1 APRIL 1992. - Koninklijk besluit houdende toekenning van een vakantiegeld en van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-10-2009 en tekstbijwerking tot 22-10-2009)
Hoofdstuk I. Het vakantiegeld.
Art. 1-2
Hoofdstuk II. De aanvullende toeslag bij het vakantiegeld.
Art. 3-4
Hoofdstuk III. Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 5-15
Hoofdstuk I. Het vakantiegeld.
Artikel 1.Een vakantiegeld wordt toegekend aan de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 4 juli 1966 tot toekenning van een jaarlijks vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten, die op 1 mei van het jaar waarvoor het vakantiegeld verschuldigd is, de volgende voorwaarden vervullen:
1° voor de gerechtigden op een rustpensioen:
a) de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt;
b) voor de maand mei daadwerkelijk een pensioen genieten waarvan het maandbedrag lager is dan [1 1.350,00 EUR]1 en dat niet verminderd wordt wegens de uitoefening van een beroepsactiviteit;
c) voor de maand mei het in b) bedoelde pensioen niet cumuleren met één of meer rust- of overlevingspensioenen of met om het even welk als zodanig geldend voordeel toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens een pensioenregeling van een instelling van internationaal publiek recht, voor een totaal maandbedrag dat meer bedraagt dan [1 1.350,00 EUR]1.
2° voor de gerechtigden op een pensioen van langstlevende echtgenoot of van uit de echt gescheiden echtgenoot:
a) de leeftijd van 45 jaar hebben bereikt tenzij men het bewijs levert van een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of tenzij men een kind ten laste heeft, in de zin van de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 29 januari 1985 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van sommige bepalingen van boek I van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen;
b) niet hertrouwd zijn;
c) voor de maand mei daadwerkelijk een pensioen genieten waarvan het maandbedrag lager is dan [1 1.080 EUR]1 en dat niet verminderd wordt (krachtens de bepalingen van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen); <KB 2005-03-14/32, art. 1, 3°, 002 ; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
d) voor de maand mei het in c) bedoelde pensioen niet cumuleren met één of meer rust- of overlevingspensioenen of met om het even welk als zodanig geldend voordeel toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens een pensioenregeling van een instelling van internationaal publiek recht, voor een totaal maandbedrag dat meer bedraagt dan [1 1.080 EUR]1.
3° voor de gerechtigden op een wezenpensioen:
a) hele wees zijn of als zodanig beschouwd worden met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen;
b) de onder 2°, c) en d) vermelde voorwaarden vervullen.
----------
(1)<KB 2009-09-27/20, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art.2. § 1. Het bedrag van het vakantiegeld wordt vastgesteld op (155,58 EUR). <KB 2000-07-20/63, art. 3, 33, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. Het in § 1 vastgestelde bedrag wordt op (207,44 EUR) gebracht voor gehuwde personen die een rustpensioen genieten en wier echtgenoot de volgende voorwaarden vervult:
1° geen inkomen genieten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit;
2° geen uitkering wegens primaire ongeschiktheid of invaliditeit, wegens werkloosheid of loopbaanonderbreking genieten, toegekend krachtens een Belgische wetgeving, of geen voordelen van dezelfde aard, toegekend krachtens een buitenlandse wetgeving of ten laste van een instelling van internationaal publiek recht;
3° geen rust- of overlevingspensioen of ouderdoms- of overlevingsrente dan wel enig als zodanig geldend voordeel genieten, toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens een pensioenregeling van een instelling van internationaal publiek recht, of zulk een inkomen genieten ten belope van een totaal maandbedrag van minder dan (51,86 EUR). <KB 2000-07-20/63, art. 3, 33, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Hoofdstuk II. De aanvullende toeslag bij het vakantiegeld.
Art.3. (Opgeheven) <KB 2000-06-06/31, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.4. § 1. Het bedrag van de aanvullende toeslag wordt vastgesteld op (235,21 EUR). <KB 2000-07-20/63, art. 3, 33, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. (Het in § 1 vastgestelde bedrag wordt op (282,03 EUR) gebracht voor de personen die het gewaarborgd minimumbedrag voor een gehuwde gepensioneerde genieten.) <KB 2000-06-06/31, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2000> <KB 2000-07-20/63, art. 3, 33, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Hoofdstuk III. Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.5. Het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld worden uitbetaald in de loop van de maand mei van het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn.
Art.6. Het totale bedrag van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag wordt beperkt tot het maandelijkse pensioenbedrag betaald in de loop van de maand mei van het jaar waarvoor dit of deze voordelen verschuldigd zijn. Deze beperking wordt bij voorrang toegepast op de aanvullende toeslag.
Voor de toepassing van deze bepaling worden de rust- en overlevingspensioenen die de betrokkene ten laste van één of meerdere van de in artikel 1 van de voormelde wet van 4 juli 1966 bedoelde pensioenregelingen geniet, samengeteld.
Art.7. De bedragen van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag zoals zij voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 2, 4 en 6, worden respectievelijk verminderd met de bedragen van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag toegekend aan de betrokkene met toepassing van de bepalingen van de regeling voor werknemerspensioenen en, indien het gaat om (een gehuwde gepensioneerde), met het bedrag van de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld die zijn echtgenoot eventueel geniet. <KB 1994-03-24/30, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.8. Aan een gerechtigde op meerdere pensioenen bedoeld in artikel 1 van de voormelde wet van 4 juli 1966 mag slechts één enkel vakantiegeld toegekend worden.
Indien meerdere pensioenen aanleiding kunnen geven tot een recht op een vakantiegeld, wordt dit vakantiegeld betaald uit hoofde van het hoogste rustpensioen.
Indien het vakantiegeld enkel vanwege het genot van meerdere overlevingspensioenen verschuldigd is, wordt dit voordeel betaald uit hoofde van het hoogste overlevingspensioen.
Art.9. De last van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag wordt gedragen door de macht of de instelling die het pensioen betaalt dat er recht op geeft.
Die last wordt verdeeld overeenkomstig artikel 13 van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, wanneer het bedrag van het pensioen dat recht geeft op vakantiegeld, is vastgesteld met toepassing van die wet.
Art.10. Het bedrag van het vakantiegeld, het bedrag van de aanvullende toeslag alsook de maximumbedragen bepaald in de artikelen 1 en 2, worden gekoppeld aan het indexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen en schommelen op dezelfde wijze als de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Openbare Schatkist.
Art.11. Indien het vakantiegeld of de aanvullende toeslag niet kon worden uitbetaald aan de rechthebbende wegens diens overlijden, wordt het voordeel in kwestie uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot of aan de wezen voor wie dit overlijden rechten op een overlevingspensioen doet ontstaan.
Art.12. In de titel van het koninklijk besluit van 12 juli 1979 tot uitvoering van de artikelen 55, 60 en 68 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen worden de woorden "artikelen 55, 60 en 68" vervangen door de woorden "artikelen 55 en 60".
Art.13. Opgeheven worden:
1° het koninklijk besluit van 23 augustus 1966 betreffende de uitvoering van de wet van 4 juli 1966 houdende toekenning van een vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten;
2° artikel 2 van het voormelde koninklijk besluit van 12 juli 1979.
Art.14. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1992.
Art. 15. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.