percentages worden berekend t.o.v. het referentieniveau dat geldt als 100 %. Het koninklijk besluit beoogt hiermee een versnelde ombouw van de bestaande installaties naar meer milieuvriendelijke koelvloeistoffen te bewerkstellingen.
  De vermindering bedraagt :
  - 25 % tijdens de periode tussen 1 april 1991 en 31 december 1991 en tijdens het volgende jaar;
  - 50 % tijdens de periode van 1 januari 1993 tot 31 december 1993;
  - 80 % tijdens de periode van 1 januari 1994 en voor elke daarop volgende periode van één jaar;
  - vanaf 1 januari 1995 wordt het gebruik van CFC11, 12, 113, 114 en 115 volledig verboden, behalve indien het om van recyclage afkomstige vloeistoffen gaat (uiteraard mag dit gebruik niet hoger liggen dan 80 % van het referentieniveau);
  - vanaf 1 januari 1998 worden het gebruik alsook het bezit, zelfs met recyclagedoeleinden, van de hogervermelde koelvloeistoffen volledig verboden.
  § 3. Bewerkingen die verband houden met koelinstallaties
  Het koninklijk besluit schrijft voor dat al deze bewerkingen uitgevoerd dienen te worden door geschoolde technici (erkende koeltechnische vakmannen) of bevoegde firma's. Dit zijn ondermeer deze firma's die beschikken over het attest afgeleverd krachtens het koninklijk besluit van 21 december 1974, en op voorwaarde dat zij de daartoe voorziene apparatuur gebruiken.
  Voor al de bewerkingen die verband houden met koelinstallaties moeten alle voorzorgen genomen worden dat de koelvloeistoffen niet in de lucht vrijkomen. Bovendien moeten alle koelinstallaties die chloorfluorkoolwaterstoffen bevatten preventief worden onderhouden om eventuele lekken van CFC's te voorkomen. Men dient zich hierbij te houden aan de procedures zoals omschreven in de bestaande normen en codes van goede praktijken.
  Een voorbeeld :
  - Ontwerp norm NBN E 35001 - 2e ontwerp, gepubliceerd door BIN/BN, Brabanconnelaan 29, te 1040 Brussel.
  - Code van Goede Praktijk, uitgegeven door UBF/BVF, Lakenwerverstraat 21, te 1050 Brussel.
  De teruggewonnen vloeistof moet naar een verwerkingscentrum worden gestuurd.
  § 4. Meldingsplicht
  Elke gebruiker dient zijn referentieniveau's (dus voor al de installaties) éénmalig te melden aan de Minister. De gebruiker moet bovendien statistieken ter beschikking houden van de Minister zoals verder wordt toegelicht, en dit voor een periode van minimum drie jaar.
  Alle invoerders, bottelaars en groothandelaars van chloorfluorkoolwaterstofverbindingen moeten elke drie maand de Minister in kennis stellen van de volgende gegevens :
  de geleverde hoeveelheden koelvloeistof per type vloeistof al dan niet gerecycleerd
  en dit met vermelding van :
  datum van levering,
  naam, adres, BTW-nummer en N.A.C.E.-nummer van de klant.
  Een formulier dat als voorbeeld kan dienen voor dergelijke meldingen werd toegevoegd in bijlage. Het is echter ook toegestaan om computerlijsten op te sturen, zolang de volgorde van de gegevens dezelfde is als op de voorgestelde formulieren.
  Gegevens moeten gezonden worden aan Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu, Cel Leefmilieu, Pachecolaan 19, bus 5, 1010 Brussel. Dit gebeurt voor het eerst op 30 juni 1991 (gegevens voor de maanden april, mei en juni), en daarna voor elke drie maand die hierop volgt.
  Statistieken bijhouden
  Gebruikers, installatie-, onderhouds-, herstellingsfirma's, en technici bevoegd voor het vullen en aftappen van koelvloeistoffen moeten driemaandelijkse statistieken bijhouden van het gebruik van chloorfluorkoolstofverbindingen. Deze bevatten de volgende gegevens :
  de gebruikte hoeveelheden koelvloeistof
  per koelinstallatie
  per type vloeistof
  al dan niet gerecycleerd
  en dit met vermelding van :
  plaats van gebruik
  naam, adres, BTW-nummer en N.A.C.E.-nummer van de gebruiker.
  Deze statistieken worden bijgehouden voor het eerste op 30 juni 1991 voor de periode van 1 april 1991 tot 30 juni 1991, en daarna voor elke drie maand die hierop volgt.
  Deze statistieken hoeven niet spontaan opgezonden te worden naar het bovenstaand adres. Zij kunnen echter op elk moment opgevraagd worden door de Minister, en dienen gedurende ten minste drie jaar bijgehouden te worden.
  We wijzen er in dit verband nog op dat de Code van Goede Praktijk en de Belgische norm voorschrijft dat een geschreven logboek moet bijgehouden worden. Waarin al deze handelingen vermeld staan.
Art. 3. Volgende koelinstallaties worden vrijgesteld van de bepalingen van artikel 2 :
  - koelinstallaties aangedreven door een systeem met thermostatische expansieventielen, en waarvan de koudevulling minder dan 10 kg bedraagt;
  - koelinstallaties met een capillair expansiesysteem, en waarvan de koudevulling minder dan drie kilo bedraagt.
  Voor het berekenen van de koudevulling moet men de optelling maken van de inhouden van alle installaties die zich in eenzelfde gebouw of instelling bevinden. Uitzondering wordt gemaakt voor gebouwen die uitsluitend voor privaat woongebruik zijn bestemd.
  Deze vrijstelling geldt enkel voor zover het op de markt beschikbare elektromechanisch materiaal het gebruik van andere koelvloeistoffen niet mogelijk maakt. In het andere geval zal de Minister de verbodsdatum waarvan sprake in artikel 2, § 1, voor deze koelinstallaties vaststellen.