3 JULI 1992. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve betreffende het verval en de verlenging van de stedebouwkundige vergunningen.
Art. 1-6
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit bedoelt men met " ordonnantie ", de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw.
Art.2. De vergunning wordt geacht afgegeven te zijn in de zin van artikel 87, eerste lid, van de ordonnantie, vanaf de dag waarop de overheid die de vergunning heeft verleend, ofwel de vergunning zelf ofwel een attest waaruit blijkt dat de vergunning is verleend, aan de aanvrager ter kennis brengt.
Art.3. Het verzoek om verlenging wordt bij een ter post aangetekende brief gericht aan het college van burgemeester en schepenen dat de vergunning heeft afgegeven of aan de gemachtigde ambtenaar wanneer de vergunning door een andere overheid dan het college van burgemeester en schepenen is afgegeven. In de vergunning wordt deze bepaling weergegeven.
De verlenging wordt toegestaan zonder dat de adviezen of speciale regelen van openbaarmaking vereist zijn, welke vooraf opgelegd werden met het oog op de afgifte van de vergunning.
De verwerping van het verzoek om verlenging moet behoorlijk met redenen omkleed zijn. De overheid die de verlenging weigert, is evenwel niet gemachtigd om de opportuniteit van het project in vraag te stellen.
De beslissing over het verzoek om verlenging wordt ten laatste op het einde van de termijn van twee jaar waarin de vergunning geldig is, ter kennis gebracht van de vergunninghouder alsmede van het college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar, naargelang van het geval.
Art.4. § 1. Na twee jaar of, bij verlenging van de vergunning, na drie jaar stelt het college van burgemeester en schepenen of, bij ontstentenis, de gemachtigde ambtenaar vast dat :
1° de handelingen en werken ofwel uitgevoerd zijn in overeenstemming met de voorschriften van de vergunning of op beduidende wijze aangevat zijn of, in de gevallen bedoeld in artikel 84, § 1, 1°, 2° en 4° van de ordonnantie, de werken van de ruwbouw begonnen zijn;
2° de handelingen en werken ofwel niet aangevat zijn, ofwel niet op beduidende wijze aangevat zijn of, in de gevallen bedoeld in artikel 84, § 1, 1°, 2° en 4° van de ordonnantie, de werken van de ruwbouw niet begonnen zijn;
3° de uitvoering van de handelingen en werken stopgezet is, terwijl zij op beduidende wijze aangevat zijn of, in de gevallen bedoeld in artikel 84, § 1, 1°, 2° en 4° van de ordonnantie, de werken van de ruwbouw begonnen zijn.
§ 2. In de gevallen bedoeld in § 1, 2°, wordt het verval van de vergunning vastgesteld bij proces-verbaal dat ter kennis van de vergunninghouder wordt gebracht bij een ter post aangetekende brief. Er wordt hem tevens ter kennis gebracht dat de uitvoering of de voortzetting van de toegestane handelingen en werken, zodra de vergunning vervallen is, een misdrijf is krachtens artikel 182, 1°, van de ordonnantie.
§ 3. De onderbreking der handelingen en werken kan te allen tijde door het college van burgemeester en schepenen of de gemachtigde ambtenaar worden vastgesteld en wordt na twaalf maanden vanaf deze eerste vaststelling door een nieuwe vaststelling gevolgd. Indien de werken niet opnieuw zijn aangevat tijdens die twaalf maanden wordt er een proces-verbaal van verval van de vergunning opgemaakt en ter kennis van de vergunninghouder gebracht op dezelfde wijze als beschreven in § 2.
Art.5. Het lid van de Executieve tot wiens bevoegdheid stedebouw behoort is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 6. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.