20 JANUARI 1992. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning van de bijslag ingehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 291 van 31 maart 1984 houdende vermindering van de kinderbijslag voor zelfstandigen.
Art. 1-5
Artikel 1. Met het oog op de toekenning beoogd in de artikelen 5 en 6, 1°, van het koninklijk besluit nr. 291 van 31 maart 1984 houdende vermindering van de kinderbijslag voor zelfstandigen, wordt het in artikel 5 bedoeld jaarbedrag geacht 378 000 F voor het jaar 1990 te belopen.
Art.2. Wanneer de beroepsbezigheid als zelfstandige in 1990 werd aangevangen, hervat of gestaakt, of wanneer zij onderbroken werd :
- hetzij door een periode van arbeidsongeschiktheid, behoorlijk erkend krachtens het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen,
- hetzij door een periode van militaire dienst in de zin van artikel 31, §§ 1 en 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen,
dan worden de inkomsten uit die bezigheid vergeleken met het bedrag bepaald in artikel 1, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en waarvan de teller gelijk is aan het aantal maanden in de loop waarvan bedoelde werkzaamheid werd uitgeoefend.
De periodes bedoeld in het eerste lid worden, voor de toepassing van dit artikel, als periodes van beroepswerkzaamheid beschouwd wanneer in de loop van de betrokken periodes de beroepsbezigheid werd voortgezet door een tussenpersoon.
Art.3. De toekenning beoogd in artikel 1 van dit besluit geschiedt op aanvraag van de betrokken rechthebbende ten gunste van de bijslagtrekkende wiens kinderbijslag werd verminderd, of op aanvraag van deze laatste indien hij beoogd is in artikel 6, 1°, van het voormeld koninklijk besluit nr. 291 of wanneer de rechthebbende in gebreke blijft.
De aanvraag om terugbetaling van de ingehouden bijslag moet schriftelijk, gedagtekend en ondertekend, ingediend worden bij de instelling die de inhouding op de kinderbijslag van de betrokken rechthebbende heeft toegepast.
Art.4. De instelling die de inhouding heeft verricht, moet de terugbetaling doen binnen twee maanden volgend op de aanvraag of binnen twee maanden nadat het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen aan de betrokken instelling kennis heeft gegeven van de bedrijfsinkomsten van het jaar 1990, indien deze inlichting ontbreekt op het ogenblik dat de aanvraag wordt ingediend.
Art. 5. Onze Minister van Middenstand en Onze Staatssecretaris voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.