22 MEI 1991. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende vaststelling van de regels betreffende de bijdrage in de onderhouds-, opvoedings- en behandelingskosten van de jongeren en de bestemming van het loon toegekend aan de minderjarigen.
Art. 1-6
Artikel 1. _ Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de gecoördineerde decreten : de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990;
2° een wet betreffende de opgave van maatregelen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd : voor zover zij van toepassing is binnen de Vlaamse Gemeenschap, een wet die een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 5, § 1, II, 6°, d), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988;
3° de hulp- en bijstandsregeling : het geheel van decreten en wetten als bedoeld in 1° en 2°;
4° een jongere : een natuurlijke persoon die de maximumleeftijd als bedoeld in artikel 30, § 2, van de gecoördineerde decreten, niet heeft bereikt en aan wie hulp wordt verleend overeenkomstig de hulp- en de bijstandsregeling;
5° de verwijzende instantie : naargelang het geval, het bureau voor bijzondere jeugdbijstand, bedoeld in artikel 8 van de gecoördineerde decreten, of de jeugdrechter;
6° erkende voorzieningen : de voorzieningen bedoeld in artikel 2, c) van de gecoördineerde decreten.
Art.2. _ § 1. Onverminderd hetgeen bij of krachtens de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en de gezinsbijslag voor zelfstandigen is bepaald aangaande de bijslag waarop de jongere recht geeft, kan de verwijzende instantie ertoe beslissen dat die jongere en de onderhoudsplichtige personen bijdragen in de onderhoudskosten van eerstgenoemde, voorzover deze werd toevertrouwd aan of onder begeleiding werd gesteld van een erkende voorziening (of voorzover deze werd toevertrouwd aan een pleeggezin) <BVE 1991-10-09/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1991>
§ 2. De bijdrage per dag, desgevallend verschuldigd door de jongere en/of door de onderhoudsplichtige personen, wordt door de verwijzende instantie vastgesteld na onderzoek van de gegoedheid van de betrokkenen.
Art.3. _ De jongere die verblijft in een residentiële voorziening erkend in het kader van de gecoördineerde decreten of in een pleeggezin, en die beschikt over eigen inkomsten dient zelf sommige uitgaven inzake zijn onderhoud ten laste te nemen volgens de regels bepaald door de Gemeenschapsminister bevoegd voor de bijzondere jeugdbijstand.
Art.4. _ Onverminderd de artikelen 2 en 3 laat de verwijzende instantie, wanneer zij beslist over de bestemming van het loon dat wordt toegekend aan een minderjarige aan wie in het kader van de hulp- en bijstandsregeling residentiële hulp wordt verleend, ten minste één derde van dat loon inschrijven op een spaar- of depositoboekje bij een openbare of private kredietinstelling.
Art.5. _ Dit besluit treedt in werking op 1 juni 1991.
Art. 6. _ De Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit.