18 NOVEMBER 1991. - Ministerieel besluit inzake het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen in vers vlees van als huisdieren gehouden varkens [,van paarden en van everzwijnen of andere voor trichinose gevoelige wildsoorten].(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-08-1993 en tekstbijwerking tot 22-06-1995)
Art. 1-3
Bijlagen.
Art. N1
(Afdeling A. Vlees van als huisdieren gehouden varkens.) <Afdelingsopschrift ingevoegd bij MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
Art. 1N1-7N1
Afdeling B. <ingevoegd bij MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995> Vlees van paarden.
Art. 8N1
Afdeling C. <ingevoegd bij MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995> Vlees van everzwijnen of van andere voor trichinose gevoelige wildsoorten.
Art. 9N1, N2, N3, N4
Artikel 1. (§ 1.) Het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen dat dient uitgevoerd te worden op geslachte varkens (en paarden) moet gebeuren in het laboratorium van het slachthuis. <MB 1993-06-28/34, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-08-1993> <MB 1995-04-11/39, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
In afwijking van het eerste lid kunnen de onderzoeken, nodig in een in het binnenland gelegen slachthuis (waarvan de produktie niet kan worden toegelaten tot het handelsverkeer tussen de Lid-Staten van de E.G.), uitgevoerd worden in een door het Instituut voor veterinaire keuring aangeduid laboratorium gelegen buiten het slachthuis. Ingeval de invoer van varkensvlees herkomstig uit niet-lidstaten van de EEG toegelaten is op voorwaarde dat het onderzoek wordt uitgevoerd ter gelegenheid van de gezondheidscontrole bij de invoer, dan moet dit onderzoek gebeuren in het laboratorium van de grenscontrolepost. <MB 1995-04-11/39, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
Indien het laboratorium van het slachthuis of van de grenscontrolepost tijdelijk buiten werking is, wordt het onderzoek uitgevoerd in een door het Instituut voor veterinaire keuring aangeduid laboratorium.
(§ 2. Het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen dat dient uitgevoerd te worden op het vlees van everzwijnen of van andere voor trichinose gevoelige wildsoorten moeten gebeuren in een laboratorium van de vrij-wildverwerkingsinrichting of in een van de laboratoria bedoeld in § 1.) <MB 1995-04-11/39, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
Art.2. De laboratoria moeten zijn ingericht en voorzien van de nodige apparatuur voor het verrichten van dit onderzoek overeenkomstig de bijlagen I en II van dit besluit.
Het onderzoek gebeurt onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de dierenarts-keurder, volgens één van de methodes bepaald in de bijlage I van dit besluit en wel op het gehele dier of, bij gebreke daarvan op alle (delen van dieren.) <MB 1995-04-11/39, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
Indien het resultaat van het onderzoek negatief is, moet het (vers vlees), dat ingevoerd wordt uit een niet-Lidstaat van de EEG, onmiddellijk nadat het onderzoek is beëindigd worden gemerkt overeenkomstig het bepaalde in bijlage III van dit besluit. <MB 1995-04-11/39, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
Art.3. In de gevallen waar het onderzoek (van vers varkens- of paardevlees) op trichinen niet is of wordt uitgevoerd, maar vervangen door een koudebehandeling, moet deze laatste gebeuren overeenkomstig bijlage IV van dit besluit. <MB 1995-04-11/39, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
Bijlagen.
Art. N1. Bijlage 1. METHODES VOOR HET OPSPOREN VAN TRICHINEN. <Om technische redenen werd die bijlage in fictieve artikelen onderverdeeld : 1N1 - 7N1>
(Afdeling A. Vlees van als huisdieren gehouden varkens.)
Art. 1N1. I. Trichinoscopisch onderzoek.
a) Apparatuur :
Gloeilamptrichinoscoop met 50-voudige, alsmede 80- en 100-voudige vergroting.
Compressorium (persglazen) bestaande uit twee tegen elkaar aandrukbare glazen plaatjes, waarvan er een in gelijke vlakken is verdeeld, een klein krom schaartje, een pincet, een mes voor het uitsnijden van de monsters, genummerde kleine recipiënten om de monsters in op te vangen, een druppelpipet, een glaasje met azijnzuur en een glaasje met kaliloog voor het helder maken van eventuele verkalkingen, respectievelijk week maken van ingedroogd vlees.
b) Monsterneming :
Bij complete dieren telkens een monster nemen van ten minste de grootte van een hazelnoot uit beide middenrifpijlers bij de overgang van het spiergedeelte naar het peesgedeelte. Is slechts één middenrifpijler voorhanden, dan moet hieruit een monster worden genomen van tweemaal de grootte van een hazelnoot.
Bij het ontbreken van beide middenrifpijlers moeten twee monsters ongeveer ter grootte van een hazelnoot worden genomen uit het rib- en borstbeengedeelte van het middenrif, uit de tong- of kauwspieren of uit de buikspieren.
Voor stukken vlees : van ieder stuk, drie monsters van skeletspieren die weinig vet bevatten, van ten minste de grootte van een hazelnoot en genomen op verschillende plaatsen, zoveel mogelijk in de nabijheid van de beenderen of van de pezen.
c) Werkwijze :
Van elk van de hierboven beschreven monsters van de complete dieren moet het onderzoekspersoneel, wanneer beide middenrifpijlers voorhanden zijn, zeven stukjes uitsnijden ter grootte van een haverkorrel, dus 14 stukjes in totaal, en wanneer slechts één middenrifpijler voorhanden is, veertien stukjes, op verschillende plaatsen en indien mogelijk bij de overgang van spier naar pees, en tussen de glazen plaatjes van het compressorium zo plat drukken dat gewone drukletters gemakkelijk door het preparaat kunnen worden gelezen. Indien het vlees van de te onderzoeken stukken droog en oud is, moeten de preparaten vóór het platdrukken gedurende 10 tot 20 minuten worden geweekt in kaliloog dat met ongeveer een dubbele hoeveelheid water is verdund.
Indien bij complete dieren monsters worden genomen uit het rib- of borstbeengedeelte van het middenrif, uit de tong- of kauwspieren of uit de buikspieren, moeten van elk monster 14 stukjes ter grootte van een haverkorrel worden gesneden, dus 28 stukjes in totaal. Van ieder van de monsters die werden afgenomen van stukken vlees moet het onderzoekspersoneel 4 stukjes ter grootte van een haverkorrel afsnijden, dus 12 stukjes in totaal.
Het onderzoek met de trichinoscoop dient zo te geschieden dat elk preparaat langzaam en zorgvuldig wordt onderzocht. Indien bij het trichinoscopisch onderzoek verdachte plaatsen worden gevonden waarvan de aard ook met de sterkste vergroting van de trichinoscoop niet met zekerheid kan worden vastgesteld, moet een controleonderzoek met behulp van de microscoop worden verricht.
Het microscopisch onderzoek dient zo te geschieden dat ieder preparaat bij 30- tot 40-voudige vergroting langzaam en zorgvuldig wordt onderzocht.
In geval van twijfel moet het onderzoek met andere monsters en preparaten, indien nodig met behulp van sterkere vergrotingen, worden voortgezet, tot de gewenste gegevens zijn verkregen. Het trichinoscopisch onderzoek dient ten minste drie minuten te duren.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van vervangingsmonsters uit het rib- of borstbeengedeelte van het middenrif, uit de tong- of kauwspieren of uit de buikspieren, dient het trichinoscopisch onderzoek ten minste zes minuten te duren.
In de vastgestelde minimumtijd voor het onderzoek is niet de tijd begrepen die nodig is voor het afnemen van de monsters en voor het maken van de preparaten.
Over het algemeen mag een keurder niet meer dan 840 stukjes per dag met de trichinoscoop onderzoeken; bij uitzondering mag dit getal tot 1 050 worden verhoogd.
Art. 2N1. II. Digestiemethode :
a) Apparatuur en materiaal :
- Mes voor monsterneming.
- Kleine afsluitbare genummerde bakjes voor het bewaren der monsters, eventueel tot een hernieuwd onderzoek.
- Incubator.
- Glazen trechter met een inhoud van 2 à 3 liter, met staander en gummi verbindingsslang, klemmen voor het afklemmen van de verbindingsslang.
- Plastic zeef (doorsnede ca 18 cm, maaswijdte ongeveer 1 mm).
- Verbandgaas.
- Centrifugebuisje met spits uiteinde.
- Blokschaaltje.
- Vleesmolen.
- Stereomicroscoop (vergroting 15 tot 40 maal) met geschikte lichtbron.
- Digestievloeistof met de volgende samenstelling : 10 g pepsine (80/e/g FIP : " Fédération Internationale de Pharmacie "), 5 ml HCL (ten minste 37 %), met leidingwater tot 1 liter aanvullen.
b) Monsterneming :
1. Bij complete dieren een monster van ten minste 20 g uit een middenrifpijler nemen aan de overgang van het spiergedeelte naar het peesgedeelte; indien geen middenrifpijler voorhanden is, een monster van dezelfde grootte uit het rib- of borstbeengedeelte van het middenrif, uit de tong- of kauwpieren of uit de buikspieren nemen.
2. Voor de stukken vlees een monster van ten minste 20 g afnemen van de skeletspieren die weinig vet bevatten, zoveel mogelijk in de nabijheid van de beenderen of van de pezen.
c) Methode :
Voor het onderzoek van een verzamelmonster van tien varkens wordt uit ieder monster (20 g) een monster van 10 g getrokken. De overige 10 g worden bewaard voor een afzonderlijk onderzoek indien dit noodzakelijk zou zijn.
De tien monsters van elk 10 g worden tot één monster samengevoegd, in de vleesmolen (diameter van de gaatjes 2 mm) gemalen en in losse korrels in de van een laag verbandgaas voorziene zeef geplaatst. Vervolgens wordt de zeef opgehangen in een trechter die door een stuk gummislang is verbonden met een centrifugebuisje met spits uiteinde; de trechter wordt met de digestievloeistof gevuld tot het analysemateriaal geheel bedekt is. De verhouding analysemateriaal-verteringsvloeistof moet ongeveer 1/20 à 1/30 bedragen.
Na incubatie gedurende 18 à 20 uur bij 37 °C à 39 °C wordt het centrifugebuisje losgemaakt. De bovendrijvende vloeistof in dit buisje wordt zorgvuldig verwijderd en het sediment wordt op een schaaltje opgevangen en zorgvuldig gespoeld. De aanwezigheid van trichinen wordt nagegaan met behulp van de stereomicroscoop bij 20- à 40-voudige vergroting.
Bij een positieve of twijfelachtige uitkomst van het onderzoek van een verzamelmonster dienen de overblijvende monsters, aangevuld met 20 g van ieder varken of, indien het gaat om stukken vlees, met 20 g van ieder stuk, genomen overeenkomstig punt b) afzonderlijk te worden onderzocht.
Art. 3N1. III. Verzameldigestiemethode :
a) Apparatuur en reagentia :
- Mes en pincetten voor de monsterneming.
- Vleesmolen met openingen met diameter tussen 2 en 3 mm.
- Een erlenmeyerkolf met stop van rubber of watten (van 3 liter).
- Een konische scheitrechter met een inhoud van 2 000 ml.
- Een normale A-standaard met een lengte van ongeveer 28 cm en een staaf van 80 cm.
- Een ring van ongeveer 10-11 cm doorsnede die aan de standaard kan worden bevestigd.
- Een Péanse tang (23 X 40 mm) die aan de standaard met een dubbele bevestiging kan worden vastgemaakt.
- Een zeef (maaswijdte 177 micron) met een buitendiameter van 11 cm voorzien van gaas van brons of roestvrij staal.
- Een trechter met een binnendiameter van niet minder dan 12 cm.
- Glazen maatcylinder, 100 ml.
- Een stereomicroscoop (vergroting X 15-40) met een geschikte lichtbron of een trichinoscoop met horizontale tafel voor het compressorium met een geschikte lichtbron.
- Wanneer gebruik wordt gemaakt van een trichinoscoop, een schaal voor het tellen van de larven die als volgt kan worden omschreven :
de schaal is op de volgende wijze geconstrueerd van 3 mm dikke acrylplaat :
i) de bodem van de schaal meet 180 X 40 mm, met een onderverdeling in vierkanten;
ii) de lange opstaande zijden meten 230 X 20 mm;
iii) de korte opstaande zijden meten 40 X 20 mm.
De bodem en de korte zijden worden tussen de lange zijden bevestigd waardoor een bak ontstaat met aan beide einden twee kleine handgrepen; de bovenkant van de bodem ligt 7 tot 9 mm boven de onderrand van de opstaande zijden; de onderdelen worden met een bij het materiaal passend middel aan elkaar gelijmd.
- Een aantal petrischalen van 9 cm doorsnede (bij gebruik van een stereomicroscoop) waarop op de onderzijden met een scherp voorwerp een onderverdeling in vierkanten van 10 X 10 mm is aangebracht.
- Een aantal 10 liter bakken voor de desinfectie (zoals met formol) van de apparatuur en de digestievloeistoffen bij positief resultaat.
- Geconcentreerd (37 %) zoutzuur.
- Pepsine, gehalte 1 : 10 000 NF (US National Formulary) overeenkomend met 1 : 12 500 BP (British Pharmacopoea) overeenkomend met 2 000 FIP (" Fédération Internationale de Pharmacie ").
- Een aantal schalen voor 50 monsters van ongeveer 2 g vlees.
- Een balans, nauwkeurig op 0,1 g.
b) Monsterneming :
1. Bij complete dieren een monster van ongeveer 2 g uit een middenrifpijler nemen aan de overgang van het spiergedeelte naar het peesgedeelte; indien geen middenrifpijler voorhanden is, een monster van dezelfde grootte uit het rib- of borstbeengedeelte van het middenrif, uit de tong- of kauwpsieren of uit de buikspieren nemen.
2. Voor de stukken vlees een monster van ongeveer 2 g afnemen van de skeletspieren die weinig vet bevatten, zoveel mogelijk in de nabijheid van de beenderen of van de pezen.
c) Werkwijze :
1.
i) Complete series (100 monsters tegelijk).
Van alle 100 monsters van de varkens wordt een monster van ongeveer 1 g genomen. Het verzamelmonster wordt één keer in de vleesmolen vermalen.
Het vermalen vlees wordt overgebracht in de erlenmeyerkolf (3 liter) te samen met 7 g pepsine, ongeveer 2 liter water met een temperatuur van 40-41 °C en 25 ml geconcentreerd zoutzuur. Het mengsel wordt geschud om de pepsine op te lossen.
De pH van de oplossing moet liggen tussen 1,5 en 2.
- Met het oog op de digestie wordt de erlenmeyerkolf geïncubeerd bij 40-41 °C gedurende ongeveer 4 uur. De kolf wordt tijdens de incubatie regelmatig geschud ten minste 2 maal per uur.
- De ontsloten oplossing wordt gefiltreerd over een zeef in de konische scheitrechter van 2 liter en gedurende ten minste een uur ongemoeid gelaten in de standaard.
- Een hoeveelheid van ongeveer 45 ml wordt afgetapt in een maatcylinder en in drie gelijke hoeveelheden van 15 ml verdeeld over drie petrischalen waarvan de bodem is ingedeeld in vierkantjes.
- Een petrischaal wordt nauwkeurig onder de stereomicroscoop onderzocht op trichinelarven.
- Wanneer gebruik wordt gemaakt van schotels voor het tellen van de larven worden de 45 ml over twee van die schotels verdeeld en onder de trichinoscoop onderzocht.
- De larven in de neerslag liggen opgerold en vertonen het beeld van een horlogeveer. Zij zijn gemakkelijk identificeerbaar en maken in lauwwarm water meestal op- en afrolbewegingen.
- De verteerde monsters moeten worden afgelezen zodra deze gereed zijn. Het onderzoek mag onder geen voorwaarde worden uitgesteld tot de volgende dag.
Indien de monsters niet helder zijn of niet binnen 30 minuten na de bereiding worden afgelezen, worden ze als volgt geklaard. Het uiteindelijke monster van 45 ml wordt overgebracht in een maatcylinder en daarin 10 minuten met rust gelaten. Daarna wordt 30 ml van de bovenstaande vloeistof door afzuigen verwijderd en wordt de overblijvende 15 ml met leidingwater aangevuld tot 45 ml. Na nog eens 10 minuten bezinken wordt weer 30 ml van de bovenstaande vloeistof door afzuigen verwijderd en wordt de overblijvende 15 ml voor onderzoek in een petrischaal gegoten of in een schaal voor het tellen van de larven. De maatcylinder wordt nagespoeld met 10 ml leidingwater en deze spoelingen worden vervolgens gevoegd bij de inhoud van de petrischaal of van de schaal voor het tellen van de larven.
ii) Kleine series van minder dan 100 monsters :
Maximaal 15 afzonderlijke monsters kunnen bij andere monsters worden gevoegd tot een totaal van 100 en tegelijk daarmee worden onderzocht. Indien meer dan 15 monsters en minder dan 100 monsters worden onderzocht, dient de digestievloeistof proportioneel verminderd.
2. Bij een positieve of twijfelachtige uitkomst van een verzamelmonster wordt overeenkomstig sub b) van elk varken nog eens een monster van 20 g genomen. De monsters van 20 g van 5 varkens worden bijeengebracht en volgens de hierboven beschreven werkwijze onderzocht. Op deze wijze worden monsters van 20 groepen van 5 varkens onderzocht. Wanneer in een groepsmonster van 5 varkens trichinen worden aangetoond, worden van de afzonderlijke varkens in de groep nog eens monsters van 20 g genomen en worden deze vervolgens volgens de hierboven beschreven werkwijze afzonderlijk onderzocht.
Art. 4N1. IV. Verzameldigestiemethode met mechanische hulpmiddelen/Sedimentatie-techniek.
a) Apparatuur en reagentia :
- Mes of schaar voor de monsterneming.
- Schalen met een indeling in 50 vierkanten waarop steeds ongeveer 2 g vlees past.
- Stomacher Lab-blender 3500, Thermo model.
- Kunststofzakken voor de Stomacher Lab-blender.
- Kegelvormige scheitrechter, inhoud 2 liter, bij voorkeur met teflon veiligheidsstop.
- Statieven, ringen en klemmen.
- Zeven, roestvrij staal, maaswijdte 177 micron, uitwendige doorsnede 11 cm.
- Trechters, inwendige doorsnede ten minste 12 cm, als steun voor de zeven.
- Glazen maatcylinders, 100 ml.
- Dispenser, 25 ml.
- Bekerglazen, 3 l.
- Lepel of glazen staaf voor het roeren van de digestievloeistof.
- Kunststofspuit en -slang voor het opzuigen van vloeistof.
- Maatlepel voor 6 g.
- Thermometer, nauwkeurig +/- 0,5 °C in het meetgebied 1-100 °C.
- Trilapparaat, bij voorbeeld een elektrisch scheerapparaat waarvan de kop is verwijderd.
- Relais dat om de minuut aan- en uitschakelt.
- Trichinoscoop met horizontale tafel of stereomicroscoop met een geschikte lichtbron.
- Schaal voor het tellen van de larven (bij gebruik van de trichinoscoop).
De schaal is op de volgende wijze gemaakt van 3 mm dikke acrylplaat :
i) de bodem van de schaal meet 180 X 40 mm, met een onderverdeling in vierkanten;
ii) de lange opstaande zijden meten 230 X 20 mm;
iii) de korte opstaande zijden meten 40 X 20 mm.
De bodem en de korte zijden worden tussen de langere zijden bevestigd waardoor een bak ontstaat met aan beide einden twee kleine handgrepen. De bovenkant van de bodem bevindt zich 7 tot 9 mm boven de onderrand van de opstaande zijden. De onderdelen worden met een bij het materiaal passend middel aan elkaar gelijmd.
- Een aantal petrischalen van 9 cm doorsnee (bij gebruik van de stereomicroscoop) waarop op de onderzijde met een scherp voorwerp een onderverdeling in vierkanten van 10 mm is aangebracht.
- Zoutzuur, 17,5 %.
- Pepsine, gehalte 1 : 10 000 NF (US National Formulary), overeenkomend met 1 : 12 500 BP (British Pharmacopoea), overeenkomend met 2 000 FIP (Fédération Internationale de Pharmacie).
- Een aantal 10 liter bakken voor de desinfectie (zoals formol) van de apparatuur en van de overblijvende digestievloeistof bij positief resultaat.
- Balans, nauwkeurig op 0,1 g.
b) Monsterneming.
1. Bij complete karkassen een monster van ongeveer 2 g uit een middenrifpijler nemen aan de overgang van het spiergedeelte naar het peesgedeelte; indien geen middenrifpijler voorhanden is, een monster van dezelfde grootte uit het rib- en borstbeengedeelte van het middenrif of uit de kauwpsieren of buikspieren nemen.
2. Voor stukken vlees een monster van ongeveer 2 g te nemen van de skeletspieren die weinig vet bevatten, zoveel mogelijk in de nabijheid van de beenderen of de pezen.
c) Werkwijze.
1. Digestieprocedure :
i) Complete series (100 monsters tegelijk) :
- De Stomacher Lab-blender 3 500 wordt voorzien van een dubbele kunststofzak en de temperatuurregelaar wordt ingesteld op 40-41 °C.
- In de binnenste kunststofzak wordt anderhalve liter water van 32-35 °C gegoten, het water wordt dan verder verwarmd tot 40-41 °C.
- Aan het water in de Stomacher wordt 25 ml 17,5 % zoutzuur toegevoegd.
- Vervolgens worden 100 monsters van ieder ongeveer 1 g (25-30 °C), die overeenkomstig sub b) zijn genomen van de afzonderlijke monsters, toegevoegd.
- Ten slotte wordt 6 g pepsine toegevoegd. Aan deze volgorde van toevoeging moet strikt de hand worden gehouden, ten einde ontleding van de pepsine te voorkomen.
- De inhoud van de zak wordt 25 minuten lang in de Stomacher fijngestampt.
- Daarna wordt de kunststofzak uit de Stomacher gehaald en de digestievloeistof door een zeef in een bekerglas van 3 liter gefiltreerd.
- De kunststofzak wordt gewassen met ongeveer 100 ml water, waarmee vervolgens de zeef wordt nagespoeld en die ten slotte bij het filtraat in het bekerglas wordt gevoegd.
Maximaal 15 afzonderlijke monsters kunnen bij andere monsters worden gevoegd tot een totaal van 100 en tegelijk daarmee worden onderzocht.
ii) Kleinere series van minder dan 100 monsters :
- De Stomacher Lab-blender 3 500 wordt voorzien van een dubbele kunststofzak en de temperatuurregeling wordt ingesteld op 40-41 °C.
- Digestievloeistof wordt bereid door menging van ongeveer anderhalve liter water, 25 ml 17,5 % zoutzuur en 6 g pepsine bij 40-41 °C. De pepsine moet beslist als laatste worden toegevoegd ten einde ontleding hiervan te voorkomen.
- Van de digestievloeistof wordt een volume dat overeenkomt met 15 ml per g monster afgemeten (bij voorbeeld voor 30 monsters dus 30 X 15 ml = 450 ml) en overgebracht in de binnenste van de twee kunststofzakken; hieraan worden tegelijk de vleesmonsters van ongeveer 1 g (25-30 °C) die overeenkomstig sub b) van elk der afzonderlijke monsters zijn genomen toegevoegd.
- In de buitenste zak wordt water met een temperatuur van ongeveer 41 °C gegoten tot een totaal volume in de twee zakken van 1,5 liter.
- Vervolgens wordt de inhoud van de binnenste zak 25 minuten lang met de Stomacher fijngemalen.
- De kunststofzak wordt vervolgens uit de Stomacher gehaald en de digestievloeistof wordt door de zeef in een bekerglas van 3 liter gefiltreerd.
- De kunststofzak wordt gewassen met ongeveer 100 ml water, waarmee vervolgens de zeef wordt nagespoeld en die ten slotte bij het filtraat in het bekerglas wordt gevoegd.
2. Isolatie van larven door middel van sedimentatie :
- Aan de digestievloeistof wordt zoveel ijs (300-400 g, blokjes of schilfers) toegevoegd dat het totaal volume ongeveer 2 liter is. Het mengsel wordt zolang geroerd tot het ijs is gesmolten. Bij kleinere series (zie punt 1, ii) dient overeenkomstig minder ijs te worden gebruikt.
- De gekoelde digestievloeistof wordt overgebracht in een scheitrechter van 2 liter die voorzien is van een trilapparaat in een afzonderlijke klem.
- De inhoud van de scheitrechter wordt 30 minuten aan sedimentatie onderworpen, waarbij 1 minuut trillen steeds wordt afgewisseld met 1 minuut rust.
- Na 30 minuten wordt 60 ml van het sediment snel afgetapt in een 100 ml maatcylinder (na gebruik wordt de trechter gespoeld met een reinigingsmiddel).
- Na 10 minuten bezinken wordt van het monster van 60 ml zoveel van de bovenstaande vloeistof afgezogen tot 15 ml overblijft die wordt onderzocht op de aanwezigheid van larven.
- Voor het afzuigen kan een kunststof wegwerpspuit worden gebruikt, die is voorzien van een kunststofslang van een zodanige lengte dat wanneer de flensen van de spuit op de rand van de cylinder rusten nog 15 ml in de maatcylinder overblijft.
- De overblijvende 15 ml wordt in een schaal voor het tellen van larven of in twee petrischalen gegoten en met een trichinoscoop dan wel met een stereomicroscoop onderzocht.
- De verteerde monsters worden afgelezen zodra deze gereed zijn. Het onderzoek mag onder geen voorwaarde worden uitgesteld tot de volgende dag.
Indien de monsters niet helder zijn of niet binnen 30 minuten na de bereiding worden afgelezen, worden ze als volgt geklaard : het uiteindelijke monster van 60 ml wordt overgebracht in een maatcylinder en daarin 10 minuten met rust gelaten. Daarna wordt 45 ml van de bovenstaande vloeistof door afzuigen verwijderd en wordt de overblijvende 15 ml met leidingwater aangevuld tot 45 ml. Na nog eens 10 minuten bezinken wordt weer 30 ml van de bovenstaande vloeistof door afzuigen verwijderd en wordt de overblijvende 15 ml voor onderzoek in een petrischaal gegoten of in een schaal voor het tellen van de larven. De maatcylinder wordt nagespoeld met 10 ml leidingwater en deze spoelingen worden vervolgens gevoegd bij de inhoud van de petrischaal of van de schaal voor het tellen van de larven.
3. Bij een positieve of twijfelachtige uitkomst van een verzamelmonster wordt overeenkomstig sub b) van elk varken nog eens een monster van 20 g genomen. De monsters van 20 g van 5 varkens worden bijeengebracht en volgens de hierboven beschreven werkwijze onderzocht. Op deze wijze worden monsters van 20 groepen van 5 varkens onderzocht. Wanneer in een groepsmonster van 5 varkens trichinen worden aangetoond, worden van de afzonderlijke varkens in de groep nog eens monsters van 20 g genomen en worden deze vervolgens volgens de hierboven beschreven werkwijze afzonderlijk onderzocht.
Art. 5N1. V. Verzameldigestiemethode met mechanische hulpmiddelen. Isolatie op filtertechniek.
a) Apparatuur en reagentia :
De apparatuur en reagentia aangegeven sub a) van werkwijze IV en daarnaast :
- Gelmantrechter van 1 liter met filterhouder (doorsnede : 45 mm).
- Filterschijven. Deze bestaan uit ronde roestvrijstalen gaas met openingen van 35 micron; de middellijn van de schijf is 45 mm, en twee ringen van 1 mm dik rubber. De uitwendige diameter is 45 mm en de inwendige diameter 38 mm. Het gaas wordt met een geschikte tweecomponentenlijm tussen de twee rubberringen bevestigd.
- Erlenmeyerkolf met een afzuigopening aan de zijkant.
- Filtreerpomp.
- Kunststofzakken met een inhoud van ten minste 80 ml.
- Apparaat voor het verzegelen van de kunststofzakken.
- Rennilase 1 : 150 000 Soxhlet-eenheden per gram.
b) Monsterneming :
Zie sub b) van werkwijze IV.
c) Werkwijze :
1. Digestieprocedure :
i) Complete series (100 monsters tegelijk). Zie sub c) punt 1, i) van werkwijze IV.
ii) Kleinere series (minder dan 100 monsters). Zie sub c) punt 1, ii) van werkwijze IV.
2. Isolatie van larven door filtratie :
- Aan de digestievloeistof wordt zoveel ijs (300-400 g blokjes of schilfers) toegevoegd, dat het totale volume op ongeveer 2 liter komt. Bij kleinere series wordt evenredig minder ijs genomen.
- Het mengsel wordt vervolgens geroerd totdat het ijs is gesmolten. De gekoelde digestievloeistof laat men ten minste 3 minuten staan zodat de larven zich kunnen oprollen.
- De Gelman-filter met daarin de filterhouder en filterschijf wordt geplaatst op de erlenmeyerkolf, die wordt aangesloten op een afzuigpomp.
- De digestievloeistof wordt in de Gelmantrechter gegoten en gefiltreerd. Na enige tijd kan het filtratieproces worden versneld door met de afzuigpomp af te zuigen. Het afzuigen moet worden stopgezet voordat de filter droog loopt, dit wil zeggen wanneer zich nog 2 tot 5 ml vloeistof in de trechter bevindt.
- Wanneer alle digestievloeistof is gefiltreerd wordt de filterschijf in een kunststofzak van 80 ml gebracht en wordt daaraan 15-20 ml rennilase-oplossing toegevoegd. De rennilase-oplossing wordt bereid door 2 g rennilase op te lossen in 100 ml leidingwater.
- De kunststofzak wordt tweemaal verzegeld en in de Stomacher tussen de binnenste en buitenste zak geplaatst.
- De inhoud wordt gedurende 3 minuten fijngestampt in een Stomacher, bij voorbeeld wanneer deze een complete of incomplete serie behandelt.
- Na 3 minuten wordt de kunststofzak met filterschijf en rennilase-oplossing uit de Stomacher genomen en met een schaar geopend. De vloeibare inhoud wordt in een schaal voor het tellen van de larven of in petrischalen gegoten. De zak wordt gewassen met 5-10 ml water dat vervolgens aan de overige vloeistof wordt toegevoegd in de schaal voor het tellen van larven bij onderzoek met de trichinoscoop of in een petrischaal bij onderzoek met een stereomicroscoop.
- De verteerde monsters moeten worden afgelezen zodra deze gereed zijn. Het onderzoek mag onder geen voorwaarde worden uitgesteld tot de volgende dag.
Opmerking :
Geen filterschijven gebruiken die niet helemaal schoon zijn. Schijven die niet schoon zijn nooit laten drogen. Filterschijven kunnen worden gereinigd door ze de hele nacht in een rennilase-oplossing te laten staan. Vóór gebruik de schijven in de Stomacher spoelen met verse rennilase-oplossing.
3. Bij een positieve of twijfelachtige uitkomst van een verzamelmonster wordt overeenkomstig sub b) van elk varken nog eens een monster van 20 g genomen. De monsters van 20 g van 5 varkens worden bijeengebracht en volgens de hierboven beschreven werkwijze onderzocht. Op deze wijze worden monsters van 20 groepen van 5 varkens onderzocht. Wanneer in een groepsmonster van 5 varkens trichinen worden aangetoond worden van de afzonderlijke varkens in de groep nog eens monsters van 20 g genomen en worden deze vervolgens volgens de hierboven beschreven werkwijze afzonderlijk onderzocht.
Art. 6N1. VI. Verzameldigestiemethode met mechanische hulpmiddelen magneetroermethode.
a) Apparatuur en reagentia :
- Mes en pincetten voor de monsterneming.
- Schalen met een indeling in 50 vierkanten waarop steeds ongeveer 2 g vlees past.
- Een moulinette-hakker.
- Magneetroerders met een van een temperatuurregeling voorziene verwarmingsplaat en met teflon beklede roerstaafjes van ongeveer 5 cm lang.
- Kegelvormige scheitrechters inhoud 2 liter.
- Standaarden, ringen en klemmen.
- Zeven, maaswijdte 177 micron, buitendiameter 11 cm met roestvrijstalen gaas.
- Trechters met een inwendige doorsnede van ten minste 12 cm, waarin de zeef past.
- Bekerglas 3 liter.
- Maatcylinder van 50 ml of centrifugebuizen.
- Trichinoscoop met horizontale tafel of stereomicroscoop met een geschikte lichtbron.
- Schaal voor het tellen van larven (bij gebruik van de trichinoscoop). De schaal is op de volgende wijze gemaakt van 3 mm dikke acrylplaat :
i) de bodem van de schaal meet 180 X 40 mm met een onderverdeling in vierkanten.
ii) De lange opstaande zijden meten 230 X 20 mm.
iii) De korte opstaande zijden meten 40 X 20 mm. De bodem en de korte zijden worden tussen de langere zijden bevestigd waardoor een bak ontstaat met aan beide einden twee kleine handgrepen. De bovenkant van de bodem bevindt zich 7 tot 9 mm boven de onderrand van de opstaande zijden. De onderdelen worden met een bij het materiaal passend middel aan elkaar gelijmd.
- Enige petrischalen, doorsnede 9 cm (bij gebruik van de stereomicroscoop), waarop op de onderzijde met een scherp voorwerp een onderverdeling in vierkanten van 10 mm is aangebracht.
- Aluminiumfolie.
- 25 % zoutzuur.
- Pepsine, gehalte 1 : 10 000 NF (US National Formulary), overeenkomend met 1 : 12 500 BP (British Pharmacopoea), overeenkomend met 2 000 FIP (Fédération Internationale de Pharmacie).
- Leidingwater 46-48 °C.
- Een aantal 10 liter bakken voor de desinfectiebehandeling met formol van de apparatuur en voor de overblijvende digestievloeistof bij positief resultaat.
- Balans, nauwkeurig op 0,1 g.
b) Monsterneming :
1. Bij complete karkassen een monster van ongeveer 2 g uit een middenrifpijler nemen aan de overgang van het spiergedeelte naar het peesgedeelte; indien geen middenrifpijler voorhanden is, een monster van dezelfde grootte uit het rib- of borstbeengedeelte van het middenrif of uit de kauwspieren of buikspieren nemen.
2. Voor stukken vlees een monster van ongeveer 2 g nemen van de skeletspieren die weinig vet bevatten, zoveel mogelijk in de nabijheid van de beenderen of de pezen.
c) Werkwijze :
1.
i) Complete series (100 monsters tegelijk) :
- 100 monsters van ongeveer 1 g die elk overeenkomstig sub b) zijn genomen van de afzonderlijke monsters worden in de moulinette-hakker gehakt. De hakker wordt daarbij 3 à 4 maal gedurende steeds 1 seconde in werking gesteld.
- Het fijngehakte vlees wordt overgebracht in een bekerglas van 3 liter en besprenkeld met 10 g pepsine. Hieraan wordt 2 liter tot 46-48 °C voorverwarmd leidingwater en 16 ml zoutzuur toegevoegd.
- Het hakmes van de moulinette wordt enige malen in de digestievloeistof in het bekerglas gedompeld totdat al het nog aanhangende vlees is verwijderd.
- Het roerstaafje wordt in het bekerglas geplaatst in het bekerglas wordt afgedekt met aluminiumfolie.
- Het bekerglas wordt op de voorverwarmde kookplaat van de magneetroerder geplaatst en de verwarming wordt zo ingesteld dat een constante temperatuur van 44-46 °C wordt gehandhaafd. Vervolgens wordt de roerder aangezet waarbij de digestievloeistof zo snel moet ronddraaien dat een diepe kolk zonder spatten ontstaat.
- De digestievloeistof wordt 30 minuten geroerd daarna wordt de roerder uitgeschakeld en de digestievloeistof via de zeef in de bezinkingstrechter gegoten.
- Men laat de digestievloeistof 30 minuten in de trechter staan.
- Na 30 minuten wordt 40 ml van de digestievloeistof snel in de maatcylinder of centrifugebuis afgetapt.
- Het monster van 40 ml laat men staan waarna 30 ml van de bovenstaande vloeistof wordt afgezogen waarbij een hoeveelheid van 10 ml overblijft.
- De overblijvende 10 ml monster van het bezinksel wordt overgebracht in een schaal voor het tellen van de larven of in een petrischaal.
- De maatcylinder of centrifugebuis wordt vervolgens nagespoeld met ongeveer 10 ml leidingwater die aan het monster in de schaal voor het tellen van de larven of petrischaal wordt toegevoegd. Aansluitend wordt het monster respectievelijk met de trichinoscoop of de stereomicroscoop onderzocht.
- De verteerde monsters moeten worden afgelezen zodra deze gereed zijn. Het onderzoek mag onder geen voorwaarde worden uitgesteld tot de volgende dag.
Indien de monsters niet binnen 30 minuten na de bereiding worden afgelezen, worden ze als volgt geklaard. Het uiteindelijke monster van 40 ml wordt overgebracht in een maatcylinder en daarin 10 minuten met rust gelaten. Daarna wordt 30 ml van de bovenstaande vloeistof door afzuigen verwijderd waarbij een hoeveelheid van 10 ml overblijft. Deze hoeveelheid wordt met leidingwater aangevuld tot 40 ml. Na nog eens 10 minuten bezinken wordt weer 30 ml van de bovenstaande vloeistof door afzuigen verwijderd en wordt de overblijvende 10 ml voor onderzoek in een petrischaal of een schaal voor het tellen van de larven gegoten. De maatcylinder wordt nagespoeld met 10 ml leidingwater en dit spoelsel wordt vervolgens toegevoegd aan de inhoud van de petrischaal of aan de schaal voor het tellen van de larven.
Indien het bezinksel bij het aflezen niet helder is, moet het monster in een maatcylinder gegoten worden en aangelegd worden met 40 ml leidingwater. Vervolgens dient de bovengenoemde procedure gevolgd te worden.
ii) Kleine series (minder dan 100 monsters) :
Indien nodig kunnen tot 15 monsters van 1 g elk, toegevoegd worden aan een serie van 100 monsters en tegelijk met deze monsters onderzocht worden volgens de procedure overeenkomstig sub c), punt 1, i). Meer dan 15 monsters dienen onderzocht te worden om als een volledige serie te kunnen beschouwd worden. Voor series tot 50 monsters, mag de digestievloeistof verminderd worden tot 1 liter.
2. Bij een positieve of twijfelachtige uitkomst van een verzamelmonster wordt overeenkomstig sub b) van elk varken nog eens een monster van 20 g genomen. De monsters van 20 g van 5 varkens worden bijeengebracht en volgens de hierboven beschreven werkwijze onderzocht. Op deze wijze worden monsters van twintig groepen van 5 varkens onderzocht. Wanneer in een groepsmonster van 5 varkens trichinen worden aangetoond worden van de afzonderlijke varkens in de groep nog eens monsters van 20 g genomen en worden deze vervolgens volgens de hierboven beschreven werkwijze afzonderlijk onderzocht.
Art. 7N1. VII. Automatische verzameldigestiemethode voor monsters tot 35 gram.
a) Apparatuur en reagentia :
- Mes of schaar voor de monsterneming.
- Schalen met een indeling in 50 vierkanten waarop steeds ongeveer 2 g vlees past.
- Trichomatic 35 blender met filtreerset.
- Zoutzuuroplossing 8,5 % +/- 0,5 %.
- Transparante membraanfilters van polycarbonaat met een doorsnede van 50 mm en poriën van 14 micron.
- Pepsine, gehalte 1 : 10 000 NF (US National Formulary), overeenkomend met 1 : 12 500 BP (British Pharmacopoea), overeenkomend met 2 000 FIP (Fédération Internationale de Pharmacie).
- Weegschaal, nauwkeurig op 0,1 g.
- Pincetten met platte punt.
- Een aantal objectglaasjes waarvan de lengte van de zijden ten minste 5 cm bedraagt of een aantal petrischalen met een doorsnede van ten minste 6 cm, waar op de onderzijden met een scherp voorwerp een onderverdeling in vierkanten van 10 X 10 mm is aangebracht.
- (Stereo)microscoop met doorvallend licht (vergroting 15 tot 60 maal) of trichinoscoop met horizontale tafel.
- Bak voor het opvangen van vloeibare afvalstoffen.
- Een aantal bakken van 10 liter voor desinfectie (bv. met een formaline-oplossing) van de apparatuur en van de overblijvende digestievloeistof bij een positief resultaat.
b) Monsterneming :
1. Bij hele karkassen wordt een monster van ongeveer 2 g genomen uit een middenrifpijler op de plaats waar het spiergedeelte overgaat in het peesgedeelte; indien geen middenrifpijler voorhanden is, wordt een monster van dezelfde grootte genomen uit het rib- of borstbeengedeelte van het middenrif, uit de kauwspieren of de buikspieren.
2. Bij vlees in delen wordt, zoveel mogelijk in de nabijheid van de beenderen of van de pezen, een weinig vet bevattend monster van ongeveer 2 g genomen uit de skeletspieren.
c) Werkwijze :
1. Digestieprocedure :
- Op de van een filtreerset voorziene blender wordt een afvoerslang aangesloten; deze slang wordt naar de afvalbak geleid.
- Zodra de blender in werking wordt gesteld, begint de opwarming.
- Voordat de blender wordt aangezet moet de onderste klep, die zich onder de reactiekamer bevindt, worden geopend en gesloten.
- Vervolgens worden maximaal 35 monsters van elk ongeveer 1 g (bij 25-30 °C) toegevoegd die zijn genomen van de afzonderlijke monsters als bedoeld onder b). Grotere stukken pees moeten worden verwijderd om verstopping van het membraanfilter te voorkomen.
- Een met de blender in verbinding staand vloeistofreservoir wordt tot aan de rand gevuld met water (+/- 400 ml).
- Het kleinere, met de blender in verbinding staand vloeistofreservoir (+/- 30 ml) wordt tot aan de rand gevuld met een zoutzuuroplossing (8,5 %).
- In de filterhouder van de filtreerset wordt onder het groffe filter een membraanfilter aangebracht.
- Ten slotte wordt (7 g) pepsine toegevoegd. Aan deze volgorde van toevoeging moet strikt de hand worden gehouden om ontleding van de pepsine te voorkomen. <MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
- De deksels van de reactiekamer en van de vloeistofreservoirs worden gesloten.
- De gewenste digestietijd wordt ingesteld. Wanneer de monsters afkomstig zijn van varkens die op een voor deze diersoort normale leeftijd zijn geslacht, geldt een korte digestietijd (5 minuten) in alle andere gevallen een langere (8 minuten).
- Door de startknop van de blender aan te zetten wordt een volledig automatisch verlopend proces aan de gang gebracht, inclusief digestie en daaropvolgende filtratie. Het hele proces duurt 10 tot 13 minuten en stopt automatisch.
- Het deksel van de reactiekamer wordt geopend om te controleren of de kamer leeg is. Wanneer schuim of resten van de digestievloeistof in de kamer zijn achtergebleven, moet een nieuwe digestieprocedure worden ingezet overeenkomstig het bepaalde onder c), punt 4.
2. Isolatie van de larven :
- Het membraanfilter wordt uit de filtreerhouder genomen en op een objectglaasje of een petrischaal gelegd.
- Het membraanfilter wordt met behulp van een microscoop onderzocht.
3. Reiniging van de apparatuur :
- Bij een positief resultaat wordt de reactiekamer in de blender voor twee derde met kokend water gevuld. Het bijbehorende vloeistofreservoir wordt tot de onderste peilsensor met gewoon leidingwater gevuld. Vervolgens wordt het automatische reinigingsprogramma in werking gezet. De filterhouder en de overige apparatuur worden gedesinfecteerd (bv. met een formaline-oplossing).
- Aan het eind van de werkdag wordt het vloeistofreservoir van de blender met water gevuld en wordt het standaardprogramma uitgevoerd.
(4. Gebruik van membraanfilters.
Een membraanfilter van polycarbonaat mag ten hoogste vijf keer worden gebruikt. Het filter moet na elk gebruik worden gedraaid. Bovendien moet het filter na elk gebruik worden gecontroleerd op eventuele beschadigingen waardoor het ongeschikt zou zijn om nog verder te worden gebruikt.) <MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
(5). Toe te passen methode wanneer het digestieproces niet helemaal is voltooid en filtratie daarom niet mogelijk is. <MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
Na afloop van de automatische digestie zoals beschreven onder c), punt 1, wordt het deksel van de reactiekamer geopend om na te gaan of in de reactiekamer schuim of vloeistoffen zijn achtergebleven. Is dit het geval, dan moet de volgende procedure worden gevolgd :
- De onderste klep van de reactiekamer wordt gesloten.
- De filterhouder wordt uit de blender genomen en het membraanfilter wordt op een objectglaasje of een petrischaal gelegd.
- Een nieuw membraanfilter wordt in de filterhouder aangebracht en de filterhouder wordt weer in de blender gebracht.
- Het vloeistofreservoir van de blender wordt tot de onderste peilsensor met water gevuld.
- Het automatische reinigingsprogramma wordt in werking gezet.
- Na afloop van het reinigingsprogramma wordt het deksel van de reactiekamer geopend voor controle op eventuele vloeistofresten.
- Als de kamer leeg is, wordt de filterhouder uit de blender genomen en wordt het membraanfilter met een pincet op een objectglaasje of een petrischaal gelegd.
- Beide membraanfilters worden onderzocht overeenkomstig het bepaalde onder c), punt 2. Als onderzoek van de filters niet mogelijk is, wordt het gehele onder c), punt 1, omschreven digestieproces overgedaan, met instelling van de langste aangegeven digestietijd.
(6). Indien het onderzoek van een verzamelmonster een positieve of twijfelachtige uitkomst oplevert, wordt van elk varken een nieuw monster van 20 g genomen overeenkomstig het bepaalde onder b). Elk van deze monsters wordt volgens de hierboven beschreven procedure afzonderlijk onderzocht. <MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
.....
Afdeling B.
Art. 8N1. <ingevoegd bij MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995> Paardevlees moet worden onderzocht volgens een van de in Afdeling A genoemde digestiemethoden, met de volgende wijzigingen:
- Monsters van ten minste 10 g moeten worden genomen uit de tong- of kauwspieren. Indien geen tong- of kauwspieren voorhanden zijn, wordt een monster van dezelfde grootte genomen uit een middenrifpijler aan de overgang van het spiergedeelte naar het peesgedeelte. De spier moet vrij zijn van aanhangend weefsel en vet.
- Een monster van 5 g wordt verteerd voor het onderzoek, indien gebruik wordt gemaakt van een verzameldigestiemethode als omschreven in Afdeling A, onderafdelingen III tot en met VII. Voor elke vertering mag het totale spiergewicht dat in onderzoek is genomen, 100 g niet overschrijden voor de methoden in de onderafdelingen III tot en met VI of 35 g voor de methode in de onderafdeling VII;
- Bij een positieve uitkomst wordt een nieuw monster van 10 g genomen om een nieuw afzonderlijk onderzoek te ondergaan.
Afdeling C.
Art. 9N1. <ingevoegd bij MB 1995-04-11/39, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995> Vlees van everzwijnen of van andere voor trichinose gevoelige wildsoorten moet worden onderzocht met behulp van een van de digestiemethodes bedoeld in Afdeling A of een trichinoscopisch onderzoek met microscopische waarnemingen van veelvuldige monsters van elk dier die ten minste zijn genomen van de kauwspieren en de middenrifspieren, het spierstelsel van de onderpoten, het intercostale spierstelsel en het spierstelsel van de tong.
Art. N2. Bijlage 2. HOOFDSTUK I. - Eisen waaraan de laboratoria voor het opsporen van trichinen moeten voldoen.
1. De laboratoria in de slachthuizen, bestemd voor het opsporen van trichinen, moeten gelegen zijn in de onmiddellijke nabijheid van de lokalen waar de varkens worden geslacht. Ze moeten, evenals de laboratoria buiten de slachthuizen ten minste beschikken over :
a) een voldoende ingericht en afsluitbaar lokaal voor het bereiden van de preparaten; het lokaal moet gladde wanden hebben die tot een hoogte van twee meter zijn voorzien van een lichte, afwasbare bekleding of zijn bestreken met lichte afwasbare verf. Voor elke toegepaste onderzoekmethode moet een lokaal beschikbaar zijn voor het bereiden van preparaten;
b) een voldoende ingericht en afsluitbaar lokaal dat kan worden verduisterd als een onderzoek met de trichinoscoop wordt uitgevoerd;
c) voldoende luchtverversing, en indien nodig een klimaatregelingsinstallatie die het mogelijk maakt te bereiken dat de omgevingstemperatuur niet oploopt boven + 25 °C;
d) voldoende verlichting door daglicht of door kunstlicht waardoor de kleuren niet worden veranderd; fel licht moet worden vermeden;
e) voldoende voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van de handen in het lokaal waar de preparaten worden bereid;
f) eventueel een koelinstallatie voor het bewaren van de vleesmonsters;
g) een lokaal voor het reinigen en ontsmetten van het bij het onderzoek gebruikte materiaal (bv. bakken voor de monsters, compressoria, messen en schaartjes) met :
- een waterdichte, gemakkelijk schoon te houden en te ontsmetten vloerbedekking die niet vatbaar is voor rotting;
- gladde wanden die tot een hoogte van 2 meter zijn voorzien van een lichte, afwasbare bekleding, of bestreken met lichte afwasbare verf;
Deze voorziening is niet nodig wanneer de bij de werkwijzen II, III, IV, V, VI en VII van bijlage I genoemde methoden worden toegepast, mits de laboratoria beschikken over een geschikt aangelegde, grote afvoer;
h) kleedlokalen, wasgelegenheid, recreatieruimte en toiletten met waterspoeling;
i) wasgelegenheid voorzien van koud en warm stromend water, was- en ontsmettingsmiddelen en wegwerphanddoeken;
j) waterdichte, corrosiebestendige bakken met een hermetisch sluitend deksel, die zo zijn uitgevoerd dat onbevoegden er niets uit kunnen nemen, voor de resten van de monsters;
k) installaties die in voldoende hoeveelheden koud en warm drinkwater leveren;
l) een voorziening voor de afvoer van afvalwater die voldoet aan de eisen die gelden voor de erkenning van slachthuizen;
m) geschikte voorzieningen ter bescherming tegen ongewenste dieren, zoals insecten, knaagdieren, enz.
HOOFDSTUK II. - Voorschriften voor het personeel, de lokalen, het gereedschap en de werktuigen in laboratoria voor het opsporen van trichinen.
2. Een zo volmaakt mogelijke zindelijkheid wordt geëist van personeel, lokalen, gereedschap en werktuigen.
a) Het personeel dient met name schone werkkleding te dragen en moet tijdens de werkdag verscheidene malen en telkens vóór het hervatten van de werkzaamheden zijn handen wassen en ontsmetten;
b) in de laboratoria voor het opsporen van trichinen mag geen enkel dier binnenkomen;
c) gereedschappen en werktuigen die voor het werk worden gebruikt, dienen in een goede staat van onderhoud en reinheid te worden gehouden. Zij moeten verscheidene malen per werkdag en aan het einde van de dagelijkse werkzaamheden zorgvuldig worden gereinigd en ontsmet.
3. Er mag alleen drinkwater worden gebruikt.
4. Het personeel dat met het nemen van vleesmonsters voor het onderzoek is belast, dient door een geneeskundige verklaring aan te tonen dat geen bezwaar tegen zijn tewerkstelling bestaat.
Het personeel moet vrij zijn van ziekten waarvan de aangifte opgelegd wordt door wettelijke en reglementaire voorschriften betreffende de profylaxie tegen besmettelijke ziekten.
De geneeskundige verklaring, geldig voor één jaar, dient op elk verzoek van de bevoegde overheid, meer in het bijzonder de dierenartsen-keurders van het Instituut voor veterinaire keuring te worden voorgelegd.
5. De voor het onderzoek benodigde vleesmonsters moeten onmiddellijk na het slachten worden genomen en onverwijld worden onderzocht in het laboratorium voor het opsporen van trichinen.
Voor varkensvlees dat zal ingevoerd worden uit niet-lid-Staten van de EEG is het verboden dit onderzoek te verrichten buiten het slachthuis waar de dieren zijn geslacht.
6. Ter voorkoming van vermoeidheid en de gevolgen daarvan moet aan het controlepersoneel worden toegestaan het werk gedurende korte periodes te onderbreken.
HOOFDSTUK III. - Voorschriften voor de trichinoscopen.
De uitvoering en het model van de trichinoscopen moeten voldoen aan de volgende minimumeisen :
1. Gemakkelijk te gebruiken zijn.
2. Sterke verlichting :
- de resultaten van de controle moeten zelfs indien de lokalen niet volledig verduisterd zijn met zekerheid kunnen worden vastgesteld;
- de lichtbron moet een projectiegloeilamp van 100 W (12 V) zijn.
3. Voldoende vergroting :
- vergroting voor normale werkzaamheden : 50 maal;
- sterkere vergroting, 80 tot 100 maal, voor de juiste beoordeling van preparaten die met de normale vergroting niet met voldoende zekerheid kunnen worden beoordeeld.
4. Scheidend vermogen :
- bij iedere vergroting moet het beeld helder en scherp, en de kleurweergave juist zijn.
5. Automatische lichtsterkteregeling :
- bij iedere wijziging van de vergroting moet de helderheid van het beeld automatisch worden aangepast.
6. Contrastvergroting :
- de condensor moet voorzien zijn van een irisdiafragma waardoor, voor een grondig onderzoek van moeilijke gevallen, de contrasten kunnen worden verscherpt;
- het irisdiafragma moet gemakkelijk regelbaar zijn (bij voorbeeld handel bevestigd op het bedieningspaneel van de trichinoscoop).
7. Gemakkelijk af te stellen :
- snelle afstelling met stelring;
- nauwkeurige afstelling met de bedieningshandel.
8. Regeling van de spanning :
- zodat voor elke situatie de gewenste helderheid wordt bereikt.
9. Verplaatsing van het compressorium in één richting :
- automatische blokkering zodat het compressorium (persglazen) maar in één richting kan worden verplaatst en niet wordt verschoven als dat niet gewenst is.
10. De beelden moeten ongehinderd naar het projectievlak worden overgebracht.
11. Projectievlak :
- diameter van ten minste 54 cm;
- sterk reflecterend vermogen;
- duurzaam;
- demonteerbaar;
- gemakkelijk schoon te houden.
.....
Art. N3. Bijlage 3. Het aanbrengen van het merk op vlees, ingevoerd uit niet-lidstaten van de EEG, dat is onderworpen aan het onderzoek voor het opsporen van trichinen.
1. Het keurmerk moet worden aangebracht onder verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts. Hiervoor heeft en bewaart hij :
- de voor het merken van vlees bestemde instrumenten, die hij uitsluitend op het tijdstip van het merken en voor de hiertoe benodigde tijd aan het hulppersoneel ter hand mag stellen;
- de in punt 6 genoemde merkplaatjes. Deze merkplaatjes worden op het ogenblik waarop zij moeten worden aangebracht in het benodigde aantal aan het hulppersoneel overhandigd.
2. Het aanbrengen van het merk dient te geschieden met een rond stempel met een diameter van 2,5 cm. Het stempel dient, duidelijk leesbaar, de volgende aanduidingen te bevatten :
- in het midden, de letter T in hoofdletter, 1 cm hoog en 0,2 cm breed;
- onder de bovengenoemde letter T, één van de afkortingen EEG, EOF, EWG, EEC, CEE of EOK. De letters dienen 0,4 cm hoog te zijn.
3. Geslachte dieren worden aan de binnenzijde van de dijen overeenkomstig punt 2 gemerkt met een inkt- of brandstempel.
4. De kop wordt gemerkt met een inkt- of brandstempel dat voldoet aan de voorschriften van punt 2.
De in uitsnijderijen verkregen delen van volgens de voorschriften gemerkte geslachte dieren, met uitzondering van talg, bladreuzel, staart, oren en voeten, moeten - voor zover zij niet zijn gemerkt - overeenkomstig punt 2 worden gemerkt vóór het aanbrengen van het keurmerk. Op het etiket dat is bevestigd of gedrukt op de verpakking of eindverpakking moet behalve het keurmerk en het serienummer ook een goed leesbaar kenteken voorkomen dat overeenkomst met het in punt 2 bedoelde stempel.
5. (Uitsluitend E155 mag als kleurstof worden gebruikt voor het rechtstreeks merken van vers vlees.) <MB 1995-04-11/39, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
6. Het merken kan ook geschieden met behulp van een rond merkplaatje. Dit plaatje, dat op elk stuk of op elk geslacht dier moet worden bevestigd moet zodanig zijn vervaardigd dat het geen tweede keer kan worden gebruikt; het moet van duurzaam materiaal zijn dat voldoet aan de eisen van hygiëne.
Het merkplaatje dient, duidelijk leesbaar, de volgende aanduidingen te bevatten :
- in het midden, de letter T, in hoofdletter;
- onder de bovengenoemde letter T, één van de afkortingen EEG, EOF, EWG, EEC, CEE of EOK. De letters dienen 0,2 cm hoog te zijn.
.....
Art. N4. Bijlage 4. Koudebehandeling.
(I. Methode 1) <MB 1995-04-11/39, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>
1. Vlees dat in bevroren toestand wordt geïmporteerd, moet in die toestand worden bewaard.
2. De technische inrichting en de koelcapaciteit van de koelkamer moeten zodanig zijn dat de in sub 6 genoemde temperatuur in alle delen van de koelkamer en van het vlees zo spoedig mogelijk wordt bereikt en wordt gehandhaafd.
3. Een isolerende verpakking moet vóór het bevriezen worden verwijderd, behalve bij vlees dat bij inbreng in de koelkamer reeds de sub 6 genoemde temperatuur heeft bereikt in alle delen.
4. De zendingen moeten in de koelkamer afzonderlijk en achter slot worden bewaard.
5. Op iedere zending moeten dag en uur zijn aangegeven waarop de zending in de koelkamer is binnengekomen.
6. De temperatuur in de koelkamer moet ten minste - 25 °C bedragen en moet thermo-elektrisch met geijkte meetmiddelen worden gemeten en doorlopend worden geregistreerd. Zij mag niet direct in de koudeluchtstroom worden gemeten. De meettoestellen moeten achter slot worden gehouden. De diagrammen moeten van de overeenkomstige nummers van het register betreffende de invoerkeuring worden voorzien; ook dag en uur van het begin, resp. het einde van de bevriezing moeten daarop worden aangegeven; zij moeten een jaar lang worden bewaard.
7. Vlees met een diameter of een dikte van maximaal 25 cm moet ten minste 240 uren achter elkaar, vlees met een diameter of een dikte van 25 tot 50 cm ten minste 480 uren achter elkaar worden bevroren. Vlees met een grotere diameter of een grotere dikte mag niet aan dit vriesprocédé worden onderworpen. De bevriezingsduur gaat in bij het bereiken van de sub 6 genoemde temperatuur in de koelkamer.
(II. Methode 2
Aan de algemene bepalingen van de punten 1 tot en met 5 van methode I moet worden voldaan en de volgende tijdtemperatuurcombinaties moeten worden toegepast :
1. Vlees met een diameter of een dikte van maximaal 15 cm moet worden ingevroren volgens een van onderstaande tijdtemperatuurcombinaties :
- 20 dagen bij - 15 °C;
- 10 dagen bij - 23 °C;
- 6 dagen bij - 29 °C.
2. Vlees met een diameter of een dikte tussen 15 en 50 cm moet worden ingevroren volgens een van onderstaande tijd-temperatuurcombinaties :
- 30 dagen bij - 15 °C;
- 20 dagen bij - 25 °C;
- 12 dagen bij - 29 °C.
De temperatuur in de koelkamer mag nooit hoger zijn van de gekozen inactiveringstemperatuur. Hij moet worden gemeten met geijkte thermo-elektrische meetapparatuur en moet doorlopend worden geregistreerd. Hij mag niet direct in de koude luchtstroom worden gemeten. De meetapparatuur moet achter slot worden gehouden. Op de diagrammen moeten de desbetreffende nummers van het register betreffende de keuring bij invoer worden aangegeven, alsmede de datum en het tijdstip van het begin en van het einde van de invriezing; de diagrammen moeten gedurende een jaar worden bewaard.
III. Methode 3
Controle van de kerntemperatuur van de stukken vlees.
1. Voor de controle van de kerntemperatuur van de stukken vlees worden, voor zover tot en met 6 wordt voldaan, de volgende aangehouden :
- 106 uur bij - 18 °C;
- 82 uur bij - 21 °C;
- 63 uur bij - 23,5 °C;
- 48 uur bij - 26 °C;
- 35 uur bij - 29 °C;
- 22 uur bij - 32 °C;
- 8 uur bij - 35 °C;
- 0,5 uur bij - 37 °C.
2. Vlees dat ingevroren wordt binnengebracht moet ingevroren blijven.
3. De zendingen moeten in de koelkamer afzonderlijk achter slot worden bewaard.
4. Voor elke zending moet worden geregistreerd op welke datum en tijdstip zij in de koelkamer is binnengekomen.
5. De technische inrichting en de koelcapaciteit van de koelkamer moeten zodanig zijn dat de in punt 1 genoemde temperatuur in alle delen van het vlees zeer snel wordt bereikt en wordt gehandhaafd.
6. De temperatuur wordt gemeten met geijkte thermo-elektrische apparatuur en wordt doorlopend geregistreerd. De sonde van de thermometer wordt geplaatst in het centrum van een geijkt stuk vlees dat niet kleiner mag zijn dan het dikste stuk vlees dat moet worden ingevroren. Het geijkte stuk vlees moet op de minst gunstige plaats in de koelkamer worden geplaatst, niet vlak bij de koelapparatuur noch direct in de koude luchtstroom. De apparatuur moet achter slot worden gehouden. Op de diagrammen moeten de desbetreffende nummers van het register betreffende de keuring bij de invoer worden aangegeven, alsmede de datum en het tijdstip van het begin en het einde van de bevriezing; de diagrammen moeten gedurende een jaar worden bewaard.) <MB 1995-04-11/39, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 02-07-1995>