Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 NOVEMBER 1991. - Besluit van de [Waalse Regering] houdende regeling van de toekenning van toelagen voor de investeringen van de erkende zuiveringsinstellingen. (Vertaling) (BWG 1994-09-22/35, art. 1; Inwerkingtreding : 17-11-1994) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-04-1992 en tekstbijwerking tot 30-01-2002)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Programma's ter vermindering van de verontreiniging.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Toekenning van de toelagen.
Art. 4
Afdeling 1. - Toelaatbare en ontoelaatbare uitgaven.
Art. 5-8
Afdeling 2. - Toelaatbare uitgaven berekend tegen een forfaitair percentage.
Art. 9-16
Afdeling 3. - Procedure voor de toekenning van de toelage voor elke investering.
Art. 17-23
Afdeling 4. - Vereffening van de toelagen.
Art. 24-28
HOOFDSTUK IV. - Opheffings- en overgangsmaatregelen.
Art. 29-33



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2002027084 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  1° " decreet " : het decreet van 8 oktober 1985 op de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging;
  2° " Minister " : de Minister, lid van de (Waalse Regering), tot wiens bevoegdheid het Waterbeleid behoort; <BWG 1994-09-22/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>
  3° " Bestuur " : de " Direction générale des Ressources naturelles et de l'Environnement " (Algemene Directie Natuurlijke Bronnen en Leefmilieu);
  4° " zuiveringsinstelling " : de door de (Waalse Regering) overeenkomstig de artikelen 17 en 18 van het decreet erkende vereniging van gemeenten; <BWG 1994-09-22/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>
  5° " Commissie " : De Adviescommissie voor de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging.

HOOFDSTUK II. - Programma's ter vermindering van de verontreiniging.
Art.2. § 1. Op basis van de door de zuiveringsinstellingen uiterlijk op 15 november van het vorige jaar medegedeelde voorstellen, richt het Bestuur uiterlijk op 31 maart van het jaar dat het beschouwd begrotingsjaar voorafgaat, het ontwerp van driejaarprogramma ter vermindering van de verontreiniging aan de Minister; dit programma omvat voor elke uit te voeren investering de volgende gegevens :
  - de in artikel 16, § 2, van het decreet vastgestelde aanduidingen;
  - zijn beschrijving en plaatsaanduiding;
  - zijn doelstellingen ongeacht hun aard en zijn financiële gevolgen;
  - zijn verantwoording in de verzochte voorrangsorde;
  - de eventuele verbindingsverhoudingen met werken of ontwerpen die ten laste van verschillende openbare overheden komen;
  - een beoordeling van het verwachte resultaat over de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
  § 2. De Minister wint het advies van de Commissie in. Deze Commissie doet uitspraak binnen veertig dagen na het ontvangst van het ontwerp van driejaarprogramma.
  § 3. De (Regering) stelt het programma vast voor de indiening van het begrotingsontwerp bij de Waalse Gewestraad. De bekendmaking van de beslissing wordt gericht voor de Minister aan het Bestuur dat deze beslissing binnen vijftien dagen aan de zuiveringsinstellingen bekendmaakt. <BWG 1994-09-22/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>

Art.3. § 1. Elke zuiveringsinstelling richt aan het Bestuur uiterlijk op 30 juni van het jaar dat het beschouwde begrotingsjaar voorafgaat, een bijwerking van het meerjarige zuiveringsprogramma.
  Dit bijwerken omvat de lijst van de onderzoeken, werken, geotechnische proeven en verwervingen waarvan de aanwending gedurende het begrotingsjaar wordt voorgesteld.
  Voor elke investering gepland met het oog op de vermindering van de verontreiniging moeten de volgende aanduidingen voorkomen :
  1° de aanduidingen over de verwachte verbeteringen van de verschillende parameters betreffende het kwaliteitsdoel dat met de bestemming van het beschouwde gebied overeenstemt of, bij gebrek daarvan, in verband met de kwaliteit van de beschouwde waterloop;
  2° een raming van de totale kosten, met inbegrip van de grondinnemingen en van de geotechnische proeven;
  3° de voorzienbare spreiding op de volgende jaren;
  4° de voorstellen van eventuele restauratie, verbeterings- en hernieuwingswerken en hun rechtvaardigingen.
  § 2. Het Bestuur richt uiterlijk op 30 september van hetzelfde jaar het voorlopig ontwerp van jaarprogramma met het door het opgemaakte verslag aan de Minister.
  § 3. Binnen de maand na de goedkeuring van de decreten houdende de begrotingen van de ontvangsten en uitgaven van het Waalse Gewest door de Waalse Gewestraad, deelt de Minister het jaarprogramma mede aan het Bestuur zoals het goedgekeurd werd.
  Het Bestuur betekent dit programma binnen vijftien dagen aan de zuiveringsinstellingen.

HOOFDSTUK III. - Toekenning van de toelagen.
Art.4. Binnen de perken van de uitgetrokken kredieten kan, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, de Minister toelagen verlenen aan de zuiveringsinstellingen tot een bedrag van 100 % van hun toelaatbare uitgaven.

Afdeling 1. - Toelaatbare en ontoelaatbare uitgaven.
Art.5. Worden beschouwd als toelaatbare uitgaven :
  1° het bouwen van verzamelriolen en van installaties die daarop betrekking hebben, pompstations van afvalwater, zuiveringsstations van afvalwater afkomstig van openbare riolen en verzamelriolen, buffervijvers en afvoerriolen, die installaties die voor de afvoer van het gezuiverde afvalwater en de behandeling van het zuiveringsslib noodzakelijk zijn en het bouwen van exploitatiegebouwen;
  2° het leveren en het plaatsen van uitrustingsgoederen die nodig zijn om de in punt 1 vermelde installaties uit te baten, met inbegrip van de voertuigen bestemd voor het onderhoud en de exploitatie van de in punt 1 bedoelde installaties;
  3° het verbouwen en aanpassen van de in punt 1 vermelde installaties en van de installaties die in het kader van de artikelen 73 en 74 van het decreet het voorwerp zijn van een overname, wanneer zij door het Bestuur noodzakelijk zijn verklaard om de bestaande installaties in goede staat te bewaren of deze degelijk uit te baten of hun prestatievermogen te bevorderen;
  4° de werken die nodig zijn voor de aanleg van de gemachtigde spreidings- of lozingsterreinen van afvalstoffen en zuiveringsslib afkomstig van zuiveringsstations toebehorende aan de openbare sector of die door hem beheerd zijn;
  5° de werken die noodzakelijk zijn voor het bouwen van de behandelingscentra van het slijk afkomstig van septische tanken;
  6° de in de artikelen 7 en 9 tot 13 bepaalde kosten, behalve wanneer zij bijkomende werken betreffen welke de toelage niet kunnen genieten;
  7°
  a) de aankoopkosten van de onroerende goederen (met inbegrip van de eventuele omgevallen bomen) die voor de uitvoering van de werken noodzakelijk zijn en ten belope van de waarde vastgesteld door het aankoopcomité tot aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat of door de ontvanger der registratie en der domeinen die territoriaal daartoe bevoegd is;
  b) de kosten die ten laste van de zuiveringsinstelling komen in dezelfde mate als voor de hoofdsom wanneer de koopakte door een notaris verleden is of in geval van gerechtelijke onteigening;
  c) de afbakenings-, meetings-, expertisekosten, de kosten van hypothecaire opzoeking, voor het opmaken van de grondinnemingsplannen, de onderhandelingskosten, de overschrijvingskosten van de akte, de aan huurders eventueel verschuldigde vergoedingen, alsmede de huurkosten van de onroerende goederen vereist voor de uitvoering van werken;
  In de in artikel 5, 7°, c, bedoelde gevallen zijn de kosten het voorwerp van dossiers waarin de verwervingen die met eenzelfde werkaanneming overeenstemmen, voorkomen. Die kosten zijn verantwoord door fakturen, honorarium of andere bewijsstukken die de prestaties van de zuiveringsinstelling rechtvaardigen;
  d) het door de gerechtelijke beslissing vastgestelde bedrag, alsmede de eraan verbonden gerechtskosten bij toepassing van de gerechtelijke onteigening;
  8° de in artikel 23 bedoelde geotechnische proeven;
  9° de door het Bestuur goedgekeurde bijkomende werken;
  10° de contractuele herzieningen;
  11° (de belasting op de toegevoegde waarde betreffende de uitgaven die aanleiding geven tot een toelage telkens als zij door de zuiveringsinstelling verschuldigd is.) <BWG 1994-09-22/35, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>
  12° de kosten van controle-verzekering en van all-riskverzekering-bouwwerk;
  13° elke door de aannemer verschuldigde retributie voor zover deze retributie in het bestek uitdrukkelijk voorgelegd wordt en in de opmeting beschreven wordt;
  14° elke door de opdrachtgever verschuldigde retributie voor zover deze retributie uitdrukkelijk verantwoord wordt;
  15° de behoorlijk verantwoorde tussenrenten die ten laste van de opdrachtgever komen in geval van vertraging in de vereffening door het Gewest van de geldmiddelen die nodig zijn om de werken te betalen; die tussenrenten zijn het voorwerp van een volledig verslag dat aan het Bestuur voor onderzoek wordt gericht;
  16° de kosten van weer aanbesteding, met uitzondering van de kosten van de aanbestedingsdocumenten wanneer zij niet ten laste van de zuiveringsinstelling komen;
  17° de kosten met betrekking tot de door wettelijke of reglementaire bepalingen opgelegde onderzoeken, met inbegrip van de milieu-effectenonderzoeken;
  18° de kosten met betrekking tot de uitvoering of de actualisatie van algemene onderzoeken of delen ervan met het oog op de zuivering van stortbassins.

Art.6. Worden beschouwd als ontoelaatbare uitgaven :
  1° zij met betrekking tot afvoerriolen van afvalwater afkomstig van particulieren, behalve bijzondere gevallen waarvoor het Bestuur uit hoofde van specifieke redenen, de uitgave toelaat;
  2° de vernieuwings- of herstelwerken die het gevolg zijn van een gebrek aan onderhoud of aan controle van de installaties die aan de zuiveringsinstelling te wijten is;
  3° de renten wegens verzuim verschuldigd door de aannemer uit hoofde van niet-betaling van de uitgevoerde werken binnen de voorziene termijn indien zij het gevolg zijn van de nalatigheid van de opdrachtgever;
  4° elke door de aannemingsbedrijven vereiste prijsverhoging ten gevolge van een nalatige bekendmaking die exclusief te wijten is aan de zuiveringsinstelling.

Art.7. Indien de zuiveringsinstellingen financiële bijdragen genieten die door andere nationale of internationale publiekrechtelijke personen met als doel de uitvoering van zuiveringswerken worden verleend, wordt zij verplicht het Bestuur erop de hoogte te brengen. Het bedrag van de toelage van het Gewest zal verminderd of terugbetaald worden zodat het gecumuleerde bedrag van die bijdragen niet 100 % overschrijdt.
  De opbrengst van het verkopen van een onroerend goed dat in het kader van dit besluit met de toelage werd aangekocht, moet door de zuiveringsinstelling bestemd worden voor een uitgave met betrekking tot de door het Bestuur toegelaten onroerende verwervingen of grondinnemingen.

Art.8. Wanneer de nalatigheid niet aan de zuiveringsinstelling te wijten is, kunnen de toelagen genieten de gerechtskosten, met inbegrip van het honorarium van de advocaten en experten, de behoorlijk verantwoorde prestaties van de zuiveringsinstelling, alsmede de vergoedingen die zij veroordeeld wordt te betalen.

Afdeling 2. - Toelaatbare uitgaven berekend tegen een forfaitair percentage.
Art.9. De algemene kosten worden vastgesteld op 5 % van het bedrag, exclusief BTW, van de kosten van de werken en geotechnische proeven.

Art.10. De kosten van werkelijke toezicht van de in artikel 5 bedoelde werken worden forfaitair vastgesteld :
  - op 4,56 % van het bedrag (exclusief BTW) van de werken (voor de schijf beneden 273 000 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  - op 3,5 % van het bedrag (exclusief BTW) van de werken voor de tranche (273 000 euro en 1 190 000 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  - op 2,5 % van het bedrag (exclusief BTW) voor de tranche boven (1 190 000 euro). <BWG 2001-12-20/54, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.11. (De kosten i.v.m. het onderzoek en de directie van andere werken dan het aanleggen van verzamelriolen en geotechnische proeven, worden als volgt vastgesteld in verhouding tot het bedrag van de werken, excl. BTW :) <BWG 1994-09-22/35, art. 3, 1°, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>
  1° voor de bij aanbesteding of door onderhandse opdracht gegunde werken worden de kosten forfaitair vastgesteld :
  a) op 10 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag niet (124 000 euro) overschrijdt; <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  b) op 9 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag in de tranche (124 000 euro) tot en met (223 000 euro) begrepen is, met een minimum van (12 400 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  c) op 8 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag in de tranche (223 000 euro) tot en met (496 000 euro) begrepen is, met een minimum van (20 100 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  d) op 7 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag in de tranche (496 000 euro) tot en met (992 000 euro) begrepen is, met een minimum van (40 000 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  e) op 6,5 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag in de tranche (992 000 euro) tot en met (1 735 000 euro) begrepen is, met een minimum van (69 500 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  f) op 6 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag in de tranche (1 735 000 euro) tot en met (4 214 000 euro) begrepen is, met een minimum van (112 800 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  g) op 5,5 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag in de tranche (4 214 000 euro) tot en met (12 400 000 euro) begrepen is, met een minimum van (253 000 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  h) op 5 % van het bedrag van de werken voor werken waarvan het bedrag (12 400 000 euro) overschrijdt, met een minimum van (682 000 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° voor de door offerteaanvragen gegunde werken worden de kosten forfaitair vastgesteld op 5,5 % van het bedrag van de werken;
  3° voor het deel van de kunstwerken waarvoor stabiliteitsberekeningen verricht werden, worden de kosten vastgesteld op 5 % van het bedrag, exclusief BTW, van de constructiedelen waarvoor die berekeningen werden verricht.
  (Wanneer de zuiveringsinstelling prestaties in onderaanneming toevertrouwt, wordt de overeenkomst voor advies aan het Bestuur en voor akkoord aan de Minister voorgelegd.) <BWG 1994-09-22/35, art. 3, 2°, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>

Art.12. § 1. De in de artikelen 10, 11 en 28, vermelde bedragen worden elk jaar aan de index gekoppeld op basis van de door het Ministerie van het Waalse Gewest medegedeelde herwaarderingscoëfficiënt.
  De herwaarderingscoëfficiënt wordt bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de index van de consumptieprijzen en van de index van die industriële produktie.
  De aanpassing zal voor de eerste maal in 1992 gebeuren; de herwaarderingscoëfficiënt 1991 zal toegepast worden.
  De aanpassing zal elk jaar toegepast worden op het geïndexeerde bedrag van het vorige jaar.
  De geïndexeerde bedragen zijn van toepassing, voor de berekening van het honorarium, op de aannemingen die op 31 december nog niet voorlopig goedgekeurd worden.
  (De indexering van de in artikel 10 bedoelde bedragen wordt berekend op basis van de index op de datum van de voorlopige oplevering van de werken.
  De indexering van de in artikel 11 bedoelde bedragen wordt berekend op basis van de index op de datum van goedkeuring van het voorontwerp. Bij de goedkeuring van de eindrekening van de opdracht zal ze geactualiseerd worden op basis van de index op de datum van de voorlopige oplevering van de werken.
  De indexering van de in artikel 28 bedoelde bedragen wordt berekend op basis van de index op de datum van aanbesteding van de werken.) <BWG 1994-09-22/35, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>
  § 2. De bedragen van de in artikel 16 vermelde kosten worden elk jaar aan de index gekoppeld bij toepassing van de s/S-factor waarin :
  - S vertegenwoordigt het gemiddelde van de uurlonen van de geschoolde en ongeschoolde werkmannen vastgesteld door de Nationale Paritaire Commissie van de Bouwsector, verhoogd met het globale percentage van de sociale lasten en verzekeringen zoals het door het Ministerie van Openbare Werken op 1 januari 1992 wordt toegelaten;
  - s vertegenwoordigt hetzelfde gemiddelde op 1 januari van het jaar waar de zuiveringsinstelling de vereffeningsaanvraag heeft ingediend.

Art.13.
  De onderzoeks- en directiekosten van de werken met betrekking tot de verzamelriolen en geotechnische proeven worden forfaitair vastgesteld op 5,5 % van het totaal bedrag van de werken en geotechnische proeven ongeacht de gunningswijze van de opdracht.
  Wat de afvalwaterverzamelriolen betreft die in mijnverzakkingsgebieden, zoals zij in het besluit van de (Waalse Regering) houdende regeling van de afwatering worden bepaald, moeten gebouwd zijn, wordt het percentage op 6,5 % vastgesteld. <BWG 1994-09-22/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>

Art.14. De op de aanvraag van het Bestuur verrichte wijzigingsonderzoeken die geen betrekking hebben tot een fout van de zuiveringsinstelling, zijn het voorwerp van bijkomende bezoldigingen tegen de in de artikelen 9 tot 13 en 16 vastgestelde percentages.

Art.15. Voor de bepaling van de eindrekening van de algemene, toezicht- en onderzoekkosten, met inbegrip van de stabiliteitsonderzoeken, is het totaal bedrag van de in aanmerking te nemen werken dit, exclusief BTW, van de eindrekening van de opdracht, die overeenkomstig artikel 5 de subsidie kan genieten, en zonder aftrek van de rafacties, straffen en boeten die ten laste van de ondernemer komen.

Art.16. § 1. De kosten met betrekking tot de prestaties van de zuiveringsinstellingen voor de meting, de afbakening en de opmaking van de grondinnemingsplannen worden forfaitair vastgesteld op :
  1° voor de verzamelriolen;
  L vertegenwoordigt de gecumuleerde lengte in meter van de in een private eigendom aangelegde leidingen die het voorwerp zijn van eenzelfde aankoopdossier en die aanleiding geven tot aankoop in volle eigendom, in de ondergrond of in erfdienstbaarheid, zonder aftrek van de lengten van de rioolputten, stortplaatsen en bijzondere kamers :
  a) wanneer L kleiner is dan of gelijk is aan 200 m : (1 090 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  b) wanneer L groter is dan 200 m en kleiner is dan 2 000 m : L x (5,45 euro/m); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  c) wanneer L groter is dan 2 000 m : (1 980 euro) + L x (4,46 euro/m; <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° voor de zuiverings-, pompstations, oplegdokken, spreidings- of lozingsterreinen van afvalstoffen afkomstig van zuiveringsstations en van hun zuiveringsslijk;
  S vertegenwoordigt de gecumuleerde oppervlakte in vierkante meter die in volle eigendom dient te worden aangekocht en die het voorwerp is van eenzelfde aankoopdossier :
  a) wanneer S kleiner is dan of gelijk is aan 200 m2 : (972 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  b) wanneer S groter is dan 200 m2 en kleiner is dan of gelijk is aan 10 000 m2 : (873 euro) + S x (0,5 euro/m2); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  c) wanneer S groter is dan 10 000 m2 : vijfenzeventigduizend tweehonderd frank (75 200) + S x (0,4 euro/m2). <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  § 2. De kosten met betrekking tot de prestaties van de zuiveringsinstellingen voor de onderhandeling die de minnelijke aankoop of de gerechtelijke onteigening van de onroerende goederen voorafgaat, worden per aankoopdossier forfaitair vastgesteld op :
  1° voor de verzamelriolen : L x (8,2 euro/m) met een minimum van (1 943 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° voor de zuiverings-, pompstations, oplegdokken, opslag- en stortplaatsen van slijk en zuiveringsafvalstoffen :
  S x (0,5 euro/m2) met een minimum van (1 943 euro). <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  L en S zijn bepaald in § 1.
  Wanneer het aankoopcomité van onroerende goederen voor rekening van de Staat in de onderhandelingsprestaties optreedt, wordt de toelage betreffende die kosten met de helft verminderd.
  § 3. Bij onteigening worden de bijkomende kosten van de zuiveringsinstelling forfaitair verhoogd per te onteigenen eigenaar met :
  1° in vrederecht : (3 223 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° per bijkomende aanleg : (2 500 euro). <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  (§ 4. Overeenkomstig dit artikel wordt, wanneer verschillende stukken leidingen in hetzelfde perceel zijn gelegen, het langste stuk in aanmerking genomen voor de berekening van L.) <BWG 1994-09-22/35, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>

Afdeling 3. - Procedure voor de toekenning van de toelage voor elke investering.
Art.17. Voor de aanbesteding van de werken moet de zuiveringsinstelling de beginselbelofte tot toekenning van de gewesttoelage voor deze werken bezitten. Die beginselbelofte wordt toegekend door de Minister van onderzoek van het ontwerpdossier van de werken door het Bestuur.

Art.18. Voor elke in het driejaarprogramma goedgekeurde investering kan de Minister de vaste belofte tot bijdrage in de onderzoekkosten, met inbegrip van de stabiliteitsonderzoeken en van de algemene kosten, toekennen op basis van de raming van de kosten van de werken en van die van de proeven.
  Worden die kosten in het driejaarprogramma niet vermeld, kan de Minister de toelage toekennen voor werken, grondinnemingen en proeven die voor het rationeel verwezenlijken van een ander werk noodzakelijk zijn.

Art.19. De Minister kan op advies van het Bestuur de vaste belofte tot bijdrage van het Gewest in de kosten van de werken toekennen.
  Daartoe moet de zuiveringsinstelling een aanvraagdossier om vaste belofte bij het Bestuur indienen dat opgemaakt wordt overeenkomstig de modaliteiten en binnen de termijnen die door de Minister kunnen bepaald worden.
  Het bevel de werken te beginnen kan alleen na de ontvangst van de vaste belofte gegeven worden.

Art.20. Het Bestuur wordt op de hoogte gebracht :
  1° van de datum waarop de werken beginnen door zending van een afschrift van het bevel deze werken aan te vatten;
  2° ten minste tien dagen van te voren van de datum die voor de goedkeuring van de werken wordt vastgesteld.

Art.21. Elke wijziging in de voorwaarden van de aanneming of van de opdracht kan alleen, mits het akkoord van de Minister na advies van het Bestuur, in aanmerking genomen worden voor de toekenning van de toelage.

Art.22. Wat de aankopen van onroerende goederen betreft, wordt het aanvraagdossier om vaste belofte aan het Bestuur voorgelegd. Dit dossier bevat met name de raming van de in artikel 5, 7°, a, b en c, voorziene kosten.
  Het wordt voor akkoord aan de Minister voorgelegd.
  De na ontvangst van de vaste belofte van toelage ingediende betalingsaanvragen omvatten de rechtvaardiging van de door de zuiveringsinstelling werkelijk betaalde bedragen en met name afschriften van de aankoopakten.
  De voor de vereffening van de opgeëiste bedragen te verstrekken documenten kunnen door de Minister bepaald worden.
  De betalingsaanvragen kunnen alleen een deel van eenzelfde verwervingsdossier betreffen.
  De gedeeltelijke kosten betreffende het dossier die het voorwerp zijn van artikel 16, zijn berekend naar rata van de betrokken lengten of oppervlakten.

Art.23. Wat de geotechnische proeven betreft die de aanbesteding van de werken voorafgaan en bij toepassing van de beperkte aanbesteding moet het Ministerie van Uitrusting en Vervoer verplicht geraadpleegd worden.
  Het aanvraagdossier van de vaste belofte dat op basis van een aanbesteding of van een offerteaanvraag wordt voor de indiening van de betalingsaanvragen onderworpen aan het Bestuur.
  Het dossier bevat de raming en de rechtvaardiging van de geplande uitgave.
  Het wordt voor akkoord aan de Minister voorgelegd.
  De na de ontvangst van de vaste belofte van toelage ingediende betalingsaanvraag omvat de rechtvaardiging van de door de zuiveringsinstelling betaalde bedragen en met name het verslag dat het resultaat van de proeven en hun uitlegging bevat.

Afdeling 4. - Vereffening van de toelagen.
Art.24. De algemene kosten en de onderzoekkosten, met inbegrip van de stabiliteitsonderzoeken zijn vereffend volgens de hierna bepaalde quotiënten op overlegging van een schuldvordering :
  1° 60 % na ontvangst door de opdrachtgever van de vaste belofte van bijdrage in de onderzoekkosten en in de algemene kosten, het in aanmerking te nemen bedrag is dit, exclusief BTW, van de bij het voorontwerp gevoegde raming;
  2° 75 % (na aftrek van de vroegere voorschotten) na de goedkeuring van het ontwerp door de Minister op advies van het Bestuur, het in aanmerking te nemen bedrag is dit, exclusief BTW, van de bij het voorontwerp gevoegde raming;
  3° 100 % (na aftrek van de vroegere voorschotten) na de goedkeuring van de eindrekening van de opdracht, exclusief BTW, door de Minister op advies van het Bestuur.
  De prijs van de gronden, de vergoedingen ongeacht hun aard, de gunningskosten van de opdracht en de kosten van toezicht komen niet in aanmerking voor ieder van die drie tranches.

Art.25. De door de zuiveringsinstelling onderzochte en goedgekeurde schuldvorderingen van de ondernemer worden onderworpen voor onderzoek aan het Bestuur. Wanneer de werken niet met leningen die bij het Gemeentekrediet aangegaan worden, gefinancierd zijn, zorgt het Bestuur voor de vereffening ervan aan de zuiveringsinstelling uiterlijk vijfenveertig kalenderdagen met ingang van de datum waarop de door de zuiveringsinstelling bij het Bestuur ingediende schuldvordering werd ontvangen.

Art.26. Wat de andere kosten betreft :
  1° wordt de toelage met betrekking tot de in de artikelen 5, 10° tot 13° en 10, vereffend naarmate de voorlegging van de schuldvordering van de aannemer die vergezeld gaat van een afzonderlijke schuldvordering van de zuiveringsinstelling betreffende die kosten;
  2° wordt de in artikel 5, 7° en 8°, bepaalde toelage vereffend op voorlegging van de in de artikelen 21 en 22 bedoelde betalingsaanvragen;
  3° wordt de in de artikelen 1, 14° tot 18°, en 8, bepaalde toelage vereffend op voorlegging van behoorlijk gemotiveerde betalingsaanvragen.

Art.27. Die toelagen worden vereffend op basis van de door het Bestuur toegelaten uitgaven.
  De modaliteiten betreffende het opmaken en de inhoud van de bij het Bestuur voor de vereffening van de toelagen in te dienen dossiers kunnen bepaald worden door de Minister.

Art.28. Op de in artikel 5, 1° tot 5° en 11° :
  - 30 % van het bedrag van de gegunde opdrachten wanneer hun waarde kleiner is dan (1 983 000 euro) (inclusief BTW); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  - 25 % van het bedrag van de gegunde opdrachten wanneer hun waarde begrepen is in de tranche (1 983 000 euro) tot en met (7 933 000 euro) (inclusief BTW), met een minimum van (595 000 euro); <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  - 20 % van het bedrag van de gegunde opdrachten wanneer hun waarde groter is dan (7 933 000 euro) (inclusief BTW) en met een minimum van (1 983 000 euro). <BWG 2001-12-20/54, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

HOOFDSTUK IV. - Opheffings- en overgangsmaatregelen.
Art.29. Wordt opgeheven voor het Waalse Gewest het koninklijk besluit van 13 mei 1960 betreffende de bijdrage van de Staat inzake toelage voor de uitvoering van hygiënische werken uitgevoerd op initiatief van intercommunale maatschappijen.

Art.30. De Minister is ermee belast de aan de (Regering) in artikel 71 van het decreet toevertrouwde ontbindingsbevoegdheid uit te oefenen binnen een termijn van vier maanden na de inwerkingtreding van dit besluit. <BWG 1994-09-22/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-11-1994>

Art.31. De in artikel 5, 7°, c, bedoelde kosten, na aftrek van de al geïnde onkosten, genieten op basis van dit besluit de toelage voor alle verwervingen die sinds 21 december 1977 door de zuiveringsinstelling werden verricht.

Art.32. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1992.

Art. 33. De Minister van het Waalse Gewest tot wiens bevoegdheid het water behoort is belast met de uitvoering van dit besluit.