6 FEBRUARI 1991. - Besluit van de Vlaamse Executieve tot vaststelling voor de jaren 1991 tot en met 1995 van de objectieve normen voor de verdeling van het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Vlaamse Gewest. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-03-1991 en tekstbijwerking tot 01-09-1995.)
Art. 1-10
Bijlage.
Art. N
Artikel 1. Het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn wordt, voor de jaren 1991, 1992, 1993, 1994, 1995 (en 1996) verdeeld onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Vlaamse Gewest die de aktiviteiten an hun sociale dienst registreren volgens de richtlijnen verstrekt door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort en de geregistreerde gegevens conform de gestelde richtlijnen aan de bedoelde Gemeenschapsminister overmaken. <BVR 1995-05-10/50, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art.2. Het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn wordt voor de jaren 1991, 1992, 1993, 1994, 1995 (en 1996) omgeslagen onder de in artikel 1 bedoelde openbare centra voor maatschappelijk welzijn volgens onderstaande normen : <BVR 1995-05-10/50, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
1° Op basis van de nettolasten, door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gedragen voor het vorig dienstjaar, ingevolge :
1. de plaatsing van bejaarden in rusthuizen : 20 pct.;
2. initiatieven in de ambulante bejaardenzorg, bijvoorbeeld dienstencentra (met uitsluiting van de socio-culturele uitgaven), dagcentra (met uitsluiting van de hotelkosten), personenalarm, bedeling van maaltijden, gezins- en bejaardenhulp, mindermobielenvervoer : 10 pct.; vanaf 1992 : 14 pct.;
3. de plaatsing van kinderen in :
a) kindertehuizen : 1,5 pct.;
b) pleeggezinnen en/of gezinstehuizen : 1,5 pct.;
4. de uitbetaling van het bestaansminimum met toepassing van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum : 14 pct.; vanaf 1992 : 15 pct.;
5. andere financiële steun, met uitsluiting van de kosten van de tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en met uitsluiting van de plaatsingskosten zoals bedoeld onder 1 en 3 : 20 pct.; vanaf 1992 : 24 pct.;
6. de kosten van de tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 15 pct,; vanaf 1992 : 18 pct.
2° Op basis van het aantal maatschappelijke werkers, die in deze hoedanigheid per 31 december van het vorig dienstjaar minstens zes maanden tewerkgesteld waren in de sociale dienst van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en voor wie de loonlast gedragen werd door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn : 14 pct. Vanaf het jaar 1992 vervalt deze norm.
3° Op basis van de verantwoorde nettolasten van de door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort aanvaarde projecten voor kansarmen, gedurende het vorig dienstjaar door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gedragen : 4 pct.; vanaf 1992 : 6 cpt. (Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan het lokaal migrantenbeleid) <BVR 1995-05-10/50, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
4° Het eventueel beschikbaar saldo van het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn wordt onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn verdeeld naar rata van hun aandeel in dit Fonds met toepassing van punt 1°, 4, 5 en 6 en van punt 3°.
Art.3. De in artikel 2 van dit besluit bedoelde nettolasten komen voor maximum 75 pct. in aanmerking voor betoelaging.
(De Vlaamse minister, bevoegd voor het maatschappelijk welzijn, stelt de bijzondere voorwaarden vast voor de subsidiëring van de in artikel 2, 3°, bedoelde initiatieven, die voor maximum 90 procent worden gesubsidieerd.) <BVR 1995-05-10/50, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art.4. De berekening van het aandeel van elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn gebeurt op basis van gegevens die verzameld worden door middel van de bij dit besluit gevoegde vragenlijst.
Deze vragenlijst wordt jaarlijks door de bedoelde openbare centra voor maatschappelijk welzijn ingevuld en vóór 30 september aan de Dienst O.C.M.W. van de Administratie voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap overgelegd.
Art.5. Voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de in artikel 4 bedoelde gegevens niet meedeelt voor de in ditzelfde artikel gestelde datum, wordt voor de berekening van zijn aandeel in het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn rekening gehouden met de helft van de laatst gekende gegevens.
Dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt tevens uitgesloten van de verdeling bij toepassing van artikel 2, 4°, van dit besluit.
Art.6. Een voorschot gelijk aan 50 pct. en één gelijk aan 30 pct. van het aandeel in het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn van het jaar, voorafgaand aan het afgelopen jaar, zal aan ieder openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitbetaald worden respectievelijk in de loop van het eerste en het derde kwartaal van het jaar.
Het saldo wordt uitbetaald zodra het definitief aandeel in het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn van het betreffende dienstjaar gekend is.
Art.7. Is het totaal bedrag van de aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gestorte voorschotten hoger dan het aan dit centrum toevallend aandeel in het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn, dan wordt het verschil verhaald door de (Gemeentekrediet-bank), die de voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geopende rekening daarvoor debiteert.<W 1991-06-17/30, Art. 271, 002; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.8. <Opheffingsbepaling van BVE 1988-07-27/32>
Art.9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.
Art.10. De Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage.
Art. N. VRAGENLIJST betreffende de verdeling van het B.F.W.M. 19.. toebedeeld aan de O.C.M.W.'s van het Vlaamse Gewest. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 30/03/1991, p. 6647-6648>