23 DECEMBER 1991. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de bijzondere eisen inzake lichamelijke geschiktheid om benoemd te worden in de betrekkingen van inspecteur en commissaris bij het Bestuur van het Hoog Comité van toezicht.
Art. 1-2
Artikel 1. Naast de algemene geschiktheidseisen waaraan de personeelsleden van de ministeries moeten voldoen, dienen de gegadigden voor de betrekking van inspecteur en commissaris bij het Bestuur van het Hoog comité van toezicht aan de volgende bijzondere eisen inzake lichamelijke geschiktheid te voldoen :
1° een sterk lichamelijk gestel bezitten teneinde :
a) prestaties te verrichten met onregelmatige dienstregelingen die, zonder onderbreking, de duur van een normale werkdag merkelijk kunnen overschrijden en kunnen uitlopen tot 's avonds of 's nachts of die in de vroege morgen of zelfs tijdens het weekend dienen plaats te hebben in psychologisch moeilijke omstandigheden;
b) zware lichamelijke inspanningen te leveren die soms gewelddadig zijn;
c) zonder moeite ladders en stellingen te beklimmen zonder onderhevig te zijn aan duizeligheid;
d) eventueel te bewegen en te werken in enge ruimten en in ongemakkelijke houdingen.
2° op neuropsychologisch vlak voldoende evenwichtig zijn om een verdedigingswapen te kunnen dragen en in alle omstandigheden koelbloedig te blijven, vooral in conflictsituaties zoals tijdens verhoren, confrontaties, huiszoekingen of aanhoudingen;
3° een voldoende gezichtsscherpte te bezitten om hun taken moeiteloos te kunnen uitvoeren, zelfs bij slechte verlichting, en om, in het bijzonder, in staat te zijn documenten te lezen die geschreven of gedrukt zijn in zeer kleine letters :
a) gezichtsscherpte van ver : met beide ogen samen,
zonder correctie : minimum 5/10,
met correctie : 10/10.
b) gezichtsscherpte van dichtbij :
nr. 1 van de schaal van Parinaud, met of zonder korrektie.
c) gaafheid van de kleurzin : de achromaten en de protanopen zijn niet toelaatbaar;
4° met beide oren tegelijk, en met de rug naar een normaal sprekend examinator gekeerd, deze op een afstand van 5 m kunnen horen.
Art. 2. <Opheffingsbepaling van MB 1973-02-20/30>.