26 JULI 1991. - Ministerieel besluit houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw en gegradueerde verpleegkundige. (NOTA : "houd op van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan" art. 365, 70°, DVR 1994-07-13/32)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Algemene geldigdheidsvoorwaarden.
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Bijzondere geldigheidvoorwaarden.
Afdeling 1. - Geldigheidsvoorwaarden voor stageplaatsen.
Art. 4-5
Afdeling II. - Verdeling van het klinisch onderwijs.
Art. 6-9
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. § 1. Onder klinisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde/verloskunde waar de student in een georganiseerd kader in of met betrekking tot het rechtstreeks contact met een gezonde of zieke persoon en/of groepen op grond van verworven kennis en vaardigheden de vereiste verpleegkunde/verloskundige verzorging leert plannen, verstrekken en evalueren op het niveau van zijn bevoegdheid. De student-verpleegkundige/vroedvrouw zal zich ook bekwamen in de organisatie van de algemene verpleegkundige of verloskundige verzorging, waaronder de gezondheidseducatie voor individuele personen en kleine groepen.
§ 2. Klinisch onderwijs omvat stage, gerichte studiebezoeken, voorbereiding, verslaggeving en bespreking hieromtrent. Klinisch onderwijs wordt gegeven in instellingen en diensten, zowel intramuraal als extramuraal in de gezondheidzorg en in de welzijnszorg onder leiding van docenten, onder de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Stages staan onder leiding van docenten verpleegkundigen en docenten vroedvrouwen.
§ 3. Het klinisch onderwijs georganiseerd overeenkomstig § 1 en § 2 komt overeen met de benaming " klinisch onderwijs " vermeld in de richtlijn van de Raad van de EEG van 27 juni 1977 (77/453/EEG) gewijzigd door de richtlijn van de EEG van 10 oktober 1989, inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger en in de richtlijn van de Raad van de EEG van 21 januari 1980 (80/155/EEG) gewijzigd door de richtlijn van de EEG van 30 oktober 1989 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundige.
Art.2. § 1. De stage vermeld in artikel 1, § 2, wordt georganiseerd in stagediensten gevestigd in de Vlaamse Gemeenschap en in de bicommunautaire instellingen in het Brusselse Gewest, en beschikkend over de nodige klinische, sociale en pedagogische hulpmiddelen voor de technische, psychologische, morele en sociale opleiding van studenten.
§ 2. Al de voornoemde diensten en instellingen moeten door de bevoegde instanties erkend zijn overeenkomstig de vigerende wetgeving. De Gemeenschapsminister die de Gezondheidszorg onder zijn bevoegdheid heeft kan aanvullende normen bepalen om erkende diensten als stageplaats te laten functioneren.
§ 3. Naast het klinisch onderwijs dat kadert in actieprogramma's ingesteld door de Ministerraad van de Europese Gemeenschappen met het oog op de bevordering van de mobiliteit van de studenten kan het klinisch onderwijs georganiseerd worden buiten de Vlaamse Gemeenschap en dit ten belope van maximaal 10 % van het in artikel 7 bepaalde quantum.
Indien de onderwijsinstellingen het daarop volgend academiejaar deze stageplaatsen opnieuw wensen aan te wenden is het akkoord van de Gemeenschapsminister die de Gezondheidszorg onder zijn bevoegdheid heeft, vereist.
§ 4. Jaarlijks dient aan de Minister die de Gezondheidszorg onder zijn bevoegdheid heeft mededeling te worden gedaan, op de wijze door hem bepaald, in welke instellingen en diensten stage georganiseerd wordt.
HOOFDSTUK II. - Algemene geldigdheidsvoorwaarden.
Art.3. Opdat de stage geldig zou zijn moet aan volgende voorwaarden voldaan worden :
1° het opvoedkundig toezicht over de studenten moet onder de verantwoordelijkheid vallen van een docent gegradueerde verpleegkundige of een docent-vroedvrouw. Voor de derde en vierde leerjaren zal de docent-verpleegkunde/vroedvrouw bij voorkeur het diploma van de betrokken finaliteit bezitten;
2° de studenten moeten verslagen opstellen over het genoten klinisch onderwijs. Daarin moeten zij het bewijs leveren van bekwaamheid tot analyse van de verpleegkundige of verloskundige zorgen waarvoor zij op progressieve wijze de verantwoordelijkheid hebben leren opnemen, met het oog op de evaluatie van het verpleegkundig handelen, en tot medewerking aan het wetenschappelijke onderzoek. Bovendien moeten de studenten de noties organistie en administratie van de stagediensten of -eenheden vanuit diverse zorgenconcepten progressief kunnen integreren.
HOOFDSTUK III. - Bijzondere geldigheidvoorwaarden.
Afdeling 1. - Geldigheidsvoorwaarden voor stageplaatsen.
Art.4. § 1. De stage moet georganiseerd worden in diensten of eenheden waar de studenten kunnen opgeleid worden tot de beoefening van de verpleegkunde en de verloskunde. Deze diensten of eenheden moeten beschikken over een infrastructuur en een verpleegkundige organisatievorm die voldoen aan de vereisten van het verpleegkundig onderwijs :
1° er mogen in geen geval meer dan twee stagiairs verpleegkunde/vroedvrouw aanwezig zijn per aanwezige verpleger/verpleegster of vroedvrouw;
2° voor de diensten die vallen onder de ziekenhuiswetgeving mogen er maximum 5 stagiairs verpleegkunde/vroedvrouw per 30 bedden aanwezig zijn.
§ 2. Er moet aan de volgende functionele en organisatorische voorwaarden voldaan zijn :
1° er moet een schriftelijke stage-overeenkomst worden gesloten tussen de onderwijsinstelling en de stageverlenende instelling. Deze stage-overeenkomst heeft tot doel de verhoudingen te regelen tussen de onderwijsinstelling die verantwoordelijk is voor de opleiding en de stageverlenende instelling die aanvaardt mede te werken aan deze opleiding. Deze overeenkomst omvat ten minste volgende punten : de namen van de verantwoordelijken zowel van de onderwijsinstelling als van de stageverlenende instelling, het aantal studenten per dienst, de studiejaren, de duur en de spreiding van de stages in de tijd, de verzekering inzake burgerlijke aansprakelijkheid en de begeleiding van de stages;
2° het systematisch gebruik van een verpleegkundig en verloskundig dossier aangepast aan de behoefte van de dienst en/of de eenheid;
3° in de ziekenhuizen is samenwerking tussen het verpleegkundig departement en de onderwijsinstelling vereist overeenkomstig de regeling voorzien in de stage-overeenkomst zoals bedoeld in punt 1°;
4° de verantwoordelijke van de stage in de stage-verlenende instelling, de stage-verantwoordelijke, moet een gegradueerde verpleegkundige of een vroedvrouw zijn. In de ziekenhuizen is dit het hoofd van het verpleegkundig departement of een lid van het middenkader;
5° de stagedienst moet het bewijs kunnen leveren van regelmatige patiëntenbespreking en-/of bijsturing en bespreking van de verpleegplannen;
6° op elke stagedienst wordt een verpleegkundige of vroedvrouw, bij voorkeur met ruime ervaring, aangesteld door de stageverantwoordelijke als stagementor. Bij afwezigheid van de stagebegeleider wordt de stagementor geacht toezicht te houden op de studenten en kan hen, in samenwerking met de stagebegeleiders, raad geven en leiden bij de uitvoering van de taken die hen worden opgelegd.
§ 3. Bij de keuze van de stagedienst zal de onderwijsinstelling erover waken dat de studenten met een waaier van gezondheids- en/of ziektetoestanden en medisch-sociale aspecten en een diversiteit van verpleegkundige zorgen, die overeenkomen met de verschillende stadia van de opleiding, in aanraking komen. Tijdens de stages moeten de studenten de mogelijkheid hebben om op progressieve wijze de verantwoordelijkheid op te nemen voor welbepaalde taken. De studenten moeten in staat gesteld worden een methodische evaluatie te maken van de verpleegkundige zorgen. De leerervaringen opgedaan door de studenten moeten besproken worden met de docent-verpleegkundige/vroedvrouw en bij voorkeur ook met de hoofdverpleegkundige en/of de stagementor van de stagedienst.
Art.5. § 1. Er kan bij de keuze van een verpleegkundige dienst of eenheid voor de stage voor maximaal 5 % van het quantum afgeweken worden van de specifieke vereisten opgenomen in artikel 2, in het bijzonder wanneer het nieuwe ervaringen in de gezondheidszorg betreft. Indien de onderwijsinstelling in het daarop volgende academiejaar deze stageplaatsen opnieuw wenst aan te wenden is het akkoord van de Gemeenschapsminister die de Gezondheidszorg onder zijn bevoegdheid heeft, vereist.
§ 2. Bij de keuze van de verpleegkundige dienst of eenheid voor de stage kan afwijking, verleend worden door de Gemeenschapsminister die de Gezondheidszorg onder zijn bevoegdheid heeft, van de geldigheidsvoorwaarden voor stageplaatsen opgenomen in artikel 4.
Afdeling II. - Verdeling van het klinisch onderwijs.
Art.6. § 1. De stages worden niet georganiseerd tijdens de kerstvakantie, de paasvakantie en de zomervakantie.
§ 2. Voor de stage gelden de hierna volgende regels :
1° in het eerste en tweede studiejaar zal tussen begin- en einduur van de stage maximum 10 uur zijn;
2° in het derde studiejaar zal minimum 50 % van de stages georganiseerd worden volgens de, in de betrokken diensten en eenheden er geldende uurregeling;
3° enkel in de loop van het tweede en het derde studiejaar kunnen er weekendstages georganiseerd worden en dit ten belope van maximaal 9 weekends over de 2 studiejaren.
§ 3. Voor de stage 's nachts gelden de hierna volgende regels :
1° in het eerste en tweede studiejaar mag in geen geval 's nachts stage opgelegd worden;
2° in het derde studiejaar leidend tot het diploma van gegradueerde ziekenhuis-, kinder-, psychiatrische verpleegkundige worden er maximaal 5 nachtdiensten georganiseerd;
3° de duur van de nachtprestatie moet minstens 8 uur bedragen;
4° in de opleiding leidend tot het diploma van vroedvrouw kunnen nachtdiensten georganiseerd worden naar de specificiteit van de opleiding;
5° de vereiste van pedagogisch toezicht, voorzien in artikel 3, 1° van dit besluit geldt niet voor de stage 's nachts en tijdens de weekends georganiseerd wordt;
6° de student staat tijdens de nachtstage onder rechtstreeks toezicht van de verantwoordelijke nachtverpleegkundige/vroedvrouw van de betrokken dienst of eenheid.
§ 4. In geen geval mag de stage die gedurende de dag of de nacht georganiseerd wordt, een belemmering vormen voor het bijwonen van de lessen noch mag ze indruisen tegen de geldende arbeidstijdregeling van de betrokken sector.
Art.7. Met het oog op het verwerven van de onder artikel 4, § 3 vermelde bekwaamheden zal het klinisch onderwijs van de vroedvrouw, de gegradueerde verpleger of -verpleegster 1 800 uren omvatten en zal het klinisch onderwijs van de gegradueerde sociale verpleger/verpleegster 2 200 uren omvatten.
Van de hiervoor vermelde quanta kan maximaal 5 % toegewezen worden aan de studiebezoeken in het kader van het klinisch onderwijs en aan verslaggeving m.b.t. deze studiebezoeken.
Van het hier vermelde klinisch onderwijs zal minstens 80 % georganiseerd worden volgens de verhoudingen zoals voorzien in de artikels 6 en 7 van het ministerieel besluit van 18 december 1987 houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en -verpleegster.
Art.8. Voor elke student dient een stagerecapitulatietabel ingevuld te worden. Dit gebeurt op de wijze die door de Gemeenschapsminister die de Gezondheidszorg onder zijn bevoegdheid heeft, bepaald wordt.
Art. 9. § 1. De bepalingen van dit besluit treden in werking op 1 september 1991.
§ 2. De bepalingen van het ministerieel besluit van 18 december 1987 houdende vaststelling van de modaliteiten van de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en verpleegster worden hierbij opgeheven met uitzondering van de artikels 6 en 7.